*
Ze klommen en klommen, en Reece raakte zijn tijdsbesef kwijt. De hemel kleurde langzaam donker, en ondanks de kou droop Reece van het zweet. Hij had het gevoel alsof elke seconde zijn laatste kon zijn. Zijn handen en voeten trilden hevig, en zijn oren waren gevuld met het geluid van zijn eigen gehijg. Hij wist niet hoe lang hij het nog kon volhouden. Hij wist dat als ze niet snel de bodem zouden bereiken, ze zouden moeten stoppen om te rusten, zeker nu het nacht werd. Maar het probleem was dat er geen plek was om te stoppen en te rusten.
Reece kon het niet helpen. Hij begon zich af te vragen of ze, wanneer ze allemaal te uitgeput waren, één voor één naar beneden zouden vallen.
Er klonk het geschraap van rotsen, toen het geluid van een kleine lawine, en er kwamen tientallen steentjes naar beneden, die op Reece zijn hoofd velen. Zijn hart sloeg een slag over toen hij een schreeuw hoorde—een andere schreeuw dit keer, een doodsschreeuw. Vanuit zijn ooghoek, sneller dan hij kon verwerken, zag hij een lichaam langs zich vallen.
Reece strekte een hand uit om hem vast te grijpen, maar het gebeurde te snel. Het enige dat hij kon doen was toekijken hoe Krog zwaaiend en gillend achterover viel, het niets in.
HOOFDSTUK DRIE
Kendrick zat op zijn paard, naast Erec, Bronson en Srog, voor zijn duizenden mannen, tegenover Tirus en het Rijk. Ze waren recht de val in gelopen. Ze waren verraden door Tirus, en Kendrick realiseerde zich nu dat het een grote fout was geweest om hem te vertrouwen.
Kendrick keek op en naar rechts, en zag tienduizend soldaten van het Rijk hoog op de richel van de vallei staan, hun bogen gespannen; en links van hem zag hij er net zoveel. Voor hem stonden er zelfs meer. De paar duizend mannen die Kendrick bij zich had zouden het met geen mogelijkheid kunnen opnemen tegen zoveel soldaten. Ze zouden afgeslacht worden. En met al die bogen die op hen gericht waren, zou zelfs de kleinste beweging resulteren in een bloedbad. Het feit dat ze bij het begin van de vallei stonden was ook niet bepaald in hun voordeel. Tirus had zijn locatie goed uitgekozen.
Terwijl Kendrick daar zat, staarde hij brandend van woede en verontwaardiging naar Tirus, die met een zelfingenomen glimlach op zijn paard zat. Naast hem zaten zijn vier zoons, en naast hen een commandant van het Rijk.
“Is geld echt zo belangrijk voor je?” vroeg Kendrick aan Tirus. Zijn stem was zo koud als staal. “Zou je je eigen mensen verraden, je eigen bloed?”
Tirus toonde geen berouw; hij glimlachte breed.
“Jullie zijn mijn bloed niet, weet je nog?” zei hij. “Dat is de reden waarom ik, volgens jullie weten, geen recht heb op de troon van mijn broer.”
Erec schraapte zijn keel.
“Volgens de MacGil wetten gaat de troon naar de zoon—niet naar de broer.”
Tirus schudde zijn hoofd.
“Dat is nu allemaal inconsequent. Jullie wetten doen er niet meer toe. Macht gaat altijd boven wet. Het zijn degenen met macht die de wet schrijven. En zoals je kunt zien, ben ik sterker. Wat betekent dat ik vanaf nu af aan de wet bepaal. De komende generaties zullen zich niets herinneren van jullie wetten. Het enige dat zij zullen weten is dat ik, Tirus, Koning was. Niet jij, en niet je zuster.”
“Onrechtmatig verkregen koningschappen duren nooit lang,” kaatste Kendrick terug. “Je zult ons wellicht doden; misschien weet je Andronicus zelfs te overtuigen om je de troon te laten bestijgen. Maar jij weet net zo goed als ik dat je niet lang zult regeren. Je zult uiteindelijk zelf ook verraden worden, net zoals jij ons hebt verraden.”
Tirus zat daar, onaangedaan.
“Dan zal ik er maar van genieten zolang het duurt—en ik prijs de man die mij kan verraden met zoveel vaardigheid als ik heb gebruikt.”
“Genoeg gepraat!” riep de commandant van het Rijk uit. “Geef je nu over of je mannen zullen sterven!”
Kendrick staarde hem woedend aan. Hij wist dat hij zich moest overgeven, maar hij wilde het niet.
“Leg je wapens neer,” zei Tirus kalm, “en ik zal je eerlijk behandelen, als krijger tot krijger. Jullie zullen mijn oorlogsgevangenen zijn. Ik mag dan jullie wetten niet delen, maar ik eer de strijdcode van een krijger. Ik beloof je dat we jullie geen kwaad zullen doen.”
Kendrick wierp een blik naar Bronson, naar Srog, en naar Erec, die naar hem terugkeek. Als de trotse krijgers die ze waren zaten ze zwijgend op hun paarden.
“Waarom zouden we jou vertrouwen?” riep Bronson naar Tirus. “Je hebt al bewezen dat je woord niets waard is. Ik sterf liever hier op het slagveld, als is het maar om die grijns van je gezicht te vegen.”
Tirus keek Bronson dreigend aan.
“Je spreekt, maar je bent niet eens een MacGil. Je bent een McCloud. Je hebt het recht niet om je met MacGil zaken te bemoeien.”
Kendrick verdedigde zijn vriend: “Bronson is nu net zo goed een MacGil als wij. Hij spreekt met de stem van onze mannen.”
Tirus knarste met zijn tanden, duidelijk geïrriteerd.
“De keus is aan jou. Kijk om je heen, en je ziet dat je onder schot wordt gehouden door duizenden van onze boogschutters. We zijn je te slim af geweest Als je zelfs maar naar je zwaard grijpt, zullen je mannen ter plekke gedood worden. Dat zul je ongetwijfeld al gezien hebben. Er zijn tijden om te vechten, en tijden om je over te geven. Als je je mannen wilt beschermen, dan zul je doen wat elke goede commandant zou doen. Leg je wapens neer.”
Kendrick klemde zijn kaken op elkaar, en hij brandde van binnen. Hij haatte het om het toe te geven, en hij wist dat Tirus gelijk had. Hij keek om zich heen en wist dat de meeste, zo niet alle, van zijn mannen zouden sterven als ze probeerden te vechten. Hoe graag hij ook wilde vechten, het zou een zelfzuchtige keuze zijn; en hoe erg hij Tirus ook verachtte, hij voelde dat hij de waarheid sprak en dat zijn mannen in leven gelaten zouden worden. Zo lang ze leefden, konden ze altijd nog een andere dag vechten, op een andere plek, op een ander slagveld.
Kendrick keek naar Erec, de man met wie hij al talloze keren had gevochten, de kampioen van de Zilveren, en wist dat hij hetzelfde dacht. Het was wat een leider onderscheidde van een krijger; een krijger kon vechten met roekeloze overgave, maar een leider moest eerst aan anderen denken.
“Er is een tijd om te vechten, en een tijd om over te geven,” riep Erec uit. “We vertrouwen op je woord als krijger dat onze mannen in leven gelaten worden, en op die voorwaarde zullen we onze wapens neerleggen. Maar als je je belofte verbreekt, God helpe je ziel, dan zal ik terugkeren uit de hel om al mijn mannen te wreken.”
Tirus knikte tevreden. Erec liet zijn zwaard en schede op de grond vallen.
Kendrick volgde, evenals Bronson en Srog, elk van hen onwillig, maar wetende dat het de juiste beslissing was.
Achter hen klonk het gekletter van duizenden wapens die op de wintergrond landden, terwijl alle Zilveren en MacGils en Silesianen zich overgaven.
Tirus glimlachte breed.
“Stijg nu af,” beval hij.
Eén voor één stegen ze af, en gingen naast hun paarden staan.
Tirus grijnsde, zwelgend in zijn overwinning.
“Gedurende al die jaren dat ik was verbannen naar de Hoge Eilanden, heb ik mijn oudere broer, al zijn macht, benijd. Maar welke MacGil is nu de meest machtige?
“De macht van verraad is geen macht,” zei Bronson.
Tirus keek hem dreigend aan en knikte toen naar zijn mannen.
Ze haastten zich naar voren en bonden hun polsen vast met stugge touwen, waarna ze meegevoerd werden.
Terwijl Kendrick werd meegetrokken, herinnerde hij zich zijn broer, Godfrey. Ze waren samen vertrokken, maar hij had hem en zijn mannen sindsdien niet meer gezien. Hij vroeg zich af of hij er misschien in was geslaagd om te ontsnappen? Hij bad dat hem een beter lot was toebedeeld dan zij. Op de één of andere manier was hij optimistisch.
Met Godfrey wist je het nooit.
HOOFDSTUK VIER
Godfrey reed voor zijn mannen uit, geflankeerd door Akorth, Fulton, zijn Silesiaanse generaal, en de commandant van het Rijk die hij had omgekocht. Godfrey reed met een brede glimlach op zijn gezicht. Tevreden wierp hij een blik op de divisie van het Rijk, enkele duizenden sterk, die met hen mee reed.
Hij reflecteerde op de afbetaling die hij hen had geboden, de talloze zakken met goud. Hij herinnerde zich de blikken op hun gezichten, en was dolblij dat zijn plan had gewerkt. Hij was er tot op het laatste moment niet zeker van geweest, maar nu kon hij opgelucht ademhalen. Er waren vele manieren om een strijd te winnen, en hij had er zojuist één gewonnen zonder ook maar een druppel bloed te vergieten. Wellicht maakte hem dat niet zo ridderlijk of dapper als de andere krijgers. Maar het maakte hem wel succesvol. En was dat niet het uiteindelijke doel? Hij gebruikte liever wat omkoperij om zijn mannen in leven te houden, dan dat hij moest toekijken hoe de helft van hen werd afgeslacht in een roekeloze actie van ridderschap. Zo was hij nu eenmaal.
Godfrey had hier hard voor gewerkt. Hij had al zijn connecties in de zwarte markt gebruikt, in de bordelen, de achterafstraatjes en de tavernes, om erachter te komen wie met wie had geslapen, welke bordelen de commandanten van het Rijk in de Ring bezochten, en welke commandanten omgekocht konden worden. Godfrey had betere ongeoorloofde contacten dan de meeste mensen—contacten die hij zijn hele leven lang had opgebouwd—en ze kwamen nu goed van pas. Het had natuurlijk ook geholpen dat hij zijn contacten goed had betaald. Het goud van zijn vader was in ieder geval goed besteed.
Toch had Godfrey tot op het laatste moment niet zeker geweten of ze te vertrouwen waren. Hij had risico’s genomen. Hij wist dat het kop of munt was, en dat deze mensen slechts zo betrouwbaar waren als het goud waarmee ze werden afgekocht. Maar hij had hen betaald met heel, heel goed goud, en ze bleken wel degelijk betrouwbaar.
Natuurlijk had hij geen idee hoe lang deze divisie van troepen van het Rijk loyaal zou blijven. Maar ze hadden zich in ieder geval een weg uit een gevecht gewurmd, en voor nu stonden ze aan zijn kant.
“Ik heb u verkeerd beoordeeld,” klonk een stem.
Godfrey draaide zich om en zag de Silesiaanse generaal naast hem komen leiden. Hij keek hem vol bewondering aan.
“Ik moet toegeven dat ik aan u twijfelde,” vervolgde hij. “Mijn verontschuldigingen. Ik zou dit plan nooit bedacht kunnen hebben. Het was geniaal. Ik zal niet meer aan u twijfelen.”
Godfrey glimlachte terug, en hij voelde zich rechtvaardig. Zijn hele leven lang hadden alle generaals, alle militaire types, aan hem getwijfeld. In zijn vaders hof, een hof van krijgers, was er altijd op hem neergekeken. Nu zagen ze eindelijk dat hij, op zijn eigen manier, net zo competent kon zijn als zij.
“Geen zorgen,” zei Godfrey. “Ik twijfel ook aan mezelf. Ik leer gaandeweg. Ik ben geen commandant, en ik heb geen meesterlijk plan, behalve overleven.”
“Waar gaan we nu heen?” vroeg de generaal.
“We zullen ons aansluiten bij Kendrick, Erec en de anderen, en doen wat we kunnen om hen te helpen.”
Het was een vreemde, ongemakkelijke alliantie tussen het Rijk en Godfreys mannen. Ze reden door de heuvels, over uitgestrekte, stoffige velden, richting de vallei waar ze Kendrick zouden ontmoeten.
Terwijl ze reden, gingen er een miljoen gedachten door Godfreys hoofd. Hij vroeg zich af hoe het met Kendrick en Erec ging; hij vroeg zich af in hoeverre zij in de minderheid waren; en hij vroeg zich af hoe hij het zou doen tijdens de volgende slag, een echte slag. Hij kon het niet langer vermijden; hij had geen trucs meer in zijn mouw, en geen goud meer.
Hij slikte, nerveus. Hij had het gevoel dat hij niet de moed bezat die de anderen leken te hebben, de moed waarmee ze geboren leken te zijn. De anderen leken zo onbevreesd in de strijd, in het leven. Maar Godfrey moest toegeven dat hij bang was. Als het er op aankwam, als hij in het heetst van de strijd terecht kwam, dan zou hij alles geven, wist hij. Maar hij was onhandig; hij had niet de vaardigheden van de anderen, en hij wist niet hoe vaak het geluk nog aan zijn kant zou staan.
Het leek de anderen niets te kunnen schelen als ze zouden sterven—zij leken meer dan bereid om hun levens te geven voor glorie. Godfrey waardeerde glorie. Maar hij hield meer van het leven. Hij hield van zijn bier, en van zijn eten, en zelfs nu voelde hij dat zijn maag knorde, en hij verlangde ernaar om weer veilig ergens in een taverne te zitten. Het leven in de strijd was simpelweg niet voor hem weggelegd.
Maar Godfrey dacht aan Thor, die daar ergens gevangen was; hij dacht aan zijn broeders die voor hem vochten, en hij wist dat dit de plek was waar zijn eer hem naartoe bracht.
Ze reden en reden, tot ze uiteindelijk de top van een heuvel bereikten. Ze hadden een geweldig uitzicht op de vallei die zich beneden hen uitstrekte. Ze hielden halt, en Godfrey kneep zijn ogen samen tegen de verblindende zon. Hij hield een hand boven zijn ogen en keek verward uit over de vallei.
Toen werd het allemaal duidelijk. Godfreys hart sloeg een slag over: hij zag duizenden van de mannen van Kendrick en Erec en Srog meegevoerd worden, vastgebonden. Dit was de strijdmacht die ze hier zouden treffen. Ze waren geheel omsingeld, door minstens tien keer zoveel soldaten. Ze waren allemaal gevangen genomen. Godfrey wist dat Kendrick en Erec zich nooit zouden overgeven tenzij ze daar een goede reden voor hadden. Het zag ernaar uit dat ze verraden waren.
Godfrey verstijfde en werd overspoeld door paniek. Hij vroeg zich af hoe dit had kunnen gebeuren. Hij had verwacht hen aan te treffen in het heetst van de strijd, had verwacht dat ze zich bij hen aan zouden sluiten. Maar nu verdwenen ze aan de horizon, nu al een halve dag rijden bij hen vandaan.
De generaal van het Rijk reed naar Godfrey toe.
“Het ziet ernaar uit dat je mannen hebben verloren,” zei de generaal. “Dat was niet onze afspraak.”
Godfrey draaide zich naar hem om, en kon de angst van zijn gezicht aflezen.
“Ik heb je goed betaald,” zei Godfrey in zijn meest zelfverzekerde stem. “En je hebt beloofd met ons mee te vechten.”
Maar de generaal van het Rijk schudde zijn hoofd.
“Ik heb beloofd je te helpen bij de strijd—niet bij een zelfmoordmissie. Mijn mannen zullen het niet opnemen tegen een heel bataljon van Andronicus. Onze deal is gewijzigd. Je kunt in je eentje tegen hen vechten—en ik hou je goud.”
De generaal van het Rijk gaf een schreeuw en schopte zijn paard, waarna hij omkeerde en er vandoor ging in de tegenovergestelde richting, zijn mannen op zijn hielen. Ze verdwenen aan de andere kant van de vallei.
“Hij heeft ons goud!” zei Akorth. “Zullen we hem achtervolgen?”
Godfrey schudde zijn hoofd terwijl hij hen nakeek.
“En wat zou dat uithalen? Goud is goud. Ik ga onze levens er niet voor riskeren. Laat hem gaan. Het is niet belangrijk.”
Godfrey staarde naar de horizon, naar de groep soldaten van Kendrick en Erec. Dat was belangrijker voor hem. Nu had hij geen ondersteuning meer, en hij was nog meer geïsoleerd dan voorheen. Hij voelde zijn plan uit elkaar vallen.
“Wat nu?” vroeg Fulton.
Godfrey haalde zijn schouders op.
“Ik heb geen idee,” zei hij.
“Dat mag je niet zeggen,” zei Fulton. “Je bent nu een commandant.”
Maar Godfrey haalde weer zijn schouders op. “Het is de waarheid.”
“Dit krijger-zijn is moeilijk,” zei Akorth, die op zijn buik krabde. “Het gaat niet zoals je verwacht dat het gaat, he?”
Godfrey zat zwijgend op zijn paard, en dacht na over wat hij moest doen. Dit was een onverwachtse wending, en hij had geen rampenplan.