Een Hemel Van Spreuken - Морган Райс 4 стр.


De Faws verschenen en sprongen naar zijn voeten—maar ze misten, Reece was net buiten hun bereik.

Reece stopte terwijl hij Selese bereikte, die op een richel op hem stond te wachten; hij leunde naar voren en ze kusten.

“Ik hou van je,” zei Reece, en hij werd overspoeld door liefde voor haar.

“En ik van jou,” antwoordde ze.

Ze vervolgden hun klim, achter de anderen aan, de rotswand op. Ze klommen hoger en hoger. Spoedig zouden ze thuis zijn. Reece kon het nauwelijks geloven.

Thuis.

HOOFDSTUK VIER

Alistair stormde over het chaotische slagveld terwijl ze zich een weg tussen de vechtende soldaten heen baande, die vochten tegen het leger van ondoden. Geschreeuw en gekreun vulde de lucht terwijl de soldaten de boze geesten doodden—en de boze geesten op hun beurt de soldaten. De Zilveren en MacGils en Silesianen vochten moedig—maar ze waren zwaar in de minderheid. Voor elke ondode die ze doodden, verschenen er drie meer. Alistair kon zien dat het slechts een kwestie van tijd was voor al haar mensen weggevaagd zouden worden.

Alistair verdubbelde haar snelheid en rende met alles dat ze had. Haar longen stonden op springen. Ze dook weg terwijl een ondode naar haar gezicht uithaalde en schreeuwde het uit toen een ander haar arm bekraste. Ze stopte niet om tegen hen te vechten. Er was geen tijd. Ze moest Argon vinden.

Ze rende in de richting waar ze hem als laatst had gezien, toen hij tegen Rafi had gevochten en in elkaar was gestort van de inspanning. Ze hoopte dat het hem niet had gedood, dat ze hem kon wekken, en dat ze het kon halen voor zij en al haar mensen gedood zouden worden.

Er verscheen een ondode voor haar die haar de weg versperde, en ze strekte haar hand uit; een witte bal van licht raakte het wezen tegen zijn borst, en hij werd naar achteren geblazen.

Er verschenen er nog vijf, en ze richtte haar hand weer op hen—maar deze keer kwam er slechts één witte bal van licht, en de andere vier kwamen op haar af. Haar krachten, merkte ze tot haar verassing, waren beperkt.

Alistair zette zich schrap voor de aanval—toen ze een grommend geluid hoorde en Krohn ineens vanuit het niets de wezens besprong en zijn tanden in hun kelen zette. De ondoden keerden zich tot hem, en Alistair zag haar kans. Ze gaf er één een elleboog in zijn keel en rende.

Alistair duwde zich wanhopig een weg door de chaos. De ondoden leken zich met de seconde te vermenigvuldigen, en haar mensen werden terug gedreven. Eindelijk bereikte ze een kleine open plek, de plek waar ze Argon het laatst had gezien.

Alistair liet wanhopig haar blik over de grond glijden tot ze hem zag, tussen de levenloze lichamen. Hij lag op de grond, opgekruld in een bal. Hij had duidelijk een soort spreuk gebruikt om anderen bij zich weg te houden. Hij was bewusteloos, en terwijl Alistair naar hem toe rende, hoopte ze dat hij nog leefde.

Terwijl ze dichterbij kwam, voelde Alistair de bescherming van zijn magische bubbel. Ze ging op haar knieën naast hem zitten en haalde diep adem, eindelijk veilig van de strijd om haar heen. Rust in het oog van de storm.

Maar Alistair schrok terwijl ze Argon beter bekeek: hij had zijn ogen gesloten en ademde niet. Ze werd overspoeld door paniek.

“Argon!” riep ze uit. Ze greep zijn schouders met trillende handen vast. “Argon, ik ben het! Alistair! Wordt wakker! Je moet wakker worden!”

Argon lag daar, niet reagerend, terwijl om haar heen de strijd steeds heviger werd.

“Argon, alsjeblieft! We hebben je nodig. We kunnen niet vechten tegen Rafi’s magie. We hebben jouw krachten niet. Alsjeblieft, kom bij ons terug. Voor de Ring. Voor Gwendolyn. Voor Thorgrin.”

Alistair bleef hem door elkaar schudden, maar hij gaf geen teken van leven.

Uit haar pure wanhoop kreeg ze ineens een idee. Ze legde haar handen op zijn borst, sloot haar ogen en concentreerde zich. Ze riep al haar energie op, alles dat ze nog over had, en ze voelde langzaam haar handen warm worden. Toen ze haar ogen opende zag ze een blauw licht uit haar handen komen, dat zich over zijn borst en schouders uitstrekte. Al snel was zijn hele lichaam omgeven door het licht. Alistair gebruikte een eeuwenoude spreuk die ze ooit eens had geleerd, om de zieken te genezen. Het kostte haar al haar kracht, en ze voelde al haar energie uit haar lichaam stromen. Ze werd steeds zwakker.

Alistair stortte in elkaar, uitgeput van de inspanning, en liet zich naast Argon op de grond vallen. Ze was te zwak om nog te bewegen.

Ineens voelde ze beweging, en toen ze omkeek zag ze tot haar verbazing dat Argon wakker was.

Hij ging rechtop zitten en keek haar aan. Zijn ogen glommen met een intensiteit die haar bang maakte. Hij staarde haar uitdrukkingsloos aan, pakte zijn staf en stond op. Hij strekte een arm naar haar uit, pakte haar hand vast en trok haar moeiteloos overeind.

Terwijl hij haar hand vast hield, voelde ze al haar eigen energie ineens terug stromen.

“Waar is hij?” vroeg Argon.

Argon wachtte niet op een antwoord; het was alsof hij precies wist waar hij heen moest. Hij draaide zich om en liep recht het heetst van de strijd in.

Alistair kon niet begrijpen dat Argon zonder te aarzelen op hen af kon lopen. Toen begreep ze ineens waarom: hij had een magische bubbel om zich heen, en terwijl de ondoden hem van alle kanten aanvielen, bleek geen van hen in staat om er doorheen te komen. Alistair bleef dicht bij hem terwijl hij onbevreesd over het slagveld beende, door het heetst van de strijd, alsof hij op een zonnige dag door een weiland wandelde.

Argon vervolgde zwijgend zijn weg over het slagveld, gekleed in zijn lange witte gewaden, en hij liep zo snel dat Alistair hem nauwelijks bij kon houden.

Uiteindelijk stopte hij, in het midden van de strijd, tegenover Rafi. Rafi stond nog steeds waar Alistair hem had achtergelaten, met zijn armen uitgestrekt. Zijn ogen waren weggedraaid terwijl hij de ondoden bleef oproepen.

Argon hief een hand boven zijn hoofd, en draaide zijn handpalm naar de hemel. Zijn ogen sperden zich wijd open.

“RAFI!” schreeuwde hij uitdagend.

Ondanks al het lawaai sneed Argons stem door de strijd.

Plotseling spleten de wolken boven hem, alsof ze hem verbonden met de hemel. De stroom van licht werd steeds groter, als een tornado die het hele slagveld leek te verzwelgen.

Het begon te stormen, en Alistair keek vol ongeloof toe terwijl de grond onder haar voeten nog heviger begon te trillen, en de enorme kloof in de aarde zich langzaam weer begon te sluiten.

Tientallen ondoden krijsten het uit. Ze werden verpletterd terwijl ze naar buiten trachtten te kruipen.

Binnen enkele momenten gleden honderden ondoden terug de aarde in, terwijl de kloof steeds smaller en smaller werd.

De aarde trilde nog één keer, en toen werd alles stil. De kloof was verdwenen, alsof hij er nooit was geweest. Het afschuwelijke gekrijs van de ondoden vulde de lucht, gedempt van onder het aardoppervlak.

De strijd was tijdelijk gaan liggen terwijl iedereen zwijgend toekeek.

Rafi krijste en zette zijn zinnen op Argon.

“ARGON!” schreeuwde hij.

Het was tijd voor de laatste confrontatie tussen de twee supermachten.

Rafi rende de open plek op, zijn rode staf hoog geheven, en Argon aarzelde geen seconde. Hij rende Rafi tegemoet.

De twee troffen elkaar in het midden. Rafi bracht zijn staf naar op Argon, en Argon hief die van hem om de aanval te blokkeren. Terwijl ze elkaar raakten, vlogen de vonken ervan af. Argon haalde uit, en Rafi blokkeerde.

Zo ging het over en weer. Ze bleven elkaar aanvallen terwijl er wit licht alle kanten opvloog. De aarde trilde bij elke slag, en Alistair voelde een monumentale energie in de lucht hangen.

Eindelijk vond Argon zijn opening. Hij haalde van onderaf uit en zwaaide zijn staf omhoog, en wist zo Rafi’s staf te vernielen.

De aarde trilde hevig.

Argon deed een stap naar voren, hief zijn staf hoog boven zijn hoofd, en bracht hem neer op Rafi’s borst.

Terwijl Rafi het uitschreeuwde, vlogen er duizenden kleine vleermuizen uit zijn open mond. De hemel kleurde zwart terwijl zich dikke zwarte wolken samenpakten, recht boven Rafi’s hoofd, en naar beneden wervelden. De wolken verzwolgen hem, en Rafi krijste terwijl hij omhoog werd getrokken, de lucht in, naar een afschuwelijk lot dat Alistair zich niet wilde voorstellen.

Argon stond daar, hijgend, en alles werd stil. Rafi was dood.

Het overgebleven leger van ondoden krijste terwijl ze één voor één uit elkaar vielen. Spoedig was het hele slagveld gevuld met duizenden hopen as, het enige dat nog over was van Rafi’s duistere tovenarij.

Alistair liet haar blik over het slagveld glijden en zag dat er nog één slag gevochten moest worden: aan de andere kant van het slagveld stond haar broer, Thorgrin, al klaar om de confrontatie aan te gaan met hun vader, Andronicus. Ze wist dat één van deze vastberaden mannen hun leven zou verliezen in dit gevecht: haar broer of haar vader. Ze bad dat het haar broer was die er levend vanaf zou komen.

HOOFDSTUK VIJF

Luanda lag voor Romulus’ voeten op de grond en keek vol afschuw toe hoe duizenden soldaten van het Rijk triomfantelijk schreeuwend de brug op stormden, de Ring in. Ze drongen haar thuisland binnen, en ze kon niets anders doen dan daar hulpeloos zitten en toekijken en zich afvragen of het op de één of andere manier allemaal haar schuld was. Ze kon het niet helpen, het voelde alsof zij verantwoordelijk was voor het uitschakelen van het Schild.

Terwijl Luanda naar de horizon keek en de eindeloze vloot met schepen van het Rijk zag, wist ze dat spoedig miljoenen troepen van het Rijk naar binnen zouden stromen. Haar mensen waren er geweest; de Ring was er geweest. Het was voorbij.

Luanda sloot haar ogen en schudde haar hoofd. Er was een tijd geweest dat ze zo kwaad was geweest op Gwendolyn, op haar vader, een tijd waarin ze de vernietiging van de Ring graag had gadegeslagen. Maar ze was van gedachten veranderd sinds Andronicus’ verraad, sinds hij haar hoofd had kaalgeschoren, sinds hij haar had geslagen ten aanzien van zijn mensen. Het had haar doen beseffen hoe naïef ze was geweest in haar eigen zoektocht naar macht. Nu zou ze alles doen om haar oude leven terug te krijgen. Het enige dat ze nu nog wilde was een voldaan en vredig leven. Ze verlangde niet langer naar ambitie of macht; ze wilde alleen nog overleven en haar fouten rechtzetten.

Maar terwijl ze toekeek, realiseerde Luanda zich dat het te laat was. Haar geliefde thuisland stond op het punt om vernietigd te worden, en er was niets dat ze kon doen.

Luanda hoorde een afschuwelijk geluid, een soort grommend gelach, en toen ze opkeek zag ze Romulus staan. Hij bekeek het allemaal met een enorme tevreden glimlach op zijn gezicht, zijn lange scherpe tanden ontbloot. Hij gooide zijn hoofd achterover en brulde van het lachen.

Luanda verlangde ernaar om hem te doden; als ze een dolk in haar hand had gehad, had ze hem door zijn hart geboord. Maar hem kennende, hoe groot hij was, hoe ondoordringbaar, zou de dolk hem waarschijnlijk niet eens pijn doen.

Romulus keek op haar neer, en zijn glimlach veranderde in een grijns.

“Nu,” zei hij, “is het tijd om jou langzaam te doden.”

Luanda hoorde een distinctief gerinkel en zag Romulus een wapen van zijn riem halen. Het zag eruit als een kort zwaard, maar het liep uit in een lange, smalle punt. Het was een kwaadaardig uitziend wapen, een wapen dat duidelijk ontworpen was om mensen mee te martelen.

“Je gaat heel, heel veel pijn lijden,” zei hij.

Terwijl hij uithaalde, hief Luanda haar handen naar haar gezicht. Ze sloot haar ogen en schreeuwde.

Op dat moment gebeurde er iets heel vreemds: terwijl Luanda schreeuwde, werd haar schreeuw beantwoord door een nog luidere schreeuw. Het was de schreeuw van een dier. Een monster. Een primordiaal gebrul, luider en intenser dan alles dat ze ooit had gehoord. Het was als onweer, en het leek de hemel te verscheuren.

Luanda deed haar ogen open en keek omhoog, terwijl ze zich afvroeg of ze het zich had verbeeld. Het klonk alsof God zelf het had uitgeschreeuwd.

Ook Romulus keek stomverbaasd omhoog. Luanda kon aan zijn gezichtsuitdrukking zien dat het echt was gebeurd; ze had het zich niet ingebeeld.

Er klonk weer een gebrul, nog luider dan eerst, met een enorme intensiteit, zoveel kracht. Luanda besefte dat het maar één ding kon zijn:

Een draak.

Terwijl de hemel in tweeën leek te splijten, zag Luanda tot haar verbijstering twee immens grote draken verschijnen, de grootste en meest angstaanjagende wezens die ze ooit had gezien. Ze blokkeerden de zon en veranderden de dag in de nacht terwijl ze een donkere schaduw over hen wierpen.

Romulus’ wapen viel uit zijn handen, en zijn mond viel open. Hij had duidelijk ook nog nooit zoiets gezien. De twee draken vlogen laag bij de grond, nauwelijks zes meter boven hun hoofden. Hun klauwen hingen onder hen, en terwijl ze weer brulden, kromden ze hun ruggen en spreidden ze hun vleugels.

Luanda zette zich schrap in de veronderstelling dat ze kwamen om haar te doden. Maar terwijl ze hen over zich heen zag vliegen, terwijl ze bijna omviel door de harde wind, besefte ze dat ze ergens anders heen gingen: het Ravijn over. De Ring in.

De draken moesten de soldaten de Ring in hebben zien gaan en beseft hebben dat het Schild was uitgeschakeld. Ze hadden gevoeld dat het hun kans was om ook de Ring binnen te gaan.

Luanda keek gefascineerd toe hoe één van de draken zijn bek opende, naar beneden dook, en vuur spuwde naar de mannen op de brug.

De lucht vulde zich met het geschreeuw van duizenden soldaten van het Rijk, terwijl ze werden verzwolgen door een enorme muur van vuur.

De draken vlogen door en bleven vuur spuwen terwijl ze over de brug vlogen en Romulus’ mannen levend werden verbrand. Toen vlogen ze verder de Ring in, een spoor van vernieling achterland.

Binnen enkele momenten waren er geen levende mannen van het Rijk meer op de brug of op het vasteland van de Ring te bekennen.

De mannen van het Rijk die op het punt hadden gestaan om de brug over te steken, hielden abrupt halt. Ze durfden niet meer. Ze keerden om en vluchtten terug naar hun schepen.

Romulus draaide zich en zag zijn mannen vertrekken.

Luanda zat verbijsterd op de grond en besefte ineens dat dit haar kans was. Romulus was afgeleid. Hij ging zijn mannen achterna om hen te overtuigen toch de brug over te steken. Het was nu of nooit.

Met een bonzend hart sprong Luanda overeind en rende terug naar de brug. Ze wist dat ze slechts enkele seconden had; als ze geluk had zou ze misschien, heel misschien, de overkant kunnen halen voor Romulus het door zou hebben. En als ze naar de andere kant kon komen, zou dat misschien het Schild herstellen.

Ze moest het proberen, en ze wist dat het nu of nooit was.

Luanda rende en rende. Ze hijgde zo hard dat ze nauwelijks na kon denken. Haar benen voelden als lood, haar keel was droog, en de koude wind joeg langs haar kaalgeschoren hoofd.

Ze rende steeds sneller en sneller en haar hart bonsde in haar oren. Ze hoorde niets meer behalve haar eigen ademhaling, en alles om haar heen ging als een waas langs haar heen. Ze was al een goede vijftig meter op de brug voor ze de eerste schreeuw hoorde.

Romulus. Hij had haar door.

Achter zich hoorde ze het geluid van galopperende paarden die haar achterna kwamen.

Назад Дальше