Hij had plaats genomen op den rand van zijn ledikant. De naam van juffrouw Chuin gaf hem geen licht. Hij vond het dus maar het beste te wachten tot zij zich nader zou verklaren. Zij haastte zich echter niet, maar liet haar blikken eens door t vertrekje dwalen, niet recht wetende hoe zij het gesprek op de geschikste wijze zou beginnen. Eindelijk ging zij verder, zacht sprekende, de gewaagdste gedeelten met een glimlach polijstende.
Ik kom tot u, mijnheer, als een vriendin Men heeft mij omtrent u de meest vleiende inlichtingen verschaft. Geloof echter niet aan spionnage. Slechts het levendig verlangen om u nuttig te zijn, deed mij die inlichtingen inwinnen. Ik weet hoe ondankbaar tot nog toe zich het leven tegenover u heeft gedragen, met welken moed gij tot nog toe hebt geworsteld om een betrekking te vinden, en wat op t oogenblik het resultaat van al die pogingen is. Vergeef mij nogmaals, mijnheer, mijn onbescheidenheid van zoo in uw private aangelegenheden door te dringen. Ik verzeker u, het is enkel uit sympathie
Nantas viel haar niet in de reden, door nieuwsgierigheid geprikkeld en onderstellende dat zijn concierge haar al die bijzonderheden had medegedeeld.
Juffrouw Chuin kon ongestoord doorgaan, en zij vervolgde, pogende al zachter en vleiender haar woorden te kiezen:
Gij zijt iemand met een groote toekomst, mijnheer. Ik ben zoo vrij geweest uw verschillende pogingen na te gaan en ik ben werkelijk getroffen door den moed, welken gij te midden van het ongeluk behouden hebt. Ik geloof, dat gij het zeer vèr zult brengen, zoo iemand u de behulpzame hand reikt.
Nogmaals hield zij op, wachtende dat hij iets zou zeggen. De jonge man hoopte dat zij een betrekking voor hem had en antwoordde dat hij gaarne alles zou aannemen. Zij echter, nu het ijs eenmaal gebroken was, vroeg hem plotseling:
Zoudt gij er op tegen hebben te trouwen?
Ik trouwen? riep Nantas uit, groote hemel, wat verlangt gij van mij, mevrouw? Een arm meisje zeker, dat ik zelfs geen stuk brood kan verschaffen.
Neen een jong meisje, schoon en rijk, van deftige familie, die u in eens in staat zal stellen de hoogste sporten van den maatschappelijken ladder te betreden.
Nantas lachte niet meer.
Tot welken prijs? vroeg hij, instinctmatig zachter sprekende.
Nantas eerste opwelling was de koppelaarster de deur uit te smijten.
t Is een laagheid, wat gij mij daar voorstelt, fluisterde hij.
Een laagheid, riep juffrouw Chuin uit, het honingzoete in haar stem terugbrengende, ik zal maar doen of ik dat leelijke woord maar niet gehoord heb De waarheid is, mijnheer, dat gij een familie van de wanhoop zoudt redden. De vader weet van niets, de zwangerschap is nog heel in t begin en ik ben t, die op de gedachte ben gekomen, het arme meisje zoo spoedig mogelijk uit te huwen, den echtgenoot voorstellende als de vader van het kind. Ik ken haar vader, hij zou er van sterven. Mijn oplossing zou zijn smart echter stillen, daar hij gelooven zal aan een zedelijk herstel. De werkelijke verleider is gehuwd. O, mijnheer, er zijn mannen die waarlijk alle zedelijkheid missen.
Op die wijze had zij zeker nog lang door kunnen gaan. Nantas luisterde echter niet meer naar haar. Waarom zou hij weigeren? Had hij zooeven niet gewenscht zich te verkoopen? En nu was er iemand, die hem koopen wilde. De koop was wederkeerig. Hij gaf zijn naam, hij kreeg een positie. Dat was een zuivere handelsovereenkomst, zooals zoovele. Hij keek eens naar zijn broek, waaraan het slijk nog vastkleefde en hij voelde dat hij sinds den vorigen avond niet gegeten had, al de woede welke twee maanden lang van vruchteloos pogen, zich bij hem had opgekropt, barstte los. Eindelijk zou hij dan zijn voet kunnen zetten op die menigte, die hem uitgeworpen had, hem overleverende aan den zelfmoord.
Ik neem het aan, zeide hij ruw en scherp.
Nu verzocht hij juffrouw Chuin om nadere inlichtingen. Wat eischte zij voor haar tusschenkomst? O neen, zij wenschte niets. Niettemin eindigde zij met twintigduizend francs te vragen, na uitreiking van het bedrag dat men den jonkman noodwendig ter hand moest stellen. Toen hij niet afdong, toonde zij zich mild in haar verklaringen.
Luister eens, zeide zij, ik ben het die om u gedacht heb. Het jonge meisje heeft geen neen gezegd toen ik uw naam noemde Waarlijk, gij doet een goeden stap en zult er mij later voor bedanken. Ik had wel iemand van naam kunnen vinden; ik ken er zelfs een, die mij bepaald de handen gekust zou hebben. Ik vond het echter beter geen man te kiezen uit den stand van het arme meisje. t Is ook nog veel romantischer Gij zijt beminnenswaardig en hebt een flink verstand. Vergeet niet, dat ik altoos tot uw dienst ben.
Tot nog toe was er geen naam over haar lippen gekomen. Op een rechtstreeksche vraag van Nantas, stond de dame evenwel op en stelde zich nogmaals voor:
Juffrouw Chuin In betrekking als gouvernante bij baron Danvilliers, sedert den dood der barones. Ik heb juffrouw Flavie, de dochter van mijnheer de baron, opgevoed Het meisje waarvan sprake is, is juffrouw Flavie.
Tot nog toe was er geen naam over haar lippen gekomen. Op een rechtstreeksche vraag van Nantas, stond de dame evenwel op en stelde zich nogmaals voor:
Juffrouw Chuin In betrekking als gouvernante bij baron Danvilliers, sedert den dood der barones. Ik heb juffrouw Flavie, de dochter van mijnheer de baron, opgevoed Het meisje waarvan sprake is, is juffrouw Flavie.
Zij trok zich terug, met een bescheiden beweging een enveloppe op de tafel leggende, welke vijfhonderd francs bevatte. Dit gaf zij uit haar eigen zak om in de eerste onkosten te voorzien.
Toen hij weer alleen was, plaatste Nantas zich voor het venster.
De nacht was buitengewoon donker, men onderscheidde niets dan de zwarte massa der boomen, wegkwijnende in t donker; één venster was in den donkeren voorgevel van het huis van den baron nog verlicht. t Was dus dat slanke blonde meisje, dat met een koninginnenstap daarheen wandelde en deed of zij hem niet zag. Zij of een ander, wat deed dat er toe? De vrouw was geen eigenlijk bestanddeel van den koop.
Nu sloeg Nantas de oogen op naar boven en liet zijn blikken dwalen over Parijs, dat zuchtte in het duister, over de kaden en straten en dwarsstraten aan den rechteroever, verlicht door de flikkerende vlammen van t gas; en een gevoel van grootheid rees in hem op, de stad lag aan zijn voeten en hij riep uit:
Nu behoort gij mij!
Baron Danvilliers bevond zich in zijn salon, een hoog vertrek, met leer bekleed en van antieke meubels voorzien. Sinds den vorigen avond was hij als vernietigd onder het nieuws, dat juffrouw Chuin hem had medegedeeld omtrent de onteering van Flavie. Tevergeefs had zij alles met de lichtste kleuren geschilderd, de grijsaard was onder den slag als t ware verpletterd en alleen de gedachte, dat de verleider zijn fout weer eenigszins goed kon maken door een huwelijk, hield hem nog op de been. Dezen morgen verwachtte hij bezoek van dat hem onbekende jongmensch, dat zijn dochter haar eer ontnomen had. Hij schelde.
Joseph, er zal een jongmensch komen om mij te spreken. Gij laat hem dadelijk binnen komen. Voor ieder ander heb ik belet.
En plaats nemende in het hoekje bij het vuur, gaf hij zich over aan zijne bittere gedachten. De zoon van een metselaar, een hongerlijder, zonder eenige betrekking. Juffrouw Chuin stelde hem voor als een jongen met een toekomst, maar wat een schande niettemin voor de familie, waarop tot nog toe geen smetje kleefde. Flavie had zich op tamelijk ruwe wijze verontschuldigd teneinde haar gouvernante te vrijwaren voor de verwijten van den ouden heer. Sinds deze onaangename verklaring bleef zij in haar kamer, daar de baron geweigerd had haar te zien. Alvorens haar te vergeven, wilde hij eerst zelf deze verdrietige zaken in orde brengen. Zijn grijzende haren hadden in enkele dagen al het zwarte verloren en nu en dan kon men hem zenuwachtig het hoofd zien schudden.
Mijnheer Nantas, meldde Joseph.
De baron stond niet op. Hij keerde alleen het hoofd om en zag Nantas, die bedaard binnentrad, lang en onderzoekend aan. Deze was zoo verstandig geweest zich niet geheel in nieuwe kleeren te steken; hij had een zwarte jas en pantalon gekocht, oud en hier en daar versteld, maar zindelijk en toonbaar; dit gaf hem het aanzien van een arm, oppassend student en verried niet t minst den avonturier. In het midden van het vertrek bleef hij staan, zonder te groote onderdanigheid, flink rechtop.
Dus gij zijt het, mijnheer, bracht de grijsaard met moeite uit.
Hij kon echter niet voortgaan, de aandoening belette het hem en hij vreesde dat zijn woede hem te machtig zou worden.
Na een oogenblik van stilte, hernam hij bedaard;
Mijnheer, gij hebt een laagheid begaan.
En toen Nantas zich wilde excuseeren, herhaalde hij opnieuw en met meerder klem:
Een laagheid Ik wil niets weten en verzoek u beleefd niet te beproeven mij de zaken uit te leggen. Al had mijn dochter zich om uw hals geworpen, dan zou uw laagheid toch even groot zijn gebleven Slechts dieven weten zoo bij families in te dringen.
Opnieuw liet Nantas het hoofd op de borst zinken.
t Is niet moeilik op die manier een bruidschat machtig te worden; in uw hinderlaag moesten noodzakelijk èn vader èn dochter vallen.
Sta mij toe, mijnheer, viel hem de jonge man, die eindelijk driftig werd, in de reden.
De baron maakte een beweging alsof hij hem aan wilde vliegen.
Wat? wilt gij dat ik u toe zal staan? t Betaamt u niet hier te spreken. Wat ik u zeg ben ik genoodzaakt u te zeggen en t is evenzeer uw plicht dit aan te hooren, omdat gij hier komt als een boosdoener. Gij hebt mij een verschrikkelijken smaad aangedaan. Ik ben er bijna van gestorven en nu, nu beven mijn handen, alsof ik plotseling wel tien jaren ouder was geworden. Houdt u stil en luister.
Nantas was zeer bleek geworden. Hij had mogelijk een te zwaren last op zijne schouders gelegd. De verblindheid van zijn hartstocht wenschte hij ondanks alles als excuus te gebruiken.
Ik had het hoofd verloren, prevelde hij, een geschiedenis van zijn voorgewende liefde bedenkende. Ik kon juffrouw Flavie niet zien
Toen hij den naam van zijn dochter hoorde sprong de baron overeind en riep met donderende stem:
Zwijg dan toch! Ik heb u gezegd, dat ik niets wensch te weten. Behoud uw getuigenissen gerust voor u zelf, ik wensch de détails van al die ongerechtigheden niet te hooren.