“Goed werk, Vargas,” zei Huang. “Nu weten we hoe hij binnengekomen is. Kun jij even bij Riley en haar dochter blijven?”
Het gezicht van de jonge vrouw bloeide op. “Graag,” zei ze. Ze ging aan de tafel zitten en Huang liep de keuken uit om zich bij de anderen te voegen.
“Agent Paige, ik ben agent María de la Luz Vargas Ramírez.” Toen grijnsde ze. “Ik weet het, dat is een mondvol. Het is iets Mexicaans. Mensen hier noemen me Lucy Vargas.”
“Ik ben blij dat je er bent, agent Vargas,” zei Riley.
“Gewoon Lucy, graag.” De jonge vrouw werd even stil en bleef naar Riley staren. Ten slotte zei ze: “Agent Paige, ik hoop dat ik niet buiten mijn boekje ga door dit te zeggen, maar... het is echt een eer u te ontmoeten. Sinds ik met mijn training begonnen ben, volg ik uw werk. Uw hele staat van dienst is echt geweldig.”
“Dank je,” zei Riley.
Lucy glimlachte met bewondering. “Ik bedoel, de manier waarop u de zaak-Peterson hebt opgelost; het hele verhaal is gewoon verbijsterend.”
Riley schudde haar hoofd. “Ik zou willen dat het zo simpel was,” zei ze. “Hij is niet dood. Hij was de indringer, vandaag.”
Lucy staarde haar verbouwereerd aan. “Maar iedereen zei...” begon Lucy.
Riley onderbrak haar. “Er was nog iemand die dacht dat hij leefde. Marie, de vrouw die ik gered heb. Ze wist zeker dat hij de spot met haar dreef. Ze...” Riley zweeg even bij de pijnlijke herinnering aan Maries lichaam, hangend in haar eigen slaapkamer. “Ze heeft zelfmoord gepleegd,” vervolgde Riley toen.
Lucy keek zowel ontzet als verbaasd. “Wat vreselijk,” zei ze.
Op dat moment hoorde Riley een bekende stem die haar riep.
“Riley? Alles in orde?”
Ze draaide zich om en zag Bill Jeffreys in de deuropening van de keuken staan. Hij zag er nerveus uit. De GAE had hem zeker hierover gewaarschuwd, dus was hij hier zelf heen gereden.
“Alles in orde, Bill,” zei ze. “Met April ook. Ga zitten.”
Bill ging aan de tafel bij Riley, April en Lucy zitten. Lucy staarde naar hem, blijkbaar vol ontzag over de kennismaking met Rileys voormalig partner, ook een FBI-held.
Huang kwam de keuken weer in. “Er is niemand in het huis en ook niet buiten,” zei hij tegen Riley. “Mijn mensen hebben al het bewijs dat ze konden vinden verzameld. Ze zeggen dat ze niet veel hebben om mee te werken. Het is aan de laboranten om te kijken of die er iets van kunnen maken.”
“Daar was ik al bang voor,” zei Riley.
“Ik denk dat het tijd is dat wij er voor vanavond een eind aan breien,” zei Huang. Toen ging hij de keuken uit om zijn laatste bevelen aan de agenten te geven.
Riley keerde zich naar haar dochter om. “April, jij gaat vanavond naar het huis van je vader.”
Aprils ogen werden groot. “Ik laat je niet hier achter,” zei April. “En ik wil helemaal niet bij papa blijven.”
“Het moet,” zei Riley. “Je bent hier niet veilig.”
“Maar mam...”
Riley onderbrak haar. “April, er zijn een paar dingen die ik je nog niet over die man heb verteld. Verschrikkelijke dingen. Bij je vader ben je veilig. Ik haal je morgen na school op.”
Voordat April verder kon tegensputteren, zei Lucy: “Je moeder heeft gelijk, April. Neem het maar van mij aan. Of eigenlijk, beschouw het maar als een bevel van mij. Ik zal speciaal een paar agenten uitkiezen die je daar naartoe kunnen brengen. Agent Paige, met uw toestemming bel ik uw ex-man op en vertel hem wat er aan de hand is.”
Riley was verrast over het aanbod van Lucy. Ze was er ook blij mee. Op een bijna griezelige manier leek Lucy te begrijpen dat het voor haar een vervelend telefoontje zou zijn. Ryan zou het nieuws ongetwijfeld serieuzer nemen als het van een andere agent kwam. Lucy kon ook goed met April omgaan.
Lucy had niet alleen het beschadigde slot opgemerkt, ze had ook empathie getoond. Empathie was een uitstekende eigenschap voor een GAE-agent, en werd maar al te vaak door het stressvolle werk uitgehold.
Deze vrouw is goed, dacht Riley.
“Kom,” zei Lucy tegen April. “Laten we je vader gaan bellen.”
April wierp Riley een woedende blik toe. Toch stond ze op en liep achter Lucy aan de woonkamer in om te bellen.
Riley en Bill bleven alleen achter aan de eetkamertafel. Hoewel het erop leek dat er niets meer te doen was, was Riley blij dat Bill hier was. Ze hadden jarenlang samengewerkt en ze had altijd gevonden dat ze goed bij elkaar pasten. Ze waren allebei veertig met plukjes grijs in hun donkere haar. Ze waren allebei toegewijd aan hun werk en hadden huwelijksproblemen. Bill was sterk zowel qua bouw als qua karakter.
“Het was Peterson,” zei Riley. “Hij was hier.”
Bill zei niets. Hij zag er niet overtuigd uit.
“Geloof je me niet?” zei Riley. “Er lagen kiezelsteentjes op mijn bed. Hij moet ze daar neergelegd hebben. Ze kunnen daar niet op een andere manier terecht zijn gekomen.”
Bill schudde zijn hoofd. “Riley, ik ben ervan overtuigd dat er een indringer was,” zei hij. “Je hebt je dat gedeelte echt niet ingebeeld. Maar Peterson? Dat betwijfel ik.”
Rileys woede werd nu groter. “Bill, luister. Op een avond hoorde ik iets tegen de voordeur. Toen ik buiten keek vond ik kiezelsteentjes. Marie zei dat ze had gehoord dat er iemand kiezelsteentjes tegen haar slaapkamerraam gooide. Wie kan het anders zijn?”
Bill zuchtte en schudde zijn hoofd. “Riley, je bent moe,” zei hij. “En als je moe bent en je krijgt een idee in je kop, is het makkelijk om alles te geloven. Het had iedereen kunnen overkomen.”
Riley merkte dat ze tegen haar tranen moest vechten. In betere tijden zou Bill haar intuïtie zonder meer vertrouwd hebben. Maar die tijden waren voorbij. En ze wist waarom. Een paar nachten geleden had ze hem in een dronken bui opgebeld en voorgesteld dat ze iets met hun wederzijdse aantrekkingskracht moesten doen en een verhouding moesten beginnen. Het was vreselijk wat ze gedaan had en dat wist ze. Sindsdien had ze geen druppel alcohol meer aangeraakt. Maar de relatie tussen haar en Bill was er niet beter op geworden.
“Ik weet waar dit over gaat, Bill,” zei ze. “Het is vanwege dat stomme telefoontje van mij. Je vertrouwt me niet meer.”
Nu kraakte Bills stem van woede. “Verdomme, Riley. Ik probeer gewoon reëel te blijven.”
Riley was ziedend. “Ga maar gewoon, Bill.”
“Maar Riley...”
“Geloof me of geloof me niet. Jouw keus. Maar nu wil ik dat je gaat.”
Met een berustende houding stond Bill op en ging weg.
Door de keukendeur zag Riley dat bijna iedereen het huis al had verlaten, ook April.
Lucy kwam de keuken weer in. “Huang laat een paar agenten hier,” zei ze. “Ze houden het huis de rest van de nacht in de gaten vanuit een auto. Ik weet niet of het een goed idee is dat je hier alleen blijft. Ik wil graag bij je blijven.”
Riley zat even na te denken. Wat ze wilde – wat ze nu nódig had – was dat iemand geloofde dat Peterson niet dood was. Ze twijfelde of ze zelfs Lucy hiervan kon overtuigen. Het zag er allemaal hopeloos uit. “Het gaat wel, Lucy,” zei Riley.
Lucy knikte en ging de keuken uit. Riley hoorde dat de laatste agenten het huis verlieten en de deur achter zich dichtdeden. Ze stond op en controleerde zowel de voordeur als de achterdeur om er zeker van te zijn dat ze op slot waren. Ze zette twee stoelen tegen de achterdeur aan. Ze zouden genoeg lawaai maken als iemand het slot weer probeerde te forceren.
Toen stond ze in de woonkamer en keek om zich heen. Het huis zag er vreemd helder uit, met alle lichten aan.
Ik zou er een paar uit moeten doen, dacht ze.
Maar toen ze naar het lichtknopje van de woonkamer reikte verstijfden haar vingers. Ze kon het gewoon niet. Ze was verlamd van angst.
Ze wist dat Peterson weer zou komen.
Hoofdstuk 3
Riley aarzelde even toen ze het gebouw van de GAE binnenliep. Ze vroeg zich af of ze er wel klaar voor was om iemand onder ogen te zien, wie dan ook. Ze had de hele nacht niet geslapen en was doodmoe. Het gevoel van doodsangst dat haar de hele nacht had wakker gehouden, had de adrenaline laten vloeien tot er niets meer over was. Nu voelde ze zich alleen maar leeg.
Riley haalde diep adem.
De enige weg is er recht doorheen.
Ze verzamelde al haar wilskracht en liep de drukke doolhof van FBI-agenten, specialisten en ondersteunend personeel in. Terwijl ze door de grote open kantoorruimte liep, keken bekende gezichten van hun computers op. De meesten glimlachten toen ze haar zagen en een paar staken hun duim omhoog. Riley werd langzaamaan blij dat ze besloten had om te komen. Ze had iets nodig om zich beter te voelen.
“Goed gedaan, dat met de Poppenmoordenaar,” zei een jonge agent.
Het duurde even voordat Riley doorhad wat hij bedoelde. Toen besefte ze dat ‘Poppenmoordenaar’ de nieuwe bijnaam voor Dirk Monroe moest zijn, de psychopaat die ze onlangs had opgepakt. De naam was logisch.
Riley merkte ook op dat sommige gezichten wat voorzichtiger naar haar keken. Ze hadden ongetwijfeld gehoord over het voorval van afgelopen nacht bij haar huis, toen er een heel team naar haar toe was gekomen na haar panische telefoontje om versterking. Ze vragen zich waarschijnlijk af of ik wel goed snik ben, dacht ze. Voor zover ze wist geloofde werkelijk niemand anders bij het Bureau dat Peterson nog steeds leefde.
Riley bleef staan bij het bureau van Sam Flores, een laborant met een zwart omrande bril. Hij was hard aan het werk achter zijn computer.
“Wat heb je voor nieuws voor me, Sam?” vroeg Riley.
Sam keek van zijn scherm naar haar op. “Je bedoelt over je inbraak, toch? Ik kijk net naar wat inleidende verslagen. Ik ben bang dat er niet veel is. De jongens van het lab hebben niets op de kiezelsteentjes gevonden; geen DNA of vezels. Ook geen vingerafdrukken.”
Riley zuchtte ontmoedigd. “Laat het me weten als er iets verandert,” zei ze en ze klopte Flores op zijn rug.
“Ik zou er niet op rekenen,” zei Flores.
Riley liep verder naar het gedeelte dat door de senior agenten gedeeld werd. Toen ze langs de kleine glazen kantoren liep, zag ze dat Bill er niet was. Dat was eigenlijk een opluchting, maar ze wist dat ze vroeg of laat de ongemakkelijke spanning tussen hen moest opklaren.
Toen ze haar eigen nette, goed georganiseerde kantoor binnenliep, zag Riley meteen dat ze een voicemail had. Het was een bericht van Mike Nevins, de forensisch psychiater uit D.C. die soms voor GAE-zaken geraadpleegd werd. In de loop der jaren was ze erachter gekomen dat hij een bron van opmerkelijke inzichten was, niet alleen voor misdaadzaken. Mike had Riley met haar eigen gevecht met posttraumatische stress geholpen nadat Peterson haar gevangengenomen en gemarteld had. Ze wist dat hij belde om te kijken hoe het met haar was, zoals hij zo vaak deed.
Ze wilde hem net terugbellen toen de brede gestalte van Special Agent Brent Meredith in de deuropening verscheen. De donkere, hoekige kenmerken van de chef pasten bij zijn ruwe, directe persoonlijkheid. Riley voelde zich opgelucht toen ze hem zag; zijn aanwezigheid stelde haar altijd gerust.
“Welkom terug, agent Paige,” zei hij.
Riley stond op om zijn hand te schudden. “Bedankt, agent Meredith.”
“Ik heb gehoord dat je gisteravond weer een klein avontuur hebt beleefd. Ik hoop dat alles in orde is.”
“Prima, dank u.”
Meredith keek haar met vriendelijke bezorgdheid aan en Riley wist dat hij probeerde in te schatten of ze er klaar voor was om te werken.
“Ga je mee naar de kantine voor een kop koffie?” vroeg hij.
“Bedankt, maar er zijn wat dossiers die ik echt moet bekijken. Een andere keer graag.”
Meredith knikte en zei niets. Riley wist dat hij wachtte totdat zij iets zou zeggen. Hij had ongetwijfeld ook gehoord dat zij ervan overtuigd was dat Peterson de inbreker was. Hij gaf haar een kans om haar mening te uiten. Maar ze wist zeker dat Meredith, net als de anderen, het waarschijnlijk niet met haar eens zou zijn wat betreft Peterson.
“Nou, ik kan maar beter gaan,” zei hij. “Laat me weten wanneer je zin in koffie of lunch hebt.”
“Dat zal ik doen.”
Meredith aarzelde even en draaide zich weer naar Riley om. Langzaam en voorzichtig zei hij: “Wees voorzichtig, agent Paige.”
Riley bespeurde veel betekenis in die woorden. Nog niet zo lang geleden had een andere meerdere in het Bureau haar geschorst wegens ongehoorzaamheid. Ze was opnieuw aangesteld, maar haar positie was nog steeds zwak. Riley voelde dat Meredith haar een vriendelijke waarschuwing gaf. Hij wilde niet dat ze iets deed wat haar in gevaar kon brengen. En een hoop ophef over Peterson maken kon moeilijkheden veroorzaken met degenen die de zaak als gesloten hadden verklaard.
Zodra ze alleen was liep Riley naar haar dossierkast. Ze trok het dikke dossier van de zaak-Peterson eruit. Ze opende de map op haar bureau en bladerde erdoorheen om haar geheugen over haar vijand op te frissen. Ze vond niets wat haar kon helpen.
De waarheid was dat de man een raadsel bleef. Er waren zelfs geen bewijzen van zijn bestaan geweest totdat Bill en Riley hem uiteindelijk hadden gevonden. Peterson was misschien zelfs niet eens zijn echte naam, en er waren diverse verschillende voornamen opgedoken die aan hem verbonden zouden kunnen zijn.
Terwijl Riley door het dossier bladerde zag ze foto’s van zijn slachtoffers: vrouwen die in ondiepe graven gevonden waren. Ze hadden allemaal brandwonden en de doodsoorzaak was wurging met blote handen. Riley huiverde bij de herinnering aan de grote, krachtige handen die haar gevangen hadden gehouden, haar als een dier hadden opgesloten.
Niemand wist precies hoeveel vrouwen hij vermoord had. Er zouden misschien nog veel meer lijken worden gevonden. En totdat Marie en Riley gepakt waren maar het nog konden navertellen, had niemand geweten hoeveel plezier hij eraan beleefde om vrouwen in het donker met een gasbrander te martelen. En niemand anders wilde geloven dat Peterson nog steeds leefde.
Het hele gebeuren deprimeerde haar echt. Riley stond bekend om haar vermogen om zich in het brein van de moordenaar te verplaatsen; een vermogen dat haar soms beangstigde. Toch was ze nog nooit in staat geweest om in het hoofd van Peterson te kruipen. En nu had ze het gevoel dat ze hem zelfs nog minder begreep.
Hij was nooit als een georganiseerde psychopaat op Riley overgekomen. Het feit dat hij zijn slachtoffers in ondiepe graven achterliet suggereerde zelfs het tegendeel. Hij was geen perfectionist. Maar toch was hij zorgvuldig genoeg om geen aanwijzingen achter te laten. De man was echt een raadsel. Ze dacht aan iets wat Marie vlak voor haar zelfmoord tegen haar had gezegd.
Misschien is hij net als een geest, Riley. Misschien is dat gebeurd toen je hem opblies. Je hebt zijn lichaam gedood, maar niet zijn kwaadaardigheid.
Hij was geen geest en dat wist Riley. Ze wist zeker – zekerder dan ooit – dat hij daar ergens was en dat zij zijn volgende doelwit was. Toch kon hij net zo goed een geest zijn, wat haar betrof. Behalve zij geloofde niemand zelfs dat hij nog leefde.
“Waar ben je, klootzak?” fluisterde ze hardop.
Ze wist het niet en ze wist niet hoe ze erachter moest komen. Ze zat echt muurvast. Ze had geen keuze, ze moest voorlopig het hele gebeuren loslaten. Ze sloot het dossier en legde het terug in haar dossierkast.
Toen ging de telefoon in haar kantoor. Ze zag dat het telefoontje binnenkwam op een lijn die door alle speciaal agenten werd gedeeld. Het was de lijn die de GAE-centrale gebruikte om relevante oproepen naar agenten door te zetten. De standaardregel was dat de agent die zo’n oproep als eerste beantwoordde de zaak aannam.
Riley keek naar de andere kantoren. Er leek op dat moment niemand anders binnen te zijn. De andere agenten waren of met pauze of buiten de deur met een zaak bezig. Riley beantwoordde de telefoon. “Special Agent Riley Paige. Wat kan ik voor u doen?”