Deze wezens waren sterk en snel, maar één op één waren ze geen partij voor Thor en de vaardige krijgers van de Ring. Thor vocht dapper en doodde de één na de ander. Maar hoeveel van hen kon hij er tegelijk aan? Hij werd van alle kanten tegelijk aangevallen.
Thor werd geholpen door Erec, Kendrick, Srog en de anderen. Ze dekten elkaar terwijl ze twee, drie wezens tegelijk doodden. Eén van hen wist door de verdediging heen te glippen en greep Thor bij zijn arm. Er verscheen bloed en Thor gilde het uit van de pijn. Toen draaide hij om zijn as en stak hij het wezen in zijn hart. Thor was een superieure vechter, maar zijn arm bonsde en hij wist niet hoe lang het zou duren voor deze wezens hun tol zouden eisen.
Het belangrijkste was echter dat hij Gwendolyn in veiligheid moest brengen.
“Haal haar naar achteren!” gilde Thor. Hij greep Steffen, die met een monster vocht, en gaf hem een duw in Gwens richting. “NU!”
Steffen greep Gwen vast en begon haar mee te trekken, terug door het leger van soldaten, om haar bij de beesten vandaan te krijgen.
“NEE!” protesteerde Gwen. “Ik wil hier bij jou zijn!”
Maar Steffen gehoorzaamde Thor, en trok haar mee naar de achterhoede van de strijd, waar ze beschermd was door duizenden MacGils en Zilveren die dapper tegen de wezens vochten. Thor, die zag dat ze veilig was, was opgelucht, en hij wierp zichzelf weer in de strijd tegen de ondoden.
Thor trachtte zijn Druïde krachten op te roepen, zodat hij niet alleen met zijn zwaard maar ook met zijn geest kon vechten; maar op de één of andere manier lukte het hem niet. Hij was te uitgeput van zijn ervaring met Andronicus, van Rafi’s controle over zijn geest, en hij had meer tijd nodig om te helen. Hij moest vechten met conventionele wapens.
Alistair voegde zich bij Thor, hief een hand, en richtte die op de ondoden. Er schoot een bal van licht uit haar hand, en ze doodde meerdere wezens tegelijk.
Ze bleef op de wezens richten, en Thor voelde zich geïnspireerd. Hij voelde de energie van zijn zuster. Hij probeerde wederom dat andere deel van zichzelf op te roepen, om niet alleen met zijn zwaard te vechten, maar ook met zijn geest. Terwijl het volgende wezen hem naderde, strekte hij zijn hand uit en trachtte hij de wind op te roepen.
Thor voelde de wind door zijn hand razen, en ineens vlogen er een tiental wezens door de lucht heen, waarna ze terug in de kloof in de aarde vielen.
Kendrick, Erec en de anderen vochten met alles dat ze hadden naast Thor en doodden tientallen van de wezens. Het leger van het Rijk keek toe en liet het vechten over aan Rafi’s leger van ondoden. Het werkte.
Al spoedig begonnen Thor mannen uitgeput te raken, terwijl de ondoden als een oneindige rivier uit de aarde bleven stromen.
Thor hijgde hard, en hij was de enige niet. De ondoden begonnen door hun rangen heen te breken, en er gingen steeds meer mannen tegen de grond. Ze waren simpelweg met teveel. Om Thor heen rees het geschreeuw van zijn mannen omhoog terwijl de ondoden hen tegen de grond werkten, hun tanden in de kelen van de soldaten lieten zinken en hun bloed dronken. Met elke soldaat die ze doodden, leken de ondoden sterker te worden.
Thor wist dat ze snel iets moesten doen. Ze moesten een enorme kracht oproepen om hier tegen te vechten, een kracht sterker dan hij of Alistair had.
“Argon!” riep Thor plotseling naar Alistair. “Waar is hij? We moeten hem vinden!”
Thor keek om en zag dat Alistair moe begon te worden, dat haar krachten langzaam weg begonnen te ebben; er glipte een beest langs haar heen, dat naar haar uithaalde, en ze viel. Terwijl het beest haar besprong, duwde Thor zijn zwaard door zijn rug heen, en wist hij haar op het laatste moment te redden.
Thor strekte zijn hand naar haar uit en trok haar snel overeind.
“Argon!” schreeuwde Thor. “Hij is onze enige hoop. Je moet hem vinden. Nu!”
Alistair wierp hem een veelbetekenende blik toe, en stormde de menigte in.
Er glipte een wezen voorbij dat met zijn klauwen naar Thor uithaalde, en Krohn besprong hem grommend, en werkte hem tegen de grond. Toen sprong er nog een wezen op Krohns rug, en Thor doodde het.
Erec werd door één van de wezens besprongen, en Thor stormde naar voren. Hij greep het beest met beide handen vast, tilde het hoog boven zijn hoofd en wierp het naar een groep andere wezens, die tegen de grond gingen. Er kwam nog een beest op Kendrick af, die het niet zag aankomen, en Thor stak het beest met zijn dolk in zijn keel, net voordat het zijn tanden in Kendricks schouder kon zetten. Thor had het gevoel dat dit het minste was dat hij kon doen om wat hij had gedaan goed te maken. Het voelde goed om weer aan hun kant te vechten, aan de goede kant; het voelde goed om weer te weten wie hij was, en om te weten voor wie hij vocht.
Terwijl Rafi daar stond, met zijn armen uitgestrekt, en de ondoden uit het diepst van de aarde omhoog bleven komen, wist Thor dat ze hen niet veel langer tegen zouden kunnen houden. Ze werden omgeven door een zwarte zwerm terwijl de ondoden op hen af stormden. Thor wist dat hij en zijn mensen spoedig door hen verteerd zouden worden. Maar hij zou in ieder geval aan de goede kant van de strijd ten onder gaan.
HOOFDSTUK TWEE
Luanda vocht met al haar kracht terwijl Romulus haar steeds verder de brug op sleurde. Ze schreeuwde en zwaaide wild met haar armen, begroef haar nagels in zijn huid en deed alles wat ze kon om zichzelf te bevrijden. Maar zijn armen waren gespierd als rotsen, en zijn schouders te breed. Hij hield haar als een python in zijn greep, en ze werd bijna fijngeknepen. Haar ribben deden zoveel pijn dat ze nauwelijks kon ademhalen.
Ondanks dat alles maakte ze zich nog niet eens het meest zorgen om zichzelf. Ze keek op en zag het uitgestrekte leger van soldaten van het Rijk aan de andere kant van de brug staan, wachtend, hun wapens klaar. Ze wachtten tot het Schild uitgeschakeld zou worden, zodat ze de brug op konden. Luanda keek om en bekeek de vreemde mantel die Romulus droeg. De mantel leek te vibreren en te gloeien terwijl hij haar droeg, en ze voelde dat zij op de één of andere manier de sleutel was om het Schild uit te schakelen. Het moest wel iets met haar te maken hebben. Waarom zou hij haar anders kidnappen?
Luanda voelde zich overspoeld worden door een nieuwe vastberadenheid: ze moest zichzelf bevrijden—niet alleen voor zichzelf, maar voor haar koninkrijk, haar mensen. Als Romulus het Schild zou uitschakelen, zouden die duizenden mannen aan de andere kant als een zwerm sprinkhanen op de Ring afkomen. Ze zouden alles wat er nog van haar thuisland over was vernietigen, en dat kon ze simpelweg niet toelaten.
Luanda haatte Romulus met alles dat ze had; ze haatte iedereen uit het Rijk, en Andronicus nog het meest. Ze voelde de koude wind tegen haar kale hoofd, en ze gromde terwijl ze zich herinnerde hoe vernederend het was geweest toen die beesten haar haren hadden afgeschoren. Ze wilde niets liever dan hen stuk voor stuk doden.
Toen Romulus haar uit het kamp van Andronicus had bevrijd, had Luanda eerst gedacht dat haar een afschuwelijk lot werd bespaard, dat ze niet langer als een dier in Andronicus’ Rijk zou hoeven leven. Maar Romulus bleek nog veel erger dan Andronicus. Ze wist zeker dat hij haar zou doden zodra ze de brug over waren—als hij haar niet eerst zou martelen. Ze moest een manier vinden om te ontsnappen.
Romulus leunde naar voren en fluisterde in haar oor. Het diepe, schorre geluid liet de haren in haar nek overeind staan.
“Het duurt nu niet lang meer, mijn liefste,” zei hij.
Ze moest snel handelen. Luanda was geen slaaf; ze was de eerstgeboren dochter van een koning. Er stroomde koninklijk bloed door haar aderen, het bloed van krijgers, en ze vreesde niemand. Ze zou doen wat ze moest om het tegen haar vijanden op te nemen; zelfs iemand die zo grotesk en machtig was als Romulus.
Luanda schraapte haar laatste restje kracht bij elkaar, en in één snelle beweging draaide ze zich om en zette ze haar tanden in Romulus’ nek. Ze beet met al haar kracht, totdat zijn bloed over haar gezicht spoot en hij haar krijsend van de pijn losliet.
Luanda kwam op haar knieën terecht en ging ervandoor, terug de brug over, terug naar haar thuisland.
Ze hoorde zijn voetstappen achter zich. Hij was veel sneller dan ze zich had voorgesteld, en terwijl ze achterom keek, zag ze hem op haar afstormen met een razende blik in zijn ogen.
Ze zag het vasteland van de Ring voor zich liggen, op nauwelijks zes meter afstand, en ze rende nog harder.
Ze was nog maar enkele stappen bij het begin van de brug verwijderd toen Luanda ineens een afschuwelijke pijn in haar ruggengraat voelde. Romulus had zijn elleboog tegen haar rug gezet en het voelde alsof hij haar zou verpletteren terwijl ze met haar gezicht naar beneden tegen de grond ging.
Nauwelijks een seconde later zat Romulus op haar. Hij draaide haar om en sloeg haar in haar gezicht. Hij raakte haar zo hard dat de pijn via haar kaak door haar hele gezicht ging, en ze bijna het bewustzijn verloor.
Luanda voelde hoe ze hoog boven Romulus’ hoofd werd opgetild, en ze keek vol afschuw toe hoe hij naar de rand van de brug liep, met de intentie om haar over de rand te gooien. Hij schreeuwde van woede terwijl hij daar stond.
Luanda zag de steile val, en wist dat ze er geweest was.
Maar Romulus stond met trillende handen bij de afgrond, en leek na te denken. Terwijl haar leven aan een zijden draadje hing, leek hij van gedachten te veranderen. Hij wilde duidelijk niets liever dan haar over de rand gooien—maar hij kon het niet. Hij had haar nodig om zijn doel te bereiken.
Uiteindelijk liet hij haar zakken. Hij sloot zijn armen stevig om haar heen, en kneep het leven bijna uit haar. Toen haastte hij zich weer de brug over, richting zijn mensen.
Deze keer bleef Luanda slap in zijn armen hangen, half bewusteloos van de pijn. Er was niets meer dat ze kon doen. Ze had het geprobeerd—en ze had gefaald. Nu kon ze niets anders doen dan toekijken hoe ze haar lotsbestemming tegemoet ging. De wervelende mist van het Ravijn rees op en verdween weer net zo snel. Luanda had het gevoel alsof ze naar een andere planeet werd meegenomen, naar een plek waarvan ze nooit meer zou terugkeren.
Eindelijk bereikten ze de andere kant van het Ravijn, en terwijl Romulus zijn laatste stap zette, begon de mantel om zijn schouders te vibreren en fel rood te gloeien. Romulus liet Luanda als een oude aardappel op de grond vallen, en ze viel hard.
Romulus’ soldaten, die bij de rand van de brug stonden, staarden hem aan. Ze waren duidelijk bang om te testen of het Schild echt was uitgeschakeld.
Romulus greep geïrriteerd één van de soldaten, tilde hem boven zijn hoofd en gooide hem de brug op, recht op de onzichtbare muur af die eens het Schild was. De soldaat schreeuwde en zette zich schrap voor een zekere dood, verwachtend dat hij in as op zou gaan.
Maar deze keer gebeurde er iets anders. De soldaat vloog door de lucht, belandde op de brug, en rolde door. De soldaten keken verbijsterd toe hoe hij tot een halt kwam—levend.
De soldaat, die nog het meest geschokt van iedereen was, ging rechtop zitten en keek hen aan. Hij had het gehaald. En dat kon maar één ding betekenen: het Schild was uitgeschakeld.
Romulus’ leger begon te juichen, en als één stormden ze de brug op. Luanda kromp ineen en trachtte uit de weg te blijven terwijl ze als een kudde olifanten langs haar denderden.
Haar land zoals ze het kende was er geweest.
HOOFDSTUK DRIE
Reece stond bij de rand van de lava kuil en keek vol ongeloof naar beneden terwijl de grond onder hem hevig trilde. Hij kon nauwelijks bevatten wat hij zojuist had gedaan. Zijn spieren deden nog steeds pijn van het dragen van de rots.
Hij had zojuist met machtigste wapen in de Ring vernietigd, het wapen van de legende, het zwaard van zijn voorouders, het wapen van de Uitverkorene, het enige wapen dat het Schild in stand hield. Hij had het in een kuil met gesmolten vuur gegooid en hij had het zien opvlammen, zien smelten, en in het niets zien verdwijnen.
Het was voorgoed verloren.
De grond was gaan trillen, en het leek niet meer te stoppen. Reece worstelde om in balans te blijven terwijl hij bij de afgrond vandaan liep. Het voelde alsof de wereld om hem heen instortte. Wat had hij gedaan? Had hij het Schild vernietigd? De Ring? Had hij de grootste fout van zijn leven begaan?
Reece stelde zichzelf gerust door de gedachte dat hij geen keus had gehad. De rots en het Zwaard waren simpelweg te zwaar voor hen om hier weg te krijgen—laat staan om er weer mee naar boven te klimmen—of om aan deze gewelddadige wilden te ontsnappen. Hij had zich in een wanhopige situatie bevonden, een situatie die om een wanhopige oplossing had gevraagd.
Maar hun wanhopige situatie was nog niet veranderd. Reece hoorde het geluid van de duizenden wezens om hen heen, het irritante gekletter van hun tanden, hun gelach en hun gegrom. Ze klonken als een leger van jakhalzen. Het was duidelijk dat ze boos waren; hij had hun kostbare bezit weggenomen, en ze leken vastberaden om hem te laten boeten.
Hoe slecht de situatie er enkele momenten eerder ook uit had gezien, het was nu nog veel slechter. Reece zag de anderen—Elden, Indra, O’Connor, Conven, Krog en Serna—allemaal vol afschuw neerkijken op de lava kuil, en vervolgens wanhopig om zich heen kijken. Duizenden Faws kwamen van alle kanten op hen af. Reece was erin geslaagd om het Zwaard te sparen, maar hij had niet verder gedacht, en had niet nagedacht over hoe hij zichzelf en de anderen in veiligheid kon brengen. Ze waren nog steeds compleet omsingeld, en er was geen uitweg.
Reece was echter vastberaden om er één te vinden, en nu ze de last van het Zwaard niet meer hadden, konden ze tenminste snel bewegen.
Reece trok zijn zwaard, en het distinctieve geluid van metaal sneed door de lucht. Waarom zouden ze afwachten tot die beesten aanvielen? Hij zou vechtend ten onder gaan.
“AANVALLEN!” schreeuwde Reece naar de anderen.
Ze trokken hun wapens en volgden hem op de voet terwijl hij recht op de menigte van Faws afstormde. Hij haalde uit met zijn zwaard en doodde hen links en rechts. Naast hem hief Elden zijn strijdbijl en hakte twee koppen tegelijk af, terwijl O’Connor zijn boog trok en al rennend pijlen afvuurde op iedereen die op zijn pad kwam. Indra snelde behendig naar voren en stak er twee in het hart met haar korte zwaard, terwijl Conven zijn beide zwaarden trok en schreeuwend als een gestoorde aanviel. Serna zwaaide zijn strijdknots rond en Krog zijn speer, en beschermde hun achter flank.
Ze waren als een vechtmachine. Als één vochten ze hun weg door de dikke menigte terwijl ze wanhopig trachtten te ontsnappen. Reece leidde hen een kleine heuvel op en mikte op de hoger gelegen grond.
Ze gleden uit terwijl ze klommen. De grond trilde nog steeds en de helling was steil en modderig. Ze verloren hun evenwicht en Reece werd door enkele Faws besprongen, die met hun klauwen naar hem uithaalden en hem beten. Hij draaide om zijn as en sloeg hen; ze waren erg volhardend en klampten zich aan hem vast, maar hij slaagde erin hen van zich af te werpen en hen neer te steken voor ze weer konden aanvallen. Reece bloedde hevig maar hij bleef doorvechten, zoals ze allemaal deden. Als ze maar konden ontsnappen.
Terwijl ze eindelijk de hoger gelegen grond bereikten, pauzeerde Reece even. Hij stond daar, snakkend naar adem, en ving een glimp op van de rotswand van het Ravijn, voor die weer werd verzwolgen door de dikke mist. Hij wist dat het daar was, hun levenslijn naar de oppervlakte, en hij wist dat ze het moesten halen.