Moord met een hoger doel - Блейк Пирс 6 стр.


Verwonderd keek Avery hem aan.

“Doe dus wat jullie moeten doen en val me niet langer lastig met jullie flauwekul!” riep hij uit.

Een gespannen stilte vulde de kamer.

“Dylan, neem je taak op als verantwoordelijke van de dienst! Bel me niet voor elk onbenullig detail. Zorg ervoor dat je je mensen zelf onder controle hebt. En jij,” – hij wendde zich tot Avery – “hou maar op met je zogenaamde grappen en laat die wat-kan-mij-het-schelen houding varen, en doe maar gewoon alsof het je wél iets kan schelen, want ik weet dat dat zo is.” Hij staarde haar lange tijd aan. “Dylan en ik hebben uren op een telefoontje van jullie gewacht. Wil je je radio uitschakelen? Wil je geen telefoons beantwoorden? Misschien kun je dan beter nadenken? Prima, doe je best. Maar wanneer een leidinggevende je opbelt, dan bel je hem terug. Als dit nog eens gebeurt, dan haal ik je van de zaak. Begrepen?”

Avery knikte onderdanig. “Begrepen,” zei ze.

“Ik snap het,” zei Dylan en hij knikte.

“Prima,” zei O’Malley. Hij richtte zich op en glimlachte. “Ik had dit eigenlijk al veel eerder moeten doen, maar nu lijkt me wel een geschikt ogenblik. Avery, ik stel je graag voor aan Dylan Connelly, een gescheiden vader van twee kinderen. Zijn vrouw verliet hem twee jaar geleden omdat hij nooit thuis was en te veel dronk. Ze hebben een nieuw leven in Maine opgebouwd en hij ziet zijn kinderen nooit, dus daarom is hij de hele tijd zo chagrijnig.”

Dylan verstijfde en stond op het punt iets te zeggen, maar zweeg.

“En Dylan, dit is Avery Black, voormalig strafpleiter die het helemaal verneukt heeft en een van de gevaarlijkste seriemoordenaars weer de straten van Boston in heeft laten gaan, een man die opnieuw heeft gemoord en haar hele leven heeft verwoest. Ze verloor een miljoenendeal, heeft een ex-man en een kind dat haar nauwelijks nog wil zien. En net zoals jij verdringt ze haar verdriet door hard te werken en te veel alcohol te drinken. Zien jullie nu in dat jullie eigenlijk meer op elkaar lijken dan jullie denken?” Plotseling werd hij weer ernstig. “Stel me niet nog een keer teleur of ik haal jullie allebei van de zaak.”

HOOFDSTUK ACHT

Avery en Dylan waren alleen achtergebleven in de vergaderzaal. Zwijgend zaten ze tegenover elkaar. Geen van beiden bewoog. Dylan hield zijn hoofd gebogen. Hij had een ondefinieerbare grimas op zijn gezicht en leek over iets na te denken. Voor het eerst voelde Avery enige sympathie voor hem. “Ik weet hoe je je voelt,” begon Avery.

Dylan stond zo plotseling en snel op dat zijn stoel tegen de muur knalde. “Denk maar niet dat dit ook maar iets verandert,” zei hij. “Jij en ik zijn totaal verschillend.”

Zijn dreigende lichaamshouding straalde woede en afstandelijkheid uit, maar zijn ogen zeiden iets anders. Avery kon zien dat hij elk ogenblik kon instorten. De hoofdinspecteur had iets gezegd wat hem had geraakt, net zoals het haar had geraakt. Beiden waren beschadigd, eenzaam. Alleen.

“Luister,” zei ze, “ik dacht alleen...”

Dylan draaide zich om en opende de deur. De manier waarop hij de ruimte verliet bevestigde haar vermoedens: hij had tranen in zijn bloeddoorlopen ogen.

“Verdorie,” mompelde ze.

De avonden vond Avery het ergst. Ze had geen vriendenkring meer, geen echte hobby’s behalve haar werk en ze voelde zich meestal zo moe dat ze zich niet kon voorstellen om wat te sporten. Helemaal alleen aan die grote vergadertafel liet ze haar hoofd zakken en vreesde voor wat komen zou.

Naar huis gaan na deze zware dag voelde net als alle andere dagen, alleen was de sfeer behoorlijk geladen en vele collega’s werden door het voorpaginanieuws nog meer aangemoedigd.

“Hé, Black,” riep iemand, terwijl hij naar haar foto wees. “Leuke kop.”

Een andere agent tikte op de foto van Howard Randall. “Volgens dit verhaal waren jullie behoorlijk gek op elkaar, Black. Hou je van gerontofilie? Je weet toch wel wat dat betekent? Dat je het graag met oude mannetjes doet.”

“Wat zijn jullie toch grappig.” Ze glimlachte en richtte als een wapen haar vingers op hen.

“Rot op, Black.”

In de garage stond een witte BMW geparkeerd, vijf jaar oud, vuil en verwaarloosd. Avery had die gekocht op het hoogtepunt van haar succes als strafpleiter.

Waar zat je toen met je gedachten? mijmerde ze. Waarom koopt iemand nu een wítte auto?

Prestige, herinnerde ze zich. De witte BMW was opvallend en flitsend geweest en ze wilde er iedereen duidelijk mee maken dat ze het had gemaakt. Nu was hij niet meer dan een herinnering aan haar mislukkingen.

Avery’s flat was in Bolton Street, in het zuidelijk deel van Boston. Het was een kleine flat, op de tweede verdieping, met twee slaapkamers. Het was heel wat minder dan haar vorige luxueuze penthouse, maar het was er ruim en netjes, met een mooi terras, waar ze kon ontspannen na een drukke werkdag.

De woonkamer was groot en op de vloer lag een zacht bruin tapijt. De keuken bevond zich rechts van de voordeur en was door twee grote kookeilanden afgescheiden van de rest van de kamer. Planten of dieren had ze niet. De flat lag aan de noordzijde van het gebouw, waardoor het er meestal donker was.

Avery gooide haar sleutels en de rest van haar spullen op tafel: wapen, schouderholster, portofoon, badge, riem, telefoon en portefeuille. Op weg naar de douche deed ze haar kleren uit.

Na een lange douche om de gebeurtenissen van de dag van zich af te spoelen, deed ze gemakkelijke kleding aan, nam een biertje, griste ze haar telefoon van tafel en ging naar het terras. Ze keek op haar telefoon en zag twintig gemiste oproepen en zo’n tien berichten. De meeste waren van Connelly en O’Malley, en met een hoop geschreeuw.

Soms was Avery zo geconcentreerd met een zaak bezig dat ze weigerde haar telefoon te beantwoorden, vooral als ze nog geen enkel puzzelstukje op zijn plek had weten te leggen. Vandaag was zo’n soort dag geweest.

Ze scrolde omlaag langs de laatstgekozen nummers en langs alle nummers van diegenen die haar de laatste maand hadden opgebeld. Niet een ervan was van haar dochter of haar ex.

Opeens besefte ze dat ze hen miste.

Ze koos een nummer.

De telefoon ging over.

Een boodschap beantwoordde haar oproep: “Hallo, met Rose. Ik ben er even niet, maar als je een korte boodschap inspreekt met je naam en nummer, dan bel ik je zo snel mogelijk terug. Dank je wel.” Piep.

Even speelde ze met het idee Jack te bellen, haar ex. Hij was een goeie vent, haar schoolliefde en met een hart van goud, echt een heel fijne persoon. Toen ze achttien was hadden ze een passionele relatie gehad, maar met haar misselijkmakend ego nadat ze de baan van haar leven had binnengehaald, had ze alles verpest.

Jarenlang had ze anderen de schuld gegeven voor hun scheiding en voor de breuk met haar dochter: Howard Randall met zijn leugens, haar vorige baas, het geld, de macht en alle personen die ze had moeten gebruiken en misleiden om de waarheid steeds een stap voor te blijven. Langzaamaan werden haar klanten minder betrouwbaar en toch wilde ze doorgaan, ze bleef blind voor de waarheid en speelde een spel met de gerechtigheid, enkel en alleen om dat ene doel te kunnen bereiken: winnen. Nog een laatste zaak, had ze zich vaak voorgenomen. De volgende keer verdedig ik iemand die écht onschuldig is en zet ik alles recht.

Howard Randall was die laatste zaak geweest.

“Ik ben onschuldig,” had hij uitgeroepen bij hun eerste ontmoeting. “Deze studenten zijn mijn leven. Waarom zou ik ze iets willen aandoen?”

Avery had hem geloofd en voor de eerste keer in lange tijd had ze ook geloofd in zichzelf. Randall was een wereldberoemde professor Psychologie aan Harvard, in de zestig, zonder enig motief en voor zover bekend geen verleden vol krankzinnige persoonlijke overtuigingen. Hij zag er zelfs zwak en gebroken uit en Avery had altijd al de zwakken willen verdedigen.

Hem vrij krijgen was het hoogtepunt van haar carrière geweest, het allerhoogste wat ze ooit had kunnen bereiken. Tot hij weer moordde, met als enige doel haar als mislukte advocate te kijk te zetten.

Het enige wat Avery had willen weten was: waarom?

“Waarom heb je het gedaan?” had ze hem ooit eens gevraagd in zijn cel. “Waarom heb je gelogen en mij erin geluisd? Enkel maar om voor de rest van je leven vast te zitten?”

“Omdat ik wist dat je kon worden gered,” had Howard haar geantwoord.

Gered, dacht Avery.

Is dit dan verlossing, vroeg ze zich af en ze keek om zich heen. Hier? Nu? Geen vrienden? Geen gezin? Met een biertje in mijn hand een nieuw leven proberen op te bouwen en op moordenaars te jagen om mijn fouten uit het verleden recht te zetten? Ze nam een slok bier en schudde haar hoofd. Nee, dit is geen verlossing. Nog niet, tenminste.

Ze dacht weer aan de moordenaar.

Er begon zich een beeld van hem te vormen in haar hoofd: stil, eenzaam, wanhopig op zoek naar aandacht, een specialist in kruiden en in lichamen. Een alcoholist of een drugsverslaafde was uitgesloten. Daarvoor was hij te voorzichtig. Het minibusje kon op een gezinsleven wijzen, maar zijn acties wezen uit dat een gezin was wat hij wílde, niet wat hij hád.

Gedachten en beelden spookten door haar hoofd en na nog twee biertjes viel ze in haar comfortabele tuinstoel in slaap.

HOOFDSTUK NEGEN

Avery droomde dat haar gezin weer samen was.

Haar ex was atletisch gebouwd, met kortgeknipt bruin haar en prachtige, groene ogen. Beiden waren ze fervente klimmers en ze waren op pad met hun dochter, Rose: ze was pas zestien toen haar aanvraag voor Brandeis College werd goedgekeurd. In Avery’s droom was ze pas zes. Alle drie liepen ze zingend langs een pad met dicht op elkaar groeiende bomen. Donkere vogels fladderden en schreeuwden toen de bomen plotseling veranderden in een donker monster dat Rose een mes in haar borst stak.

“Nee!” schreeuwde Avery.

Een andere hand viel Jack aan, en hij en haar dochter werden beiden omhooggehesen.

“Nee! Nee! Nee!” huilde Avery.

Het monster daalde naar haar af.

Donkere lippen fluisterden in haar oor.

Gerechtigheid bestaat niet.

Avery schrok wakker door een onophoudelijk geluid. Ze zat nog steeds op het terras. De zon stond al aan de hemel. Haar telefoon bleef maar fel rinkelen. Ze nam op. “Black.”

“Hoi, Black!” antwoordde Ramirez. “Neem jij dan nooit je telefoon op? Ik sta beneden. Pak je spullen en kom hierheen. Ik heb koffie en de compositietekeningen.”

“Hoe laat is het?”

“Halfnegen.”

“Geef me vijf minuten,” zei ze en ze verbrak de verbinding.

De droom bleef in haar gedachten rondspoken. Met veel moeite stond ze op en ging haar flat in. Haar hoofd bonsde. Ze trok een verbleekte spijkerbroek aan en een eenvoudig wit T-shirt dat meteen wat chiquer stond met een zwarte blazer. Haar ontbijt bestond uit drie slokken jus d’orange en een mueslireep. Onderweg naar buiten wierp ze een blik in de spiegel. Haar kleding en haar povere ontbijt vielen in het niets vergeleken bij de dure broekpakken en de dagelijkse luxueuze ontbijten in de meest exclusieve restaurants van vroeger. Leer er maar mee te leven, dacht ze. Mooi zijn hoeft niet meer. Je taak is nu slechteriken vangen.

In de auto gaf Ramirez haar een beker koffie. “Je ziet er goed uit, Black,” grapte hij.

Zoals altijd was hij het toonbeeld van perfectie: donkere spijkerbroek, lichtblauw overhemd, donkerblauw jasje met donkerbruine riem en glimmende schoenen.

“Je had model moeten worden in plaats van politieagent,” bromde Avery.

Hij gaf haar een stralend witte glimlach. “Eigenlijk heb ik vroeger inderdaad wat modellenwerk gedaan.” Hij reed de straat door en ging in noordelijke richting. “Heb je wat kunnen slapen?” vroeg hij haar.

“Niet echt, en jij?”

“Als een roos,” zei hij trots. “Ik slaap altijd goed. Ik trek me de dingen niet zo aan, weet je. Ik laat de dingen graag los,” zei hij en hij wuifde zijn hand door de lucht.

“Nog nieuws?”

“Beide jongens waren gisteravond thuis. Connelly heeft erop toegezien dat ze er niet vandoor gingen. Hij heeft ook met de decaan gesproken om wat meer informatie te krijgen en om ervoor te zorgen dat niemand verrast zou zijn door een aantal agenten in burger op de campus. Geen van beiden heeft een strafblad. De decaan zei dat ze allebei goede jongens zijn, afkomstig uit goede families. We zullen zien vandaag. Nog niks gehoord van Sarah over de gezichtsherkenningssoftware. Daar horen we vanmiddag van. Een paar autodealers belden me terug met namen en nummers. Ik zal er voorlopig een lijst van maken en afwachten wat ervan komt. De ochtendkrant al gezien?”

“Nee.”

Hij haalde de krant tevoorschijn en gooide die op haar schoot. Een kop in grote, dikke letters: Moord op Harvard. Ook stond er op de voorpagina een foto van Lederman Park en een kleinere foto van de Harvard-campus. Het artikel herhaalde nog eens de tekst van de editie van de vorige dag en er stond een kleinere, oude foto bij van Avery en Randall samen in de rechtszaal. De naam Cindy Jenkins werd vermeld, maar er was geen foto van haar gepubliceerd.

“Hebben ze geen ander nieuws?” zei Avery.

“Ze is een blank meisje van Harvard,” antwoordde Ramirez, “natuurlijk is dit groot nieuws. Het is onze taak ervoor te zorgen dat die blanke kinders veilig zijn.”

Avery trok een wenkbrauw op. “Dat klinkt vrij racistisch.”

Ramirez knikte instemmend. “Ja inderdaad,” beaamde hij, “Ik ben waarschijnlijk een beetje een racist.”

Ze reden door de straten van South Boston, over Longfellow Bridge en Cambridge in.

“Waarom ben je eigenlijk smeris geworden?” vroeg Avery.

“Ik vind het geweldig om een smeris te zijn,” zei hij. “Mijn vader was agent, mijn grootvader was agent en nu ben ik agent. Ik ging naar de politieacademie en leerde snel het vak. Hoe kun je dit nu niet leuk vinden? Ik mag een wapen en een badge dragen. Ik heb pas geleden een bootje gekocht. Ik vaar naar de baai, zit er wat te chillen, vang wat vis en daarnaast vang ik moordenaars. Het werk te doen van God dus.”

“Ben je gelovig?

“Niet echt,” zei hij, “alleen bijgelovig. Als er al een god bestaat, wil ik er gewoon zeker van zijn dat hij weet dat ik aan zijn kant sta, snap je?”

Nee, dacht Avery, eigenlijk niet.

Haar vader was een gewelddadige man geweest, terwijl haar moeder trouw naar de kerk ging en bad tot God, ze was er bijna door bezeten.

Weer hoorde ze de stem uit haar dromen.

Назад