De Wereld vóór de schepping van den mensch - Camille Flammarion 8 стр.


Van dit tijdstip af is onze planeet van vorm veranderd. Tot nu toe behoorde zij tot het rijk der delfstoffen, doof, blind, zich zelf niet bewust; van nu af aan draagt zij het leven, en het eerste flauwe begrip van persoonlijk bestaan, dat zich bij de vorming der eerste wezens openbaart, ontwikkelt zich en neemt toe, totdat het eindelijk den trap bereikt, waarop verstand en zedelijkheidsbegrippen haar beheerschen.

In de zee is het leven begonnen; en daar is het steeds het vruchtbaarst geweest. De wateren bezitten veel meer bewoners dan het vasteland. Overal zijn de zeeën bewoond; overal, tot op den bodem van den afgrond, bewegen zich schepselen, die met elkander in harmonie zijn; overal vindt de natuuronderzoeker stof tot leering en de wijsgeer stof tot nadenken. De diepten van den oceaan, zijne bergen en dalen, zijne valleien en duisternissen, zelfs zijne puinhoopen zijn bezield en versierd met ontelbare bewerktuigde wezens. Het zijn eenzame of samenlevende planten, zich tot weiden uitstrekkend of tot onmetelijke bosschen verbindend. Die planten beschermen en voeden duizenden dieren, die kruipen, loopen, zwemmen, vliegen, zich bedelven in het zand, zich aan rotsen vasthechten, in ravijnen wonen, elkander zoeken en ontvluchten, bestrijden of vervolgen, elkander minnend liefkoozen of meedoogenloos verscheuren. Onze wouden op het vaste land bevatten lang niet zooveel dieren als die der zee. De oceaan, waarin de mensch het leven niet kan behouden, is voor duizenden dieren de bron van leven en gezondheid.

Op groote diepten is de temperatuur van het water op alle breedten ongeveer dezelfde (0°) van den aequator tot aan de polen. De meeste beroeringen harer oppervlakte dringen niet dieper door dan 25 meters, waarvan het gevolg is, dat de planten en dieren, door meer of minder diep af te dalen, steeds eene omgeving kunnen vinden, die hun past.

De monsters, die men in de zee vindt, de walvisch, de potvisch, de dolfijn, de haai, maken niet het belangrijkste deel uit van de bevolking der zee. De oceaan is bevolkt met ontelbare, oneindig kleine wezens, mikroskopische afgietseldiertjes, zóó klein, dat een droppel vloeistof er millioenen bevat. Alle wateren zijn er vol van, zoowel het rivier- als het zeewater, bij hooge en bij lage temperatuur. De groote stroomen voeren steeds oneindige hoeveelheden naar zee. Alleen reeds de Ganges voert in een jaar tijds eene hoeveelheid naar zee, die zes- tot achtmaal grooter is, dan de massa der hoogste pyramide van Egypte.


Fig. 29. Laagste afgietseldiertjes.

(Monaden).


Fig. 30. Laagste afgietseldiertjes.

Volvoceën.


In de nabijheid der polen, waar groote organismen niet zouden kunnen bestaan, vindt men nog duizenden infusiediertjes. Zelfs in de overblijfselen van het gesmolten ijs, dat op 70° breedte drijft, heeft men meer dan vijftig verschillende soorten gevonden.

Op plaatsen der zee, dieper gelegen dan de hoogte der hoogste bergen bedraagt, leven in iedere waterlaag ontelbare scharen van bijna onzichtbare bewoners.

Daar is de bakermat van het leven, en daar zijn de eerste levende wezens geweest. De oceaan is hun wieg geweest, en de geleiachtige stof, waaruit de afgietseldiertjes bestaan, is de vruchtbare stof geweest, waaruit zich het levend organisme heeft ontwikkeld. Nog thans zijn de infusiediertjes de talrijkste dieren der natuur, en die wier levenskracht het grootst is. Letten wij b.v. op de amoeben (fig. 31). Stelt u voor een droppel, half-vaste, half-doorschijnende, half-geleiachtige, gelijkslachtige stof, tot willekeurige beweging in staat. Zij beweegt zich in verschillende richtingen, zet zich uit of krimp weer in, en neemt de meest onregelmatige, meest onverwachte gedaanten aan. Als men het diertje plaatst op het voorwerpglaasje van eenen mikroskoop, glijdt het voort als een oliedroppel en verandert het telkens van gedaante. Als een ware Proteus is het nu eens rond, dan weer langwerpig, of gesterd, of gelobd.


Fig. 31. Amoeben.


Al die infusiediertjes zijn van trilharen voorzien, die hun voor alles dienen, zoowel voor de beweging, als voor de voeding en de ademhaling.

Deze wezens hebben als het ware het leven in ieder hunner deelen. Men kan somtijds een zoodanig diertje zich zien oplossen in deelen, die voortzwemmen als ware er niets geschied. Nadert men het water, waarin zij zwemmen, met een penneveer in ammoniak gedompeld, dan staat het diertje stil, maar blijft het de trilharen bewegen. Plotseling ontstaat er eene insnijding op een punt van den omtrek; deze wordt langzamerhand grooter, totdat het geheele dier als het ware opgelost is. Voegt men hier eenen droppel zuiver water bij, dan houdt de ontleding plotseling op, en wat er van het dier nog over is, begint zich weer te bewegen en te zwemmen, als ware er niets geschied.

Er zijn van die organismen, die na gedurende jaren op eenen zolder vergeten en verdroogd te zijn, na bevochtiging weder herleven.

Al die kleine wezens kunnen tot de oudste der planeet gerekend worden. Op alle breedten en op iedere diepte vindt men in onmetelijke banken versteende foraminiferen. De steengroeven van Gentilly bevatten er wel 20 milliard op eenen cubieken meter! Indien wij een huis voorbijgaan, dat afgebroken, of een gebouw, dat opgetrokken wordt, dan ademen wij in de stofwolk, die ons tegemoet waait, duizenden van die diertjes in. Die oneindig kleine wezens hebben eilanden en bergen gebouwd, en eene meer belangrijke rol gespeeld bij de vorming der aarde dan de grootste en schijnbaar belangrijkste dieren. Die kleine wezens zullen ons in het volgende hoofdstuk onderrichten over de geschiedenis van het leven op onze planeet; thans was het ons slechts te doen, den oorsprong van het leven vast te stellen.

Geven wij dus in korte trekken het vorige weer: Wij kennen thans den oorsprong van het leven op aarde; wij weten, dat alle levende wezens, en ook de mensch, met elkander verwant zijn en aan dien oorsprong hun bestaan ontleenen; wij weten ook, dat die oorsprong eene nederige organische stof is, het gevolg van de physisch-chemische omstandigheden, die haar het aanzijn geschonken hebben; wij weten ten slotte, dat de wet van den vooruitgang de geheele schepping beheerscht.

Tweede hoofdstuk

Ontwikkeling van het leven

Ten gevolge van den reusachtigen arbeid der laatste tijden zijn wij door verbinding en vergelijking van al de wetenschappelijke veroveringen, die elkander aanvullen, zóóver gekomen, dat wij eenen tip van den sluier kunnen opheffen, die het geheim verborg, dat zoovele eeuwen bedolven was onder de menigte schijnbaar ondoordringbare raadselen der natuur; wij hebben een blik geslagen in de vorming der eerste organische stoffen, die weder uit de verbinding van vroegere stoffen zijn afgeleid, welke zelf weer ontstaan waren uit de verschillende groepeeringen der moleculen; wij hebben in gedachte de trapsgewijze gedaanteverwisseling der aardnevelvlek gevolgd, van den gasvormigen, als het ware onweegbaren toestand af tot aan den bouw van de moleculen der als enkelvoudig beschouwde lichamen, en tot aan de verschillende verbindingen, de omzettingen van kracht en stof, de bakermat van het leven en de eerste bewerktuigde wezens, planten en dieren.

Die oorspronkelijke organische stof blijft na hare vorming niet onvruchtbaar. Gehoorzamende aan de wet van den vooruitgang, ondergaat zij zelf vervormingen, die de trapsgewijze ontwikkeling van het leven, de verscheidenheid in organismen, de volmaking der wezens ten gevolge heeft. Mogen al sommige geleerden beweerd hebben, dat de hoeveelheid leven op aarde standvastig is, dit is eene dwaling. Bij den oorsprong van het leven was er niet de minste verscheidenheid en geen verschil in soorten. Het aantal soorten is van eeuw tot eeuw toegenomen door splitsing in de vorming der bewerktuigde wezens, en ook het aantal levende wezens is van geslacht tot geslacht toegenomen. Sedert de eerste vorming van het protoplasma is de hoeveelheid leven, het aantal en de verscheidenheid der levende wezens, steeds toegenomen.

Die oorspronkelijke organische stof blijft na hare vorming niet onvruchtbaar. Gehoorzamende aan de wet van den vooruitgang, ondergaat zij zelf vervormingen, die de trapsgewijze ontwikkeling van het leven, de verscheidenheid in organismen, de volmaking der wezens ten gevolge heeft. Mogen al sommige geleerden beweerd hebben, dat de hoeveelheid leven op aarde standvastig is, dit is eene dwaling. Bij den oorsprong van het leven was er niet de minste verscheidenheid en geen verschil in soorten. Het aantal soorten is van eeuw tot eeuw toegenomen door splitsing in de vorming der bewerktuigde wezens, en ook het aantal levende wezens is van geslacht tot geslacht toegenomen. Sedert de eerste vorming van het protoplasma is de hoeveelheid leven, het aantal en de verscheidenheid der levende wezens, steeds toegenomen.

Van den dag af, waarop zich de eerste hoeveelheid protoplasma gevormd heeft, heeft het leven iets aan de aarde toegevoegd, iets onweegbaars, maar toch eenen nieuwen vorm van werkzaamheid, iets wat de planeet voorheen niet bezat: het leven, het gevoel, en later de gedachte. De volmaking van het leven heeft voortdurend iets aan de natuur toegevoegd. De invloed van het licht en de vorming van de gezichtszenuw; de invloed van het geluid en de vorming van de gehoorzenuw; de langzame ontwikkeling der vijf zintuigen, de vorming en de ontwikkeling van het zenuwstelsel, het ontstaan der eerste indrukken, het zelfbewustzijn, eerst nog duister en onbepaald, langzamerhand beter ontwikkeld, de gedachte, het geheugen, ziedaar langzame veroveringen der levende wezens. Niets hiervan bestond op onze planeet vóór het ontstaan van het leven. Het is dus inderdaad de geschiedenis eener doorloopende schepping, welke wij hier beschrijven.


De opklimming in het leven.


De geleerden, die op het voorbeeld van Haeckel meenen, dat het leven slechts eene mechanische functie is, een bepaalde vorm van beweging, behoorende tot het gebied der natuur- en scheikunde, tasten mis. De ontwikkeling van het ei, dat een zoogdier, een vogel of een visch zal voortbrengen, behoort niet uitsluitend tot het gebied dier wetenschappen. De werkzaamheid van plant of dier, dat in zich de luchtmoleculen opneemt, of water, koolstof en andere stoffen aan de omgeving onttrekken, waardoor het organisme in zijne kracht en schoonheid onderhouden wordt, behoort niet uitsluitend tot het gebied der natuur- en scheikunde, hoewel de levensverschijnselen er door beheerscht worden. Er is nog iets meer.

De kracht, die de plant, het dier, den mensch doet leven, is eene omzetting der natuurkrachten, die in de anorganische wereld werkzaam zijn. Sedert Lavoisier is de oude vergelijking van het leven met eene brandende vlam werkelijkheid geworden. Dezelfde scheikundige processen, die het vuur in de onbewerktuigde natuur onderhouden, onderhouden het leven in de organische natuur; de zuurstof oefent daarbij hare werking uit. Maar evenmin als het zuur in het galvanisch element, of het zink en het koper, het electrisch uurwerk de uren doet aanwijzen, evenmin brengt de stof de verschijnselen voort, die zich in het leven openbaren, de stof is slechts de draagster van het leven.

De scheikundige verbindingen en de verwantschap der moleculen zijn ontstaan na de zuiver mechanische periode van de geboorte der aarde, en zijn het gevolg van den toestand, waarin kracht en stof toen verkeerden. Ook zij hadden reeds iets nieuws toegevoegd aan den chaos der azoïsche periode. De eerste vorming van het protoplasma, ontstaan uit de vroegere scheikundige verbindingen, was tevens het begin van het leven. Er was toen noch ziel, noch gedachte. De gedachte is bij de lagere dieren, de insecten, en de eerste gewervelde dieren: visschen en kruipende dieren, ongetwijfeld het uitvloeisel geweest van de ontwikkeling der zintuigen. Het leven is begonnen met eene eenvoudig samengestelde stof, die nauwelijks de eigenschappen bezat, die wij thans als uitingen van het leven kennen, en de kiem, de voortbrengster dier oorspronkelijke organismen, is niets anders geweest, dan eene gelukkige vereeniging van elementen, waardoor die nieuwe vorm van werkzaamheid in het werk der schepping bepaald is. Evenals de electriciteit te voorschijn treedt uit eene daartoe geschikt gemaakte batterij, zoo is ook de levenskracht voortgekomen uit de groote werkplaats der natuur. Het protoplasma ondervindt op zijne beurt den invloed, waardoor het zich langzamerhand boven zijnen nederigen oorsprong verheft. Door zijn vermogen, om zich te voeden, ontwikkelt het zich en verdeelt het zich: dit is de eerste wijze van voortplanting geweest. Wel is het nog geene plant, maar het leeft, hernieuwt zijn weefsel en plant zich voort.


Fig. 34. Microben in den dampkring, 1000 maal vergroot: a, b, Vibrionen; c, d, Bacteriën; f, g, h, Micrococci.


Fig. 35.1. Bacillen, 1000 maal vergroot; 2. gewone bacteriën, 1500 maal vergroot.


Die eiwitstof, die geleiachtige verbinding van koolstof, stikstof en zuurstof, zal weldra andere stoffen, zooals zwavel, phosphorus, ijzer, zouten, in zich opnemen, en van vorm en eigenschappen veranderen. Zoo zal het protoplasma, na zich verdeeld te hebben in verschillende lichamen, die in eigenschappen verschillen, het aanzijn schenken aan de moneren, de foraminiferen, de eerste cryptogamen, de myxomyceten, de sponsen, het wier, enz.


Fig. 36.Verschillende vormen van Diatomeën.


Wij hebben reeds kennis gemaakt met de verschillende moneren en gezien, dat er een aantal verschillende soorten bestaan, die zich bijna alle voortplanten door verdeeling van hun lichaam in twee gelijke deelen. Er zijn er echter enkele, zooals de protomonas, de vampyrilla en de protomyxa, die zich op eene andere wijze voortplanten. Op een bepaald tijdstip van hun leven trekken zij hunne kleine trilharen in, die hun voor de beweging en als grijporganen dienen, en veranderen zij in bolletjes. De buitenste laag dier bolletjes wordt taaier dan die van het protoplasma en vormt eene soort van omhulsel, waarbinnen het protoplasma zich verdeelt in een groot aantal kleine bolvormige massas. Daarna breekt het omhulsel en komen de nieuw gevormde lichamen naar buiten. Zoo vormen zich de zoösporen.


Fig. 37. Verschillende vormen van Diatomeën.


De microben, waarvan men vooral in de laatste jaren zooveel spreekt, schijnen ook niets anders dan moneren te zijn. Men heeft gewoonlijk geen denkbeeld, hoe groot het aantal wezens is, dat overal in de lucht en in het water krioelt. Gemiddeld bevat een cubieke meter lucht in eene volkrijke stad van drie- tot vierduizend. Maar deze zijn eerst van jongeren datum, daar zij als parasieten bij samenhoopingen van menschen gevonden worden en in volle zee en op de bergen verdwijnen. Hunne levensvatbaarheid is verbazend, evenals die van de meeste afgietseldiertjes. Eene enkele bacterie kan in 24 uren meer dan 15 millioen bacteriën voortbrengen! Sommige afgietseldiertjes kunnen als het ware niet sterven. Spallanzani heeft door bevochtiging rotiferen doen herleven, die dertig jaren lang uitgedroogd waren.3

De stamboom van het dierenrijk heeft zich evenmin als die van het plantenrijk, gemakkelijk en spoedig ontwikkeld. Er was eene verbazende ontwikkeling noodig, eer bepaalde moneren, die hun geheele leven het omhulsel behielden, dat het protoplasma van enkele hunner tijdelijk beschermt, in staat geworden waren, om onmiddellijk van het water en de lucht, die meer of min met minerale stoffen bezwangerd waren, de grondstoffen voor hunnen bouw te verkrijgen. Van dien dag af is het plantenrijk op de aarde verschenen langen tijd waren de moneren de eenige bewoners der aarde, en daaruit zijn langzamerhand naast elkander te voorschijn getreden de wezens, die later de aarde zouden bedekken met haar groen kleed of aan de weiden en de bosschen hunne tallooze bewoners zouden verschaffen.

Назад Дальше