“Wat heb je overboord gegooid?” vroeg Erec.
“De maag van een simka vis,” antwoordde hij.
“Maar waarom?”
“Het is vergif,” antwoordde hij grijnzend. “Elke vis die het opeet sterft ter plekke.”
Alistair keek hem vol afschuw aan.
“Maar waarom zou je de vissen willen doden?”
De man grijnsde nog breder.
“Ik vind het leuk om ze te zien sterven. Ik vind het leuk om ze te horen schreeuwen, en ik vind het leuk om ze te zien drijven, met hun buik omhoog. Het is leuk.”
De man draaide zich om en liep langzaam terug naar de rest van de crew. Terwijl Alistair hem nakeek, voelde ze haar maag samentrekken.
“Wat is er?” vroeg Erec.
Alistair keek weg en schudde haar hoofd en probeerde het gevoel van zich af te schudden. Maar het ging niet weg; het was een afschuwelijk voorgevoel, en ze wist niet wat het betekende.
“Niets, mijn heer,” zei ze.
Ze nestelde zich weer in zijn armen en trachtte zichzelf te vertellen dat alles goed was. Maar diep van wist ze dat het tegenovergestelde waar was.
*
Erec werd wakker en voelde het schip langzaam op en neer deinen. Hij wist onmiddellijk dat er iets mis was. Het was de krijger in hem, het deel van hem dat hem altijd waarschuwde vlak voor er iets ergs gebeurde. Hij had altijd een zesde zintuig gehad, al sinds hij een jongen was.
Hij ging rechtop zitten, alert, en keek om zich heen. Hij draaide zich om en zag Alistair naast hem liggen, diep in slaap. Het was nog donker, en de boot deinde zachtjes op de golven, maar toch wist hij dat er iets mis was. Hij keek weer om zich heen, maar kon niets vreemds ontdekken.
Wat gevaar kon er hier, in de middle of nowhere, op de loer liggen, vroeg hij zich af? Was het slechts een droom?
Erec, die op zijn instinct vertrouwde, reikte naar beneden om zijn zwaard te pakken. Maar voor hij het heft raakte, voelde hij ineens hoe er een zwaar net over hem heen viel. Het was gemaakt van het zwaarste touw dat hij ooit had gevoeld, bijna zwaar genoeg om iemand te verpletteren, en het viel helemaal over hem heen.
Voor hij kon reageren, voelde hij hoe hij de lucht in werd getild. Hij zat als een wild dier gevangen in het net, de touwen zo strak om hem heen dat hij niet eens kon bewegen. Zijn schouders en armen en polsen en voeten werden strak tegen elkaar aan gedrukt. Hij werd steeds hoger en hoger getild, tot hij een goede zes meter boven het dek bungelde.
Erecs hart ging hevig tekeer terwijl hij probeerde te begrijpen wat er aan de hand was. Hij keek naar beneden en zag Alistair onder zich, die net wakker werd.
“Alistair!” riep Erec uit.
Ze keek om zich heen, en toen ze eindelijk op keek en hem zag, betrok haar gezicht.
“EREC!” riep ze.
Erec kon slechts toekijken hoe enkele tientallen bemanningsleden met fakkels op haar afkwamen. Ze hadden een groteske grijns op hun gezicht en een kwade blik in hun ogen.
“Het is hoog tijd dat hij haar met ons deelt,” zei één van hen.
“Ik ga deze prinses leren wat het betekent om met een zeeman te leven!” zei een ander.
De groep barstte in lachen uit.
“Na mij,” zei een ander.
“Niet voor ik mijn deel heb gehad,” zei een ander.
Erec probeerde met alles dat hij had om vrij te breken terwijl ze op haar afkwamen. Maar het had geen zin. Zijn schouders en armen zaten zo strak vast, hij kon er geen beweging in krijgen.
“ALISTAIR!” schreeuwde hij wanhopig.
Hij kon niets anders doen dan hulpeloos toekijken.
Drie zeemannen besprongen Alistair van achteren; Alistair schreeuwde het uit terwijl ze haar overeind trokken. Ze scheurden haar shirt en trokken haar armen achter haar rug. Ze hielden haar stevig vast terwijl er nog meer zeemannen aan kwamen lopen.
Erec zocht naar een teken van de kapitein; hij zag hem vanaf het bovenste dek toekijken.
“Kapitein!” schreeuwde Erec. “Dit is jouw schip. Doe iets!”
De kapitein keek hem aan, en draaide zich toen om, alsof hij het niet wilde zien.
Erec keek wanhopig toe terwijl één van de mannen een mes trok en hem tegen Alistairs keel hield. Alistair schreeuwde het uit.
“NEE!” schreeuwde Erec.
Het was alsof er zich een nachtmerrie onder hem ontvouwde—en er was niets dat hij kon doen.
HOOFDSTUK VIJF
Thorgrin stond tegenover Andronicus op het slagveld, omgeven door dode soldaten. Hij hief zijn zwaard en bracht hem neer naar Andronicus’ borst; Andronicus liet zijn wapens vallen, glimlachte breed, en wilde hem omhelzen.
Mijn zoon.
Thor probeerde zichzelf te stoppen, maar het was al te laat. Zijn zwaard sneed dwars door zijn vader heen, en terwijl Andronicus door tweeën werd gespleten, werd Thor overspoeld door verdriet.
Thor knipperde met zijn ogen, en liep hand in hand met Gwen naar het altaar. Hij besefte dat het hun bruiloft was. Ze liepen richting een bloedrode zon, en terwijl Thor om zich heen keek, zag hij dat alle stoelen leeg waren. Hij draaide zich om naar Gwen, en terwijl ze hem aanstaarde zag hij haar huid uitdrogen. Ze werd een skelet, en viel in zijn hand uiteen, tot er niets meer van haar over was behalve een hoopje as aan zijn voeten.
Thor stond ineens voor zijn moeders kasteel. Op de één of andere manier was hij de loopbrug overgestoken, en hij stond voor de immens grote, gouden dubbele deuren, die drie keer zo hoog waren als hij zelf. Er was geen deurknop, en hij begon op de deuren te slaan, tot zijn handpalmen begonnen te bloeden. Het geluid galmde door de leegte. Maar er kwam geen antwoord.
Thor gooide zijn hoofd achterover.
“Moeder!” schreeuwde hij.
Thor liet zich op zijn knieën vallen, en op dat moment veranderde de grond in modder. Thor gleed van de klif af, zwaaiend met zijn armen. Hij gleed tientallen meters naar beneden, op de kolkende oceaan af. Hij strekte zijn armen uit naar de hemel en zag zijn moeders kasteel uit het zicht verdwijnen. Hij gilde.
Thor opende zijn ogen, buiten adem. De wind streek langs zijn gezicht, en hij keek om zich heen terwijl hij erachter probeerde te komen waar hij was. Hij keek naar beneden en zag een oceaan onder zich voorbij glijden. Hij keek op en zag dat hij iets ruws vasthield, en toen hij het gefladder van vleugels hoorde, besefte hij dat het Mycoples was. Zijn handen waren koud van de nachtlucht, zijn gezicht gevoelloos van de zeewind. Mycoples vloog met grote snelheid, en Thor realiseerde zich dat hij in slaap was gevallen. Ze vlogen nog steeds, zoals ze al dagen hadden gedaan. De nachtelijke hemel was gevuld met een miljoen twinkelende rode sterren.
Thor haalde diep adem en veegde zijn bezwete voorhoofd af. Hij had zichzelf beloofd om alert te blijven, maar ze hadden al zoveel dagen gevlogen, op weg naar het Land van de Druïden, dat hij zich niet tegen de slaap had kunnen verzetten. Gelukkig had Mycoples geweten dat hij sliep, en ze was gestaag doorgevlogen, terwijl ze ervoor had gezorgd dat hij niet van haar rug af viel. Het was alsof ze één waren. Hoe erg Thor de Ring ook miste, hij was in elk geval dolblij om weer bij zijn oude vriendin te zijn; hij kon voelen dat zij ook blij was om bij hem te zijn. Hij wist dat Mycoples hem nooit iets zou laten overkomen—en dat was wederzijds.
Thor keek naar beneden en bestudeerde de schuimende, lichtgevende groene wateren; dit was een vreemde, exotische zee, een zee die hij nog niet eerder had gezien. Ze bleven naar het noorden vliegen en volgden de pijl op het reliek dat hij in zijn thuisstad had gevonden. Thor voelde dat ze steeds dichter bij zijn moeder kwamen, bij haar land, het land van de Druïden. Hij kon het voelen.
Thor hoopte maar dat de pijl accuraat was. Diep van binnen wist hij dat dat het geval was. Hij kon met elke vezel in zijn lichaam voelen dat hij hem dichter bij zijn moeder bracht, bij zijn lotsbestemming.
Thor wreef in zijn ogen, vastberaden om wakker te blijven. Hij had gedacht dat ze inmiddels wel het Land van de Druïden bereikt zouden hebben; het voelde alsof ze al de halve wereld over waren gevlogen. Eventjes maakte hij zich zorgen: wat als het allemaal maar een fantasie was? Wat als zijn moeder niet bestond? Wat als het Land van de Druïden niet bestond? Wat als hij gedoemd was om haar nooit te vinden?
Hij probeerde die gedachten uit zijn hoofd te zetten.
Sneller, dacht Thor.
Mycoples spinde en bracht haar hoofd naar beneden. Ze doken de mist in, richting een punt aan de horizon waarvan Thor niet eens wist of het wel echt bestond.
*
De ochtend brak aan zoals Thor nog nooit had gezien. De hemel werd verlicht door niet twee maar drie zonnen, die alle drie opkwamen op verschillende punten aan de horizon, één rood, één groen, één paars. Ze vlogen vlak boven de wolken, die zich onder hen uit strekten als een deken van kleur, zo dichtbij dat Thor ze kon aanraken. Het was de mooiste zonsopkomst die Thor ooit had gezien. De verschillende kleuren van de zonnen vielen door de wolken heen, en het was een schitterend schouwspel. Het voelde alsof hij de geboorte van de wereld in vloog.
Thor stuurde Mycoples naar beneden, en hij voelde het vocht terwijl ze het wolkendek in doken; even was zijn wereld gehuld in verschillende kleuren, en toen werd hij verblind. Terwijl ze de wolken uit vlogen, verwachtte Thor weer een oceaan te zien, een zoveelste eindeloze uitgestrektheid van niets.
Maar deze keer zag hij iets anders.
Thors hart begon te bonzen terwijl hij het uitzicht zag opdoemen waar hij al zolang naar verlangde, het uitzicht waarover hij gedroomd had. Daar, ver onder hem, kwam land in zicht. Het was een eiland, gehuld in de mist, midden in deze ongelofelijke oceaan gelegen. Zijn reliek vibreerde. Hij keek ernaar en zag de pijl recht naar beneden wijzen. Maar hij hoefde het niet eens te zien om het te weten. Hij voelde het, met elke vezel in zijn lichaam. Ze was daar. Zijn moeder. Het magische Land van de Druïden bestond echt, en hij was gearriveerd.
Naar beneden, mijn vriendin, dacht Thor.
Mycoples dook naar beneden, en terwijl ze dichterbij kwamen zag Thor eindeloze velden met bloemen, opmerkelijk vergelijkbaar met de velden die hij in het Koninklijk Hof had gezien. Hij begreep het niet. Het eiland voelde zo bekend, bijna alsof hij weer thuis was gekomen. Hij had verwacht dat het land exotischer zou zijn. Hoe kon het zo bekend aanvoelen?
Het eiland werd omgeven door een uitgestrekt strand van glinsterend rood zand. Terwijl ze naderden, zag Thor iets dat hem verraste: er leek een entree naar het eiland te zijn, bestaande uit twee massieve pilaren, de hoogste pilaren die hij ooit had gezien. Ze leken in de wolken te verdwijnen. Het hele eiland werd omgeven door een muur, misschien zes meter hoog. Door de pilaren scheen de enige manier te zijn om te voet binnen te komen.
Aangezien hij op Mycoples zat, besloot Thor dat hij niet tussen de pilaren door hoefde. Hij kon gewoon over de muur heen vliegen en op het eiland landen. Tenslotte was hij niet te voer.
Thor vroeg Mycoples over de muur heen te vliegen, maar toen ze dichterbij kwam verraste ze hem. Ze krijste en deinsde achteruit, tot ze bijna verticaal vloog. Ze hield abrupt halt, alsof ze tegen een onzichtbaar schild aan vloog, en Thor moest zich vasthouden voor zijn leven. Thor stuurde haar aan om verder te vliegen, maar ze wilde niet verder.
Toen besefte Thor dat het eiland omgeven was door een soort energieveld, één die zo krachtig was dat zelfs Mycoples er niet doorheen kon komen. Ze konden niet over de muur heen vliegen; ze moesten tussen de pilaren door, te voet.
Thor en Mycoples doken naar beneden, naar de rode kust. Ze landden voor de pilaren, en Thor probeerde Mycoples door de grote poorten heen te sturen, om het Land van de Druïden binnen te gaan.
Maar Mycoples hief haar klauwen.
Ik kan niet naar binnen.
Thor voelde Mycoples’ gedachten door zich heen stromen. Hij keek in haar enorme gloeiende ogen, en hij begreep het.
Ze vertelde hem dat hij het Land van de Druïden alleen moest binnengaan.
Thor sprong op het rode zand en bekeek de pilaren.
“Ik kan je hier niet achterlaten, mijn vriendin,” zei Thor. “Het is te gevaarlijk voor je. Als ik alleen moet gaan, dan moet dat maar. Ga terug naar huis. Wacht daar op me.”
Mycoples schudde haar hoofd en legde gelaten haar hoofd op de grond.
Ik zal tot het einde van de wereld op je wachten.
Thor kon zien dat ze vastberaden was om te blijven. Hij wist dat ze koppig was, en dat ze niet aan hem zou toegeven.
Thor leunde naar voren, streelde de schubben op Mycoples’ lange neus, en kuste haar. Ze spinde, tilde haar hoofd op en duwde haar neus tegen zijn borst.
“Ik zal voor je terugkomen,” zei Thor.
Thor draaide zich om naar de massieve gouden pilaren. Ze glommen in de zon en verblindden hem bijna. Hij had zich nog nooit zo levend gevoeld als toen hij door de poort liep, en eindelijk het Land van de Druïden betrad.
HOOFDSTUK ZES
Gwendolyn zat achterin de wagen die over de landweg hobbelde, aan het hoofd van de expeditie die naar het westen trok. Gwendolyn was tevreden met hoe de evacuatie tot dusver was verlopen, en tevreden met de vooruitgang die haar mensen hadden geboekt. Ze haatte het dat ze haar stad moest achterlaten, maar ze was er in elk geval van overtuigd dat ze voldoende afstand hadden afgelegd om in veiligheid te zijn. En ze waren goed op weg naar hun uiteindelijke bestemming: ze zouden de Westelijke Oversteek van het Ravijn nemen, aan boord gaan van haar schepen aan de kust van de Tartuvische zee, en de oceaan oversteken naar de Hoge Eilanden. Ze wist dat het de enige manier was om haar mensen in veiligheid te brengen.
Om haar heen liepen duizenden mensen te voet, en hobbelden nog eens duizenden anderen in hun wagens. Het geluid van de paardenhoeven, van de gestage bewegingen van de wagens, vulde Gwens oren. Ze raakte verdwaald in de eentonigheid van de tocht. Ze hield Guwayne tegen zich aan en wiegde hem zachtjes heen en weer. Naast haar zaten Steffen en Illepra, die haar de hele weg zouden vergezellen.
Gwendolyn keek uit naar de weg die voor haar lag en probeerde zich in te beelden dat ze ergens anders was. Ze had zo hard gewerkt om dit koninkrijk te herbouwen, en nu moest ze het ontvluchten. De McClouds hadden haar gedwongen haar massa evacuatie plan uit te voeren—een plan dat ze had opgesteld naar aanleiding van alle eeuwenoude voorspellingen, Argons hints, haar eigen dromen. Maar wat als ze het verkeerd had? Wat als het allemaal niet meer dan dromen waren geweest? Wat als de situatie in de Ring niet uit de hand zou lopen? Wat als dit niets meer was dan een overdreven reactie, een onnodige evacuatie? Ze kon tenslotte ook haar mensen naar een andere stad binnen de Ring evacueren, zoals Silesia. Ze hoefde hen echt niet naar de andere kant van de oceaan te brengen.
Tenzij ze een complete vernietiging van de Ring voorzag. En afgaande op alles dat ze had gelezen en gehoord en gevoeld, was dat onvermijdelijk. Een evacuatie was de enige manier, verzekerde ze zichzelf.
Terwijl Gwen naar de horizon staarde, wenste ze dat Thor bij haar was. Ze keek op naar de lucht en vroeg zich af waar hij nu was. Had hij het Land van de Druïden al gevonden? Had hij zijn moeder gevonden? Zou hij voor haar terugkomen?
En zouden ze ooit trouwen?
Gwen keek in Guwaynes ogen en zag Thors grijze ogen haar aanstaren. Ze drukte hem steviger tegen zich aan. Ze probeerde niet te denken aan het offer dat ze had moeten maken in de Onderwereld. Zou het allemaal uitkomen? Kon het lot echt zo wreed zijn?
“Mijn vrouwe?”
Gwen schrok op; ze draaide zich om en zag Steffen omhoog wijzen, naar de lucht. Ze zag dat overal om hen heen mensen halt hielden, en ineens voelde ze ook haar eigen wagen halt houden. Ze vroeg zich af waarom de koetsier was gestopt zonder haar bevel.
Gwen volgde Steffens vinger, en daar, aan de horizon, zag ze drie brandende pijlen hoog de lucht in schieten, waarna ze weer naar de grond vielen, als vallende sterren. Drie brandende pijlen. Dat kon maar één ding betekenen: het teken van de MacGils. De klauwen van de valk. Die werden gebruikt om het teken van overwinning te geven. Het was een signaal dat gebruikt was door haar vader en zijn vader voor hem, een signaal dat alleen voor MacGils bestemd was. Er was geen twijfel mogelijk: het betekende dat de MacGils hadden gewonnen. Ze hadden het Koninklijk Hof terug gewonnen.