Een Land Van Vuur - Морган Райс 4 стр.


HOOFDSTUK VIER

Romulus stond op de boeg van zijn schip. Hij voer voor de vloot uit, duizenden schepen uit het Rijk achter hem, en hij keek tevreden uit naar de horizon. Hoog in de lucht vocht zijn groep draken tegen Ralibar. Hun gekrijs vulde de lucht. Romulus greep de reling stevig vast en duwde zijn vingernagels in het hout terwijl hij zag hoe zijn beesten Ralibar aanvielen en met hem de zee in stortten.

Toen hij zijn draken uit de zee omhoog zag schieten en er van Ralibar geen teken te bekennen was, schreeuwde Romulus het uit van vreugde en hij kneep zo hard in de reling dat die versplinterde. Romulus hief zijn handen boven zijn hoofd en voelde een kracht in zijn handpalmen branden.

“Ga, mijn draken,” fluisterde hij met lichtgevende ogen. “Ga.”

Hij had de woorden nauwelijks uitgesproken of zijn draken hadden hun zinnen al op de Hoge Eilanden gezet; ze stormden krijsend naar voren. Romulus kon voelen hoe hij hen stuurde. Hij was onoverwinnelijk, in staat om het hele universum te controleren. Zijn maancyclus was tenslotte nog steeds niet geëindigd. Zijn tijd van macht zou spoedig voorbij zijn, maar voor nu kon niets in de wereld hem stoppen.

Romulus’ ogen lichtten op terwijl hij de draken naar de Hoge Eilanden zag vliegen. In de verte zag hij mannen en vrouwen en kinderen schreeuwen en rennen voor hun levens. Hij keek verrukt toe hoe de vlammen naar beneden rolden en de mensen levend werden verbrand en het hele eiland werd verzwolgen door een enorme bal van vlammen en verwoesting. Hij genoot ervan om toe te kijken hoe alles werd verwoest, net zoals hij ervan had genoten toen de Ring werd verwoest.

Gwendolyn was erin geslaagd hem te ontvluchten—maar deze keer kon ze nergens meer heen. Eindelijk zou de laatste MacGil voorgoed verpletterd worden. Eindelijk zou er geen hoek in het universum meer over zijn waar men niet door hem onderdrukt werd.

Romulus wierp een blik over zijn schouders naar zijn duizenden schepen. Zijn immense vloot vulde de horizon. Hij haalde diep adem en gooide zijn hoofd achterover, spreidde zijn armen, en schreeuwde. Overwinning.

HOOFDSTUK VIJF

Gwendolyn stond in de spelonkachtige stenen kelder, opeengepakt met tientallen van haar mensen, en luisterde naar de aardbeving en vlammenzee die boven de grond woedde. Ze kromp bij elk geluid in elkaar. De aarde beefde soms zo hard dat ze struikelden en vielen, terwijl buiten enorme stukken puin naar beneden vielen, als speeltjes van de draken. Het geluid galmde onophoudelijk in Gwens hoofd. Het klonk alsof de hele wereld werd verwoest.

De hitte werd steeds intenser terwijl de draken keer op keer vuur spuwden naar de stalen deuren, alsof ze wisten dat ze zich daaronder hadden verborgen. Gelukkig werden de vlammen tegengehouden door het staal, maar er kwam zwarte rook door de kieren heen, wat het ademhalen bemoeilijkte en hen allemaal deed hoesten.

Er klonk het afschuwelijk geluid van steen tegen staal, en Gwen zag de stalen deuren boven haar hoofd buigen en trillen. Ze gaven bijna mee. De draken wisten duidelijk dat ze hier beneden zaten, en ze deden hun uiterste best om naar binnen te komen.

“Hoe lang zullen de deuren het houden?” vroeg Gwen aan Matus, die vlak bij haar stond.

“Ik weet het niet,” antwoordde Matus. “Mijn vader heeft deze ondergrondse kelder gebouwd om aanvallen te doorstaan van vijandelijke troepen—niet van draken. Ik denk niet dat ze het erg lang zullen houden.”

Gwendolyn voelde de dood steeds dichterbij komen terwijl de ruimte steeds heter werd. Ze had het gevoel alsof ze op een verschroeide aarde stond. Het werd steeds lastiger om te zien door de rook, en de grond trilde terwijl kleine stukken steen en stof op haar hoofd terecht kwamen.

Gwen keek om zich heen. Ze zag de angstige gezichten in de ruimte, en ze begon zich af te vragen of ze niet hadden getekend voor een langzame, pijnlijke dood door zich hier beneden terug te trekken. Misschien waren de mensen die boven meteen waren gestorven wel degenen die geluk hadden gehad.

Ineens vlogen de draken ergens anders heen. Gwen was verrast en vroeg zich af wat ze van plan waren. Enkele momenten later hoorde ze een oorverdovende klap, en de grond trilde zo hevig dat iedereen in de ruimte viel. De klap werd gevolgd door twee bevingen, als een aardverschuiving.

“Tirus’ fort,” zei Kendrick, die naast haar kwam staan. “Ze moeten het vernietigd hebben.”

Gwen keek op naar het plafond en besefte dat hij waarschijnlijk gelijk had. Wat zou anders zo’n lawine van vallende stenen kunnen veroorzaken? De draken waren duidelijk woedend en hadden de intentie om alles en iedereen op het eiland te verwoesten. Ze wist dat het slechts een kwestie van tijd was voor ze ook door de deuren van deze kamer zouden barsten.

In de tijdelijke stilte hoorde Gwen tot haar schrik ineens het schelle geluid van babygehuil. Het geluid boorde zich als een mes door haar heen. Ze kon het niet helpen; ze moest onmiddellijk aan Guwayne denken. Terwijl het gehuil, ergens bovengronds, steeds luider werd, raakte een deel van haar ervan overtuigd dat het Guwayne was die om haar huilde. Rationeel gezien wist ze dat het onmogelijk was; haar zoon was op zee, ver hier vandaan. En toch smeekte haar hart dat het zo zou zijn.

“Mijn baby!” schreeuwde Gwen. “Hij is daarboven. Ik moet hem redden!”

Gwen rende naar de trap toe, en voelde ineens een sterke hand op de hare.

Ze draaide zich om en zag dat haar broer Reece haar tegenhield.

“Mijn vrouwe,” zei hij. “Guwayne is hier ver vandaan. Dat is het gehuil van een andere baby.”

Gwen wilde dat het niet waar was.

“Hij is nog maar een baby,” zei ze. “Hij is helemaal alleen daarboven. Ik kan hem niet laten sterven.”

“Als u naar boven gaat,” zei Kendrick, hoestend van het roet, “dan moeten we de deuren achter je dichtdoen, en dan bent u helemaal alleen. U zal daar sterven.”

Gwen dacht niet meer helder na. Er was daarboven een levende baby, helemaal alleen, en ze wist dat ze hem moest redden—ongeacht de prijs.

Gwen schudde Reece’ hand van zich af en sprintte op de trap af. Ze rende met drie treden tegelijk naar boven, en voor iemand haar kon tegenhouden had ze de metalen paal die de deuren barricadeerde teruggetrokken. Ze zette haar schouder tegen de deur en duwde met al haar macht.

Gwen schreeuwde het uit van de pijn. Het metaal was zo heet dat het haar handpalmen verbrandde, en ze trok ze snel terug; onverschrokken trok ze haar mouwen over haar handen heen en duwde deuren helemaal open.

Gwendolyn begon hevig te hoesten terwijl ze de kelder uit barstte en de zwarte rookwolken uit de ondergrondse ruimte meenam. Terwijl ze struikelend aan de oppervlakte kwam, kneep ze haar ogen samen tegen het felle zonlicht. Ze bracht een hand naar haar ogen, en zag tot haar grote schok een enorme golf van verwoesting. Alles dat er enkele momenten geleden nog had gestaan was nu tot aan de grond toe afgebrand, gereduceerd tot hopen rokend en verkoold puin.

Het gehuil van de baby klonk luider hierboven, en Gwen keek om zich heen, wachtend tot de zwarte rookwolken zouden optrekken; toen zag ze, aan de andere kant van het hof, een baby op de grond liggen, gewikkeld in een deken. Vlakbij zag ze zijn ouders liggen, levend verbrand. Op de één of andere manier had de baby het overleefd. Misschien, dacht Gwen met een steek van ellende, was de moeder gestorven terwijl ze haar kind tegen de vlammen beschermde.

Ineens verschenen Kendrick, Reece, Godfrey en Steffen naast haar.

“Mijn vrouwe, u moet nu terug komen!” smeekte Steffen. “U zal sterven hierboven!”

“De baby,” zei Gwen. “Ik moet hem redden.”

“Dat kan niet,” hield Godfrey vol. “U komt niet levend terug!”

Het kon Gwen niets meer schelen. Haar geest werd bevangen door een laserscherpe focus. Het enige dat ze zag, het enige waar ze aan kon denken, was het kind. Ze zette de rest van de wereld van zich af en wist dat ze het kind moest redden.

De anderen probeerden haar vast te grijpen, maar Gwen was onverschrokken; ze schudde zich los en rende op de baby af.

Gwen sprintte met alles dat ze had. Haar hart bonkte in haar keel terwijl ze tussen het puin door rende, door de golvende wolken van zwarte rook, omgeven door vlammen. De zwarte rook fungeerde als schild, en gelukkig voor haar konden de draken haar nog niet zien. Ze rende door de wolken heen en zag alleen nog maar de baby. Ze hoorde alleen nog maar zijn gehuil.

Ze rende en rende. Haar longen stonden op knappen toen ze eindelijk de baby bereikte. Ze pakte de baby op en bestudeerde zijn gezicht, alsof een deel van haar nog steeds verwachtte Guwayne te zien.

Tot haar teleurstelling was hij het niet; het was een meisje. Ze had grote, prachtige blauwe ogen die gevuld waren met tranen. Ze huilde en trilde, haar handjes in vuistjes gebald. Toch was Gwen dolblij om een andere baby vast te kunnen houden, alsof ze zo het feit dat ze Guwayne had weggestuurd goed kon maken.

En ze kon, na één blik in de glinsterende ogen van de baby, al zien dat ze prachtig was.

De rookwolken trokken op en ineens stond Gwen open en bloot aan de andere kant van de binnenplaats, met de huilende baby in haar armen. Ze keek op en zag, nauwelijks honderd meter verderop, een tiental woeste draken. Ze hadden enorme, lichtgevende ogen en zetten vol verrukking en woede hun zinnen op haar. Ze kon zien dat ze zich al voorbereidden om haar te doden.

De draken vlogen de lucht in en kwamen haar kant op. Hun vleugels waren zo enorm van dichtbij. Gwen zette zich schrap en trok de baby dicht tegen zich aan. Ze wist dat ze het niet zou redden om op tijd terug te komen.

Plotseling klonk er het geluid van zwaarden die werden getrokken, en toen Gwen zich omdraaide zag ze haar broers Reece, Kendrick en Godfrey, vergezeld door Steffen, Brandt, Atme en alle leden van de Krijgsmacht, een cirkel om haar heen vormen om haar te beschermen. Ze bereidden zich voor om samen met haar te sterven. Gwen was diep geraakt en geïnspireerd door hun moed.

De draken stormden op hen af en sperden hun enorme kaken wijd open. Ze zetten zich schrap voor de onvermijdelijke stroom van vlammen die hen zou doden. Gwen sloot haar ogen. Ze zag haar vader, zag iedereen ooit iets in haar leven had betekent, en bereidde zich voor op een weerzien.

Ineens klonk er een afschuwelijk gekrijs, en Gwen kromp ineen, in de veronderstelling dat het de eerste aanval was.

Maar toen besefte ze dat het een ander gekrijs was, een gekrijs dat ze herkende: het gekrijs van een oude vriendin.

Gwen keek op naar de lucht, en ze zag een eenzame draak door de lucht vliegen, op weg om de strijd aan te gaan met de draken die op haar af kwamen. En op haar rug zag ze, tot haar grote blijdschap, de man van wie ze meer hield dan van wie dan ook:

Thorgrin.

Hij was terug.

HOOFDSTUK ZES

Thor zat op Mycoples’ rug terwijl de wolken in zijn gezicht sloegen. Ze gingen zo snel dat hij nauwelijks kon ademhalen, en stormden op de groep draken af. Thors armband pulseerde om zijn pols. Hij voelde dat hij met een nieuwe kracht was doordrongen, een kracht die hij niet echt kon begrijpen; het was alsof hij nauwelijks een gevoel voor tijd en ruimte had. Thor had nog maar nauwelijks gedacht aan terug vliegen, was nauwelijks vanaf de kust van het Land van de Druïden opgestegen, toen hij alweer hier was, boven de Hoge Eilanden, en recht op de groep draken af vloog. Thor had het gevoel alsof hij hier op magische wijze heen getransporteerd was, alsof ze door een gat in de tijd of de ruimte waren gereisd—alsof zijn moeder hem hierheen had gelanceerd, hen in staat had gesteld het onmogelijke te bereiken en sneller en verder te vliegen dan ooit tevoren. Alsof zijn moeder hem had weggestuurd met het geschenk van snelheid.

Terwijl Thor zijn ogen samen kneep en tussen het wolkendek door tuurde, kwamen de draken in het zicht. Ze cirkelden boven de Hoge Eilanden, doken naar beneden en spuwden vuur. Thor keek naar beneden en zijn hart viel toen hij zag dat het eiland al door vlammen was verzwolgen. Hij vroeg zich angstig af of iemand het had overleefd; hij zou niet weten hoe. Was hij te laat?

Maar toen Mycoples naar beneden dook werd Thor als een magneet tot één enkele persoon in de chaos onder hem aangetrokken: Gwendolyn.

Daar was ze, zijn aanstaande bruid. Ze stond trots en onbevreesd op de binnenplaats, een baby in haar armen, omgeven door iedereen waar Thor van hield. Ze stonden in een cirkel om haar heen en hieven hun schilden naar de hemel terwijl de draken omlaag doken om aan te vallen. Thor keek vol afschuw toe hoe de draken hun enorme kaken openden en zich voorbereidden om vlammen te spuwen, vlammen waarvan Thor wist dat ze in slechts een moment Gwendolyn en iedereen waar hij van hield zouden verzwelgen.

“DUIKEN!” schreeuwde Thor naar Mycoples.

Mycoples had geen aansporing nodig: ze dook sneller naar beneden dan Thor zich kon voorstellen, zo snel dat het hem de adem benam, en hij hield zich, bijna ondersteboven, vast voor zijn leven. Voor hij het wist was ze bij de drie draken die op het punt stonden om Gwendolyn aan te vallen. Met een luid gebrul, wijd open kaken en uitgestrekte klauwen viel Mycoples de nietsvermoedende draken aan.

Mycoples liet zich dragen door haar neerwaartse momentum en beukte tegen de draken in. Ze klapte tegen hun ruggen aan en klauwde naar de één en beet naar de ander—en haalde de derde met haar vleugels onderuit. Ze stopte hen vlak voor ze vuur konden spuwen en dreef ze met hun koppen de aarde in.

Ze kwamen tegelijk op de grond terecht en de stofwolken stegen op terwijl Mycoples hun koppen zo ver de aarde in duwde dat ze vast kwamen te zitten. Op het moment dat ze landden draaide Thor zich om. Hij zag de geschrokken blik in Gwendolyns ogen, en hij dankte God dat hij haar net op tijd had gered.

Er kwam een luid gebrul. Thor draaide zich om en keek recht in de ogen van de woeste draken.

Mycoples vloog alweer omhoog en ging onbevreesd op de draken af. Thor was wapenloos, maar hij voelde zich anders: voor het eerst in zijn leven had hij het gevoel dat hij geen wapens nodig had. Hij voelde dat hij de kracht die in hem zat kon oproepen, en dat hij erop kon vertrouwen. Zijn ware kracht. De kracht van zijn moeder waar hij mee doordrongen was.

Terwijl ze naderden stak Thor zijn pols omhoog en richtte zijn gouden armband. Er schoot een licht uit de zwarte diamant in het midden. De draak die het dichtst bij hen was, in het midden van de groep, werd door het gele licht verzwolgen. De draak vloog naar achteren en hij klapte tegen de anderen aan.

Mycoples was ziedend en vastberaden om zich te wreken. Ze dook onbevreesd het nest draken in en vocht zich er een weg doorheen. Ze liet haar tanden in één van de draken zinken, smeet een ander door de lucht, en baande zich een pad door hen heen. Ze klampte zich aan één van de draken vast tot hij slap werd, en liet hem toen vallen; hij viel als een enorm rotsblok uit de lucht, en de klap deed de aarde beven. Thor kon de impact zelfs van hier horen.

Thor wierp een blik naar beneden en zag Gwen en de anderen vluchten, en hij wist dat hij de draken weg van het eiland moest lokken, weg van Gwendolyn, om hen een kans te geven om te ontsnappen. Als hij de draken naar de zee kon lokken, kon hij het gevecht daar voortzetten.

Назад Дальше