De Koopman van Venetië - Уильям Шекспир 2 стр.


Uw vader is altijd een braaf man geweest; en vrome menschen hebben bij hun dood goede ingevingen; daarom zal in de loterij die hij met die drie kistjes van goud, zilver en lood bedacht heeft, (en hij die daaruit naar zijn zin kiest, kiest u,) zonder twijfel door niemand goed gekozen worden dan door hem die u goed liefheeft. Maar welke warmte voelt uw gemoed jegens den een of ander van de vorstelijke pretendenten die reeds gekomen zijn?

Portia:

Noem ze asjeblieft nog eens op; en naar je ze opnoemt zal ik ze beschrijven; en volgens mijn beschrijving laten raden naar de stemming van mijn gemoed.

Nerissa:

Vooreerst dan hebben wij den Napolitaanschen prins.

Portia:

Nu, dat is een echt veulen, 'n echt jong spring-in't-veldje, want hij doet niets dan over zijn paard praten; en hij beschouwt het als een grooten bijslag voor zijn bizondere talenten dat hij het zelf kan beslaan: ik ben erg bang dat zijn moeder het met een smid heeft gehouden.

Nerissa:

Dan hebben we den Paltsgraaf.

Portia:

Hij doet niets dan boos kijken, alsof hij zeggen wou: "Als je mij niet wilt hebben, kies dan maar een ander;" hij hoort vroolijke verhalen aan, en glimlacht niet eens,  ik vrees dat hij de weenende wijsgeer zal worden als hij oud wordt, nu hij in zijn jeugd al zoo onbehoorlijk somber is. Ik zou liever trouwen met een doodshoofd met een bot in zijn mond dan met een van die twee. God beware me voor die twee!

Nerissa:

Maar wat zegt u van den Franschen heer, Monsieur le Bon?

Portia:

God heeft hem geschapen, en laat hem daarom voor een man doorgaan. Heusch, ik weet wel dat het zondig is te spotten.8 Maar hij dan ook! Wel, hij heeft een paard dat beter is dan dat van den Napolitaan, nog mooiere onhebbelijkheid on boos te kijken dan de Paltsgraaf: hij is iedereen in niemand; als een lijster aan 't fluiten slaat, begint hij dadelijk rond te springen; hij schermt met zijn eigen schaduw: als ik hem trouwde zou ik twintig mannen trouwen: als hij mij verachtte zou ik 't hem vergeven; want als hij dol verliefd op me was, zou ik het hem nooit vergelden.

Nerissa:

Weet u misschien iets te zeggen tegen Faulconbridge, den jongen Engelschen baron?

Portia:

Ik weet niets tegen hem te zeggen, want hij verstaat me niet, evenmin als ik hem; hij kent geen Latijn, geen Fransch en geen Italiaansch, en je kunt er gerust voor het gerecht op zweren, dat ik maar een armzalig beetje van het Engelsch afweet. Hij is anders een knap stel van een man; maar helaas! wie kan omgaan met een figurant? En wat is hij vreemd gekleed! Ik geloof dat hij zijn wambuis in Italië, zijn pofbroek in Frankrijk, zijn muts in Duitschland, en zijn manieren overal gekocht heeft.

Nerissa:

Wat denkt u van zijn naasten buurman, den Schotschen lord?

Portia:

Dat hij liefde tot zijn naaste bezit; want hij leende een oorvijg van den Engelschman, en zwoer dat hij hem terug zou betalen, als hij kon: ik geloof dat de Franschman hem borg bleef, en er zijn zegel onder zette9 dat hij er een bij zou doen.

Nerissa:

Hoe vindt u den jongen Duitscher, den neef van den hertog van Saksen?

Portia:

Zeer verachtelijk in den morgen, als hij nuchter is; en allerverachtelijkst in den middag, als hij dronken is; als hij zich op zijn best vertoont, dan is hij een beetje minder dan een mensch; en als hij op zijn slechtst is, dan is hij weinig beter dan een beest. Mocht het ergste gebeuren wat ooit gebeuren kon, dan hoop ik dat het me zal gelukken het zonder hem te stellen.

Nerissa:

Als hij besloot te kiezen, en hij koos het goede kistje, dan zoudt u weigeren uw vaders wensch te vervullen, als u weigerde hem aan te nemen.

Portia:

Zet daarom, wat ik je bidden mag, uit vrees voor het ergste, een vol glas Rijnwijn op het verkeerde kistje, want al is de duivel er binnen in, maar die verleiding er boven op, dan weet ik dat hij ze kiezen zal. Ik zal liever ik weet niet wàt doen, Nerissa, dan met een spons trouwen.

Nerissa:

U behoeft niet bang te zijn, Mevrouw, dat u een van deze heeren tot man zult krijgen: zij hebben mij hun besluit meegedeeld, namelijk om naar huis terug te keeren, en u niet met verdere aanzoeken lastig te vallen, of ge moest u op een andere manier laten winnen dan door uw vaders bepaling betreffende de kistjes.

Portia:

Al word ik zoo oud als de Sibylle10, toch zal ik zoo maagdelijk als Diana sterven, als ik niet verkregen word op de manier die door het testament van mijn vader is aangewezen. Ik ben blij dat dit partijtje aanzoekers zoo redelijk is; want er is er niet één onder hen of ik snak naar niets zóózeer als naar zijn afwezigheid, en ik bid God dat hij hun een goede reis geeft.

Nerissa:

Herinnert ge u niet, Mevrouw, uit uw vaders tijd een Venetiaan, een geletterde en officier, die hier kwam in gezelschap van den Markies van Montferrat?

Portia:

Ja, ja; het was Bassanio; ten minste ik geloof dat hij zoo heette.

Nerissa:

Zeker, Mevrouw, en van alle mannen die mijn dwaze oogen ooit aanschouwden, verdiende hij het meest een mooie jonkvrouw.

Portia:

Ik herinner mij hem best, en ook dat hij uw lof verdiende.

Een Bediende komt op.

Wat nu? Is er wat nieuws?

Bediende:

De vier11 vreemdelingen vragen naar u, Mevrouw, om afscheid van u te nemen; en er is een koerier gekomen van een vijfden, den Prins van Marokko, die bericht dat zijn meester, de Prins, van avond hier zal zijn.

Portia:

Als ik den vijfden even hartelijk welkom kon heeten als ik de andere vier vaarwel kan zeggen, dan zou ik mij verheugen over zijn aankomst: als hij het innerlijk heeft van een heilige en het uiterlijk van een duivel, dan had ik hem liever tot bid- dan tot bedgenoot.  Kom, Nerissa.  Vrindschap, ga voor.  Terwijl we de poort achter den eenen minnaar sluiten, klopt de andere op de deur. (Allen af).

Tooneel III

Venetië. Een Marktplein

Bassanio en Shylock komen op.

Shylock:

Drie duizend dukaten,12 juist.

Bassanio:

Ja, Mijnheer, voor drie maanden.

Shylock:

Voor drie maanden,  juist.

Bassanio:

Waarvoor, zooals ik zei, Antonio borg zal blijven.

Shylock:

Antonio borg zal blijven,  juist.

Bassanio:

Kunt ge mij helpen? Wilt ge mij 't genoegen doen? Mag ik uw antwoord weten?

Shylock:

Drie duizend dukaten voor drie maanden, en Antonio borg.

Bassanio:

Uw antwoord hierop.

Shylock:

Antonio is goed.

Bassanio:

Hebt ge hem ooit van het tegendeel hooren beschuldigen?

Shylock:

Heiwat! neen, neen, neen, neen; mijn bedoeling met te zeggen dat hij goed is, is dat ge 't zóó moet opvatten, dat hij er goed voor is; maar toch is zijn fortuin vrij denkbeeldig. Hij heeft een galjoen bestemd voor Tripoli, en nog een voor Indië, verder heb ik op den Rialto13 gehoord, dat hij een derde in Mexico heeft, een vierde op weg naar Engeland, terwijl hij nog andere handelsgoederen hier en daar verspreid heeft. Maar schepen zijn niets dan planken en zeelui niets dan menschen: er zijn landratten en waterratten, roovers zoowel te water als te land, ik bedoel zeeroovers; en dan is er het gevaar van water, wind en rotsen. Maar toch is de man er goed voor; drie duizend dukaten; ik geloof dat ik zijn borgtocht wel kan aannemen.

Heiwat! neen, neen, neen, neen; mijn bedoeling met te zeggen dat hij goed is, is dat ge 't zóó moet opvatten, dat hij er goed voor is; maar toch is zijn fortuin vrij denkbeeldig. Hij heeft een galjoen bestemd voor Tripoli, en nog een voor Indië, verder heb ik op den Rialto13 gehoord, dat hij een derde in Mexico heeft, een vierde op weg naar Engeland, terwijl hij nog andere handelsgoederen hier en daar verspreid heeft. Maar schepen zijn niets dan planken en zeelui niets dan menschen: er zijn landratten en waterratten, roovers zoowel te water als te land, ik bedoel zeeroovers; en dan is er het gevaar van water, wind en rotsen. Maar toch is de man er goed voor; drie duizend dukaten; ik geloof dat ik zijn borgtocht wel kan aannemen.

Bassanio:

Wees er zeker van dat ge 't kunt.

Shylock:

Ik wil er zeker van zijn dat ik het kan; en opdat ik er zeker van kan zijn, zal ik er eens over denken. Zou ik Antonio kunnen spreken?

Bassanio:

Ja, als ge met ons gelieft te eten?

Shylock:

Wel zeker, om varkensvleesch te ruiken! om te eten van de woning waarin uw profeet, de Nazarener, den duivel bande!14 Ik wil met u koopen, met u verkoopen, met u spreken, met u wandelen, en zoo voorts; maar ik wil niet met u eten, niet met u drinken, en evenmin met u bidden.  Wat voor nieuws is er op den Rialto?  Wie is dat die daar aankomt?

Antonio komt op.

Bassanio:

Dat is signor Antonio.

Shylock (ter zijde):

Hoe lijkt hij op een slaafschen tollenaar!
Ik haat hem, omdat hij een Christen is;
Maar meer, omdat in lagen eenvoud hij
Geld gratis uitleent, en den rentestand
Hier bij ons in Venetië dalen doet.
Als ik hem eens het beentje lichten kan,
Dan mest ik zoo mijn oude veete vet.
Hij haat ons heilig volk; en hij geeft af,
Juist daar waar 't meest de hand'laars samenzijn,
Op mij, mijn zaak en wel-verdiende winst,
Haar woeker noemend. Zij mijn stam vervloekt,
Als 'k hem vergeef!

Bassanio:

Zeg, Shylock, luistert gij?

Shylock:

Ik schat wat ik op 't oogenblik bezit,
En naar 't geheugen vrij nauwkeurig gis,
Breng ik zoo dadelijk de volle som
Van drie duizend dukaten niet bijeen
Wat zou 't? Tubal, een rijke van mijn stam,
Zal mij wel helpen. Stil! Voor hoeveel maand
Verlangt gij 't?  (tot Antonio) Vrede zij met u, Mijnheer;
Wij spraken nog daareven over u.

Antonio:

Shylock, schoon 'k nooit te leen geef of ontvang,
Om meer terug te krijgen of te geven,
Toch breek ik die gewoonte voor den nood,
Die dringt, van eenen vriend.  (tot Bassanio) Weet hij nu al
Hoeveel gij wenscht?

Shylock:

Ja, drie duizend dukaten.

Antonio:

En voor drie maand.

Shylock:

'k Vergat het nog; drie maand; dat zeidet gij.
Goed, uw kontrakt; laat zien.  Maar luister eens;
Me dunkt, gij zeidet dat ge op int'rest nooit
Aan of van iemand leendet.

Antonio:

'k Doe het nooit.

Shylock:

Toen Jakob Labans schapen grazen liet,
Hij was na onzen heil'gen Abraham
(Zoo kreeg zijn moeder 't slim voor hem gedaan)
De derde der bezitters; ja de derde, 15

Antonio:

Wat moet dat nu? Nam hij ook interest?

Shylock:

Hij nam die niet in letterlijken zin,
Neen niet rechtstreeks: let op wat Jakob deed.
Toen Laban met hem afgesproken had,
Dat al de lammeren gestreept en bont
Als loon aan Jakob zouden komen, zocht
Het bronstige ooienvolkje in laten herfst
De rammen op; en toen het telingswerk
Door deze woll'ge fokkers werd verricht,
Schilde de list'ge scheper twijgen af,
En bij 't vervullen van de paringsdaad,
Stak hij hen voor de tochtige ooien op,
Die, toen ontvangend, in den lammertijd
Gevlekte lamm'ren wierpen, Jakobs deel.16
Hij werd gezegend op zijn weg tot winst,
En winst is zegen, als men haar niet steelt.

Antonio:

Zoo diende Jakob voor een kans van 't lot;
Niet hij had dezen uitslag in zijn macht,
Maar 't werd beschikt, bestuurd door 's Hemels hand.
Prijst deze plaats der Schrift den woeker aan?
Of is uw goud en zilver ooi en ram?

Shylock:

'k Weet niet: maar 't fokt bij me even spoedig aan.
Maar luister, Signor.

Antonio:

Merkt ge 't wel, Bassanio,
De duivel haalt de Schrift aan voor zijn doel.17
Een booze ziel, bij 't heilige getuigend,
Gelijkt een schurk, den glimlach op 't gelaat,
Een mooien appel met ontstoken hart.
Wat zet de valschheid toch een mooi gelaat!

Shylock:

Drie duizend en dukaten!  't is een som!
Drie maanden van de twaalf; hoeveel percent?

Antonio:

Nu, Shylock, mogen wij u dankbaar zijn?

Shylock:

Signor Antonio, menig menig maal
Hebt gij op den Rialto mij beschimpt
Om 't woek'ren dat ik met mijn gelden deed:
Steeds droeg 'k het lijdzaam, trok mijn schouders op,
Want lijden is het kenmerk van ons ras:
Gij noemt mij "ongeloov'ge," "moord'naarshond,"
En spuwt op mijnen Joodschen tabbaard mij,
En dat, wijl ik mijn eigen goed gebruik.
Nu blijkt het dan dat gij mijn hulp behoeft,
Vooruit maar; gij komt bij mij, en gij zegt,
"Shylock, wij willen geld," en dat zegt gij,
Gij die uw speeksel spuwdet op mijn baard,
Mij traptet, als ge een vreemden hond verschopt
Van uwen drempel: nu vraagt gij om geld.
Wat moet ik u nu zeggen? Moet 't niet zijn:
"Heeft een hond duiten? Is het moog'lijk dat
Zoo'n mormel drie duizend dukaten leent?"
Of zal 'k diep buigend, op een slaventoon
Met ingehouden adem need'rig fluist'rend,
Zóó spreken:
"Mijnheer, verleden Woensdag spoogt ge op mij;
Gij traptet me op een and'ren dag; dan weer
Heette ik een hond; en voor die hof'lijkheid
Leen ik u zooveel geld?"

Antonio:

't Is mogelijk dat ik u weer zoo noem,
En weder op u spuw en u vertrap.
Zoo gij dit geld wilt leenen, leen dan niet
Als aan uw vriend; wanneer nam vriendschap toch
Winst van onvruchtbaar zilver van een vriend?18
Maar leen het liever aan uw vijand uit;
Want doet hij zijn belofte niet gestand,
Dan kunt ge met te meer vrijmoedigheid
De boete vergen.

Shylock:

Kijk nu hoe ge raast:
Ik wensch uw vriendschap en genegenheid,
Den smaad vergetend waar 'k meê werd besmet,
Ik wil u helpen in uw nood, geen duit
Als int'rest nemen, en ge luistert niet.
Dit is een vriend'lijk aanbod.

Antonio:

Ja, dat is 't.

Shylock:

Welnu, 'k bewijs u deze vriend'lijkheid.
Ga meê naar een notaris, zegel daar
Uw overeenkomst zonder meer,19 en als
Gij niet op een bepaalden dag en plaats
De som of sommen in 't kontrakt genoemd
Terugbetaalt, moet gij voor de aardigheid
Een pond, daarmêe gelijkstaand, van uw vleesch
Mij netjes laten snijden uit dàt deel
Van uw mooi lichaam waar het mij behaagt.

Antonio:

Dat neem ik aan: ik zegel zoo'n kontrakt;
'k Moet zeggen dat de Jood zeer vriend'lijk is.

Bassanio:

Dat moogt gij niet on mijnentwille doen:
Veel liever blijf 'k in ongelegenheid.

Antonio:

Kom, vrees niet, man; 'k verbeur de boete niet:
Binnen twee maanden, dat 's een maand aleer
't Kontrakt verloopt, verwacht ik driemaal meer
Terug dan heel de waarde van 't kontrakt.

Shylock:

O, vader Abram! Zie die Christ'nen toch,
Wier eigen hardheid and'rer denkwijs hen
Wantrouwen leert! Ik bid u, zeg mij dit;
Kwam hij 't kontrakt niet na, wat won 'k dan nog
Door 't eischen van wat door hem werd verbeurd?
Een pond van 't vleesch gesneden uit een mensch
Heeft minder waarde, wordt ook min geschat
Dan schapen-, rund-, of geitenvleesch. 'k Herzeg,
Door deze groote vriendschap koop 'k zijn gunst;
Wil hij haar hebben, goed; zoo niet, vaarwel;
En krenkt mij niet voor al mijn vriend'lijkheid.

Antonio:

Ja, Shylock, ik bezegel dit kontrakt.

Shylock:

Vind mij dan snel bij den notaris weêr.
Maak hem bekend met 't grappige kontrakt.
Ik steek onmiddellijk het geld bij mij,
Neem thuis een kijkje, waar een spilziek mensch
Het toezicht houdt (en dat maakt mij bezorgd,)
En ik zal aanstonds komen. (Af.)

Antonio:

Haast u wat,
Beminnelijke Jood.  Hij zal bepaald
Een Christen worden, want hij wordt zoo lief.

Bassanio:

De liefde staat mij tegen in een dief.

Antonio:

Kom, wees niet bang; een maand vóór den termijn,
Zal heel mijn vloot weer in de haven zijn. (Beiden af.)

Tweede bedrijf

Назад Дальше