Een Lot Van Draken - Морган Райс 2 стр.


Gwen wachtte in spanning tot hij eindelijk iets zou opbiechten, en zou onthullen wat er met haar vader was gebeurd. Maar de seconden veranderden in minuten, en terwijl de zweetdruppels over Steffens voorhoofd liepen, en hij steeds heviger heen en weer leek te bewegen, kwam er niets uit. Er hing een dikke, zware stilte, die slechts door het geluid van zijn geneurie werd doorbroken.

Het zweet begon Gwen zelf ook uit te breken. De brandende vuren in de kuilen waren te dichtbij op deze hete zomerdag. Ze wilde er van af zijn, hier weggaan—en nooit meer terug komen. Ze staarde Steffen onderzoekend aan, trachtte zijn uitdrukking te ontcijferen, in een poging erachter te komen wat er door zijn hoofd ging. Hij had beloofd hen iets te vertellen, maar nu zweeg hij. Terwijl ze hem bekeek, leek het erop dat hij zijn twijfels had. Hij was overduidelijk bang; hij had iets te verbergen.

Eindelijk schraapte Steffen zijn keel.

“Er viel iets door de schacht die nacht, ik geef het toe,” begon hij. Hij weigerde hen aan te kijken, en hield zijn ogen op de vloer. “Maar ik weet niet zeker wat het was. Het was van metaal. We namen de kamerpot mee die nacht, en ik hoorde iets in de rivier vallen. Iets anders. Dus,” zei hij, terwijl hij handenwringend zijn keel een aantal keer schraapte, “ziet u, wat het ook was, het is verdwenen in de rivier.”

“Weet je het zeker?” wilde Godfrey weten.

Steffen knikte hevig.

Gwen en Godfrey wisselden een blik.

“Heb je het kunnen zien?” drong Godfrey aan.

Steffen schudde zijn hoofd.

“Maar je had het over een dolk. Hoe weet je dat het een dolk was als je het niet hebt gezien?” vroeg Gwen. Ze wist zeker dat hij loog; ze wist alleen niet waarom.

Steffen schraapte zijn keel.

“Dat zei ik omdat ik aannam dat het een dolk was,” antwoordde hij. “Het was klein en van metaal. Wat had het anders kunnen zijn?”

“Maar heb je op de bodem van de pot gekeken?” vroeg Godfrey. “Nadat je hem geleegd had? Misschien ligt het nog wel op de bodem van de pot.”

Steffen schudde zijn hoofd.

“Ik heb al gekeken,” zei hij. “Dat doe ik altijd. Er was niets. Leeg. wat het ook was, het is weg. Ik zag het wegdrijven.”

“Als het metaal was, hoe dreef het dan?” vroeg Gwen.

Steffen schraapte zijn keel en haalde zijn schouders op.

“De rivier is mysterieus,” antwoordde hij. “De stroming is sterk.”

Gwen wisselde een sceptische blik met Godfrey, en kon aan zijn gezichtsuitdrukking zien dat hij Steffen ook niet geloofde.

Gwen begon ongeduldig te worden. Maar ze was ook verbijsterd. Slechts enkele minuten geleden had Steffen beloofd dat hij hen alles zou vertellen. Maar het leek erop alsof hij plotseling van gedachten was veranderd.

Gwen deed een stap dichterbij en fronste. Ze voelde dat deze man iets te verbergen had. Ze zetten haar strengste gezicht op, en voelde de kracht van haar vader door zich heen stromen. Ze was vastberaden om erachter te komen wat hij wist—zeker als het haar zou helpen haar vaders moordenaar te vinden.

“Je liegt,” zei ze. Haar stem was koud als staal, en de kracht die erin lag veraste haar. “Weet je wat de straf is voor het liegen tegen een lid van de Koninklijke familie?”

Steffen wrong in zijn handen, wierp een vluchtige blik op haar, en wendde toen snel weer zijn blik af.

“Het spijt me,” zei hij. “Het spijt me. Alstublieft, dat is alles wat ik weet.”

“Je vroeg ons of we je zouden sparen als je ons zou vertellen wat je wist,” zei ze. “Maar je hebt ons niets vertelt. Waarom zou je die vraag stellen als je ons niets te vertellen had?”

Steffen likte zijn lippen en staarde naar de grond.

“Ik… Ik… um,” begon hij, en stopte. Hij schraapte zijn keel. “Ik was bang… dat ik in de problemen zou komen voor het niet rapporteren van het feit dat er een object door de schacht was gevallen. Dat is alles. Het spijt me. Ik weet niet wat het was. Het is weg.”

Gwen vernauwde haar ogen en staarde hem aan, en probeerde uit te vinden hoe dit vreemde karakter in elkaar zat.

“Wat is er precies met je meester gebeurd?” vroeg ze. Ze zou hem niet zomaar vrijuit laten gaan. “Ze zeggen dat hij vermist wordt. En dat jij daar iets mee te maken hebt.”

Steffen schudde zijn hoofd.

“Hij is weggegaan,” antwoordde Steffen. “Dat is alles wat ik weet. Het spijt me. Ik weet niets dat jullie kan helpen.”

Plotseling klonk er een luid geluid van de andere kant van de kamer. Ze draaiden zich om en zagen afval uit de schacht stromen, en met een plons in de grote kamerpot vallen. Steffen draaide zich om en rende de kamer door. Hij haastte zich naar de pot. Hij stond ernaast en keek toe hoe de pot zich vulde met afval uit de bovengelegen kamers.

Gwen draaide zich om en keek naar Godfrey, die haar aanstaarde. Hij had een even verbijsterde uitdrukking op zijn gezicht.

“Wat hij ook probeert te verbergen,” zei ze, “hij geeft niet op.”

“We zouden hem gevangen kunnen laten nemen,” zei Godfrey. “Dat zal hem wellicht laten praten.”

Gwen schudde haar hoofd.

“Ik denk het niet. Niet deze. Hij is overduidelijk ontzettend bang. Ik denk dat het iets te maken heeft met zijn meester. Hij zit duidelijk in tweestrijd, en ik denk niet dat het iets te maken heeft met vaders dood. Ik denk dat hij iets weet dat ons zou kunnen helpen—maar ik heb het gevoel dat het geen zin heeft als we hem in een hoek drijven.”

“Dus wat zullen we doen?” vroeg Godfrey.

Gwen stond daar, nadenkend. Ze herinnerde zich een vriendin van haar, toen ze jong was, die ooit eens was betrapt op liegen. Ze herinnerde zich dat haar ouders haar op alle mogelijke manieren hadden getracht te dwingen de waarheid te vertellen, maar ze had niets willen zeggen. Pas vier weken later, toen iedereen haar eindelijk met rust had gelaten, was ze vrijwillig naar voren gekomen en had ze alles opgebiecht. Gwen voelde dezelfde energie bij Steffen, dat het niet zou werken om hem in een hoek te drijven, dat hij ruimte nodig had om zelf naar voren te komen.

“Laten we hem tijd geven,” zei ze. “Laten we elders zoeken. Laten we kijken wat we uit kunnen vinden, en bij hem terug komen wanneer we meer hebben. Ik denk dat hij wel zal praten. Hij is alleen nog niet klaar.”

Gwen draaide zich om en bekeek hem, aan de andere kant van de kamer, terwijl hij het afval bestudeerde dat de ketel vulde. Ze wist zeker dat hij hen naar haar vaders moordenaar zou leiden. Ze wist alleen nog niet hoe. Ze vroeg zich af wat voor geheimen er in zijn hoofd ronddwaalden. Hij was een erg vreemde jongen, dacht Gwen. Erg vreemd.

HOOFDSTUK VIER

Thor snakte naar adem terwijl het water over zijn ogen, neus en mond liep, en om hem heen neergoot. Nadat hij over de boot was gegleden, was hij erin geslaagd om de houten reling vast te grijpen, en hij klampte zich er aan vast terwijl het meedogenloze water trachtte zijn greep te verzwakken. Elke spier in zijn lichaam trilde, en hij wist niet hoe lang hij het nog vol zou kunnen houden.

Om hem heen deden zijn broeders hetzelfde. Ze hielden zich krampachtig vast aan wat ze dan ook konden vinden, terwijl het water probeerde hen van de boot te spoelen. Op de één of andere manier wisten ze vol te houden.

Het geluid was oorverdovend, en hij kon niet verder dan enkele meters voor zich kijken. Ondanks de zomerse dag was de regen koud, en het water deed een huivering over zijn lichaam heen lopen. Kolk stond met zijn handen op zijn heupen, schijnbaar onverstoord door de regenmuur, en blafte naar hen.

“TERUG NAAR JE PLEK!” schreeuwde hij. “ROEIEN!”

Kolk ging zelf ook zitten en begon te roeien, en binnen enkele momenten glibberden en kropen de jongens over het dek, terug naar de banken. Thors hart bonsde terwijl hij de reling losliet, en worstelde om het dek over te komen. Krohn, die in zijn shirt zat, jankte, en Thor gleed uit en viel hard op het dek.

Hij kroop de rest van de weg, en wist uiteindelijk zijn plek te bereiken.

“BIND JEZELF VAST!” schreeuwde Kolk.

Thor keek naar beneden en zag de touwen onder zijn bank liggen. Nu wist hij waar ze voor bedoeld waren: hij reikte naar beneden en bond één van de touwen om zijn pols. Hij ketende zichzelf aan de bank vast.

Het werkte. Hij gleed niet meer weg. En nu was hij in staat om te roeien.

Om hem heen begonnen de jongens weer te roeien, Reece voor hem, en Thor voelde hoe de boot begon te bewegen. Na enkele minuten zag hij dat het lichter werd in de verte.

Terwijl hij roeide en roeide, voelde hij zijn huid branden van de vreemde regen. Elke spier in zijn lichaam leek het uit te schreeuwen. Eindelijk begon het geluid van de regen te vervagen, en Thor voelde steeds minder water op zijn hoofd vallen. Enkele momenten later verscheen er een zonnige hemel boven hen.

Thor keek geschokt om zich heen: het was ineens helemaal droog en zonnig. Het was het meest vreemde dat hij ooit had ervaren: de helft van de boot lag onder een schijnende zon, terwijl de andere helft onder de stromende regen lag.

Eindelijk lag de gehele boot onder een heldere blauwe en gele hemel. De warme zon scheen op hen neer. Het was stil nu. De regenmuur verdween achter hen aan de horizon, en zijn strijdbroeders keken elkaar stomverbaasd aan. Het was alsof ze door een gordijn waren gevaren, een andere wereld in.

“RUST!” riep Kolk.

De jongens lieten hun roeispanen vallen, kreunend en snakkend naar adem. Thor deed hetzelfde. Hij voelde elke spier in zijn lichaam branden en was dankbaar dat ze even konden rusten. Hij liet zich voorover vallen, snakkend naar adem, en probeerde zijn pijnlijke spieren te ontspannen. De boot gleed kalm door de nieuwe wateren.

Eindelijk wist Thor zichzelf bijeen te schrapen. Hij stond op en keek om zich heen. Hij keek neer op het water, en zag dat het van kleur was veranderd: het was nu een licht, gloeiend rood. Ze bevonden zich op een andere zee.

“De Zee van Draken,” zei Reece, naast hem, die ook verwonderlijk op het water neerkeek.

“Ze zeggen dat het water rood is door het bloed van alle slachtoffers.”

Thor staarde in de diepte. Het water borrelde, en in de verte zag hij vreemde beesten die eventjes omhoog kwamen, om vervolgens weer onder te duiken. Geen van hen bleef lang genoeg boven om goed te kunnen bekijken, maar hij wilde zijn geluk niet op de proef stellen door dichterbij te komen.

Thor keek gedesoriënteerd om zich heen en probeerde alles in zich op te nemen. Alles hier, aan deze kant van de regenmuur, leek alles zo vreemd, zo anders. Er hing een lichte rode mist in de lucht, die laag over het water hing. Hij tuurde naar de horizon en zag enkele kleine eilandjes liggen, als stapstenen aan de horizon.

Er stak een sterk briesje op en Kolk blafte:

“HIJS DE ZEILEN!”

Thor en de andere jongens kwamen in actie. Ze grepen de touwen en hezen ze omhoog om de wind op te vangen. Al snel voelde hij hoe de wind hen voortbewoog. Thor voelde de boot sneller bewegen dat ooit, en ze voeren richting de eilanden. De boot schommelde op grote, rollende golven, die uit het niets leken te ontstaan, en zachtjes op en neer deinden.

Thor liep naar de boeg, leunde tegen de reling en keek uit over de zee. Reece en O’Connor kwamen naast hem staan. Ze stonden zij aan zij, en Thor zag de eilanden snel dichterbij komen. De jongens stonden een tijdje zwijgend naast elkaar, en Thor genoot van het zachte briesje terwijl hij voelde hoe zijn lichaam zich langzaam begon te ontspannen.

Toen realiseerde hij zich dat ze op een specifiek eiland afvoeren. Het werd groter, en Thor voelde een rilling toen hij besefte dat dit hun bestemming was.

“Het Eiland van de Mist,” zei Reece vol ontzag.

Verwonderd bestudeerde Thor het eiland. Het begon nu vorm te krijgen—het was rotsachtig en ruig, dor, en het strekte zich enkele mijlen in elke richting uit, lang en smal, in de vorm van een hoefijzer. Grote golven klotsten tegen de kust, en hij kon ze zelfs vanaf hier horen bulderen. Het schuim spoot alle kanten op terwijl de golven tegen de enorme rotsen aan sloegen. Achter de rotsen lag een smalle strook land, en daarachter een enorme klif die hoog de lucht in reikte. Thor zag niet hoe hun schip veilig aan zou kunnen meren.

Wat de plek er nog vreemder uit deed zien, was de rode mist die over het hele eiland leek te hangen, als dauw die glom in de zon. Het gaf een onheilspellend gevoel. Thor voelde dat er iets onmenselijks was aan deze plek.

“Ze zeggen dat het eiland al miljoenen jaren oud is,” zei O’Connor. “Het is ouder dan de Ring. Ouder zelfs dan het Rijk.”

“Het behoort toe aan de draken,” voegde Elden toe, die naast Reece ging staan.

Terwijl Thor toekeek, zag hij hoe de tweede zon plotseling zakte; binnen enkele momenten werd het van zonnig en licht naar bijna zonsondergang. De lucht kleurde rood en paars. Hij kon het niet geloven; hij had de zon nog nooit zo snel onder zien gaan. Hij vroeg zich af wat er nog meer anders zou zijn in dit deel van de wereld.

“Woont er een draak op dit eiland?” vroeg Thor.

Elden schudde zijn hoofd.

“Nee. Ze zeggen dat er één vlakbij woont. Dat de rode mist ontstaat door zijn adem. Hij brengt de nacht door op een nabijgelegen eiland, en de wind draagt zijn adem en bedekt het eiland overdag.”

Plotseling hoorde Thor een geluid; eerst klonk het als een zacht gerommel, als onweer, lang en luid genoeg om de boot te doen schommelen. Krohn, die nog steeds in zijn shirt zat, trok zijn kop naar beneden en jankte.

Ze draaiden zich allemaal om. Thor keek uit over de zee; ergens aan de horizon meende hij de vage omtrek te zien van vlammen die aan de zonsondergang likten, en toen verdwenen in zwarte rook, als een kleine uitgebarsten vulkaan.

“De Draak,” zei Reece. “We bevinden ons nu in zijn territorium.”

Thor slikte.

“Maar hoe kunnen we hier dan veilig zijn?” vroeg O’Connor.

“Je bent nergens veilig,” klonk een stem.

Thor draaide zich om en zag Kolk achter hen staan, zijn handen op zijn heupen, over hun schouders naar de horizon starend.

“Dat is het punt van de Honderd, om elke dag geconfronteerd te worden met het risico om te sterven. Dit is geen oefening. De draak is dichtbij, en er is niets dat hem ervan kan weerhouden om aan te vallen. Dat zal hij waarschijnlijk niet doen, want hij bewaakt zijn schat op zijn eigen eiland, en draken laten hun schat liever niet onbewaakt achter. Maar je zult zijn gebrul horen, en ‘s nachts zul je zijn vlammen zien. En als we hem kwaad maken, wie weet wat er dan zou kunnen gebeuren.”

Thor hoorde weer een laag gerommel, en zag wederom vlammen aan de horizon. Hij keek toe hoe ze dichter en dichter bij het eiland kwamen, en zag hoe de golven tegen de rotsen aan sloegen. Hij keek op naar de steile kliffen, een rotsachtige muur, en vroeg zich af hoe ze ooit naar de top moesten komen, naar het vlakke, droge land.

“Maar ik zie nergens een plek voor een schip om aan te meren,” zei Thor.

“Dat zou te makkelijk zijn geweest,” antwoordde Kolk.

“Maar hoe komen we dan op het eiland?” vroeg O’Connor.

Kolk keek naar beneden, en er verscheen een kwaadaardige grijns op zijn gezicht.

“Zwemmend,” zei hij.

Eventjes vroeg Thor zich af of hij een grapje maakte; maar toen hij de uitdrukking op zijn gezicht zag, wist hij dat dat niet het geval was.

“Zwemmend?” herhaalde Reece verbijsterd.

“Die wateren zitten vol met beesten!” zei Elden.

“Oh, dat is nog wel het minste waar je je druk om hoeft te maken,” vervolgde Kolk. “Die stromingen zijn verraderlijk; die draaikolken trekken je zo naar beneden; die golven zullen je tegen die scherpe rotsen gooien; het water is heet; en als je het tot voorbij de rotsen haalt, zul je een manier moeten vinden om de kliffen te beklimmen en het droge land te bereiken. Als de zeewezens je niet eerst te pakken krijgen. Welkom bij je nieuwe thuis.”

Назад Дальше