Een Hof Voor Dieven - Морган Райс 2 стр.


Toen ze de treknagel uiteindelijk uit haar mond trokken, proefde Sophia bloed.

“Wil je nu wel berouw tonen, kwaadaardig meisje?” wilde de gemaskerde zuster weten.

Sophia zou haar gedood hebben als ze ook maar een seconde de kans had gehad, zou duizendmaal gevlucht zijn als ze dacht dat ze weg kon komen. Desondanks dwong ze haar schokkende lichaam om te knikken, hopend dat ze er berouwvol genoeg uitzag.

“Alstublieft,” smeekte ze. “Het spijt me. Ik had niet weg moeten lopen.”

Zuster O’Venn leunde naar haar toe om haar uit te lachen. Sophia kon de woede in haar ogen zien, en de honger naar meer.

“Dacht je dat ik het niet zie als een meisje liegt?” wilde ze weten. “Ik had al vanaf het begin moeten weten hoe verdorven je was, gezien waar je vandaan kwam. Maar ik zal ervoor zorgen dat je berouw toont. Ik zal de verdorvenheid uit je slaan als het moet!”

Ze draaide zich naar de anderen om, en Sophia haatte het feit dat ze nog steeds stonden te kijken, verstijfd als standbeelden, onbeweeglijk van angst. Waarom hielpen ze haar niet? Waarom deinsden ze niet eens terug van afschuw, waarom probeerden ze het Huis der Onbekenden niet te ontvluchten? Ze stonden daar terwijl Zuster O’Venn langs hen heen liep, haar bloederige zweep in haar hand.

“Jullie kwamen bij ons als niets, als bewijsmateriaal van andermans zondes, of als het uitschot van de wereld!” riep de gemaskerde non. “Jullie vertrekken hier als jongens en meisjes die klaar zijn om de wereld te dienen zoals het hoort. Deze hier wilde vluchten voor haar arbeidscontract. Ze heeft hier jarenlang van veiligheid en onderwijs geprofiteerd, en ze probeerde te vluchten voor de prijs!”

Want de prijs was de rest van de levens van de wezen, die als slaaf werkten voor degenen die bereid waren voor de kosten van hun opvoeding te betalen. Theoretisch gezien was het mogelijk om de kosten terug te betalen, maar hoeveel slaagden daar daadwerkelijk in, en hoeveel moesten ze lijden in de jaren die dat kostte?

“Deze had dagen geleden tewerkgesteld moeten worden!” zei de gemaskerde non wijzend. “Nou, morgen is het zover. Ze zal verkocht worden als het ondankbare kreng dat ze is, en dit keer zal ze het niet makkelijk krijgen. Er zullen geen vriendelijke mannen zijn die een vrouw willen kopen, of aristocraten die een dienstmeid zoeken.”

Dat was wat hier most doorgaan voor een goed leven, een makkelijk leven. Sophia haatte dat bijna net zo erg als de mensen hier. Ze haatte ook de gedachte aan wat er nu met haar zou gaan gebeuren. Ze had op het punt gestaan om de vrouw van een prins te worden, en nu…

“Degenen die een verdorven meid als zij willen,” zei Zuster O’Venn, “zijn wrede mannen met nog wredere doelen. Dit meisje heeft het over zichzelf afgeroepen, en nu zal ze gaan waar ze heen moet.”

“Waar jullie me heen sturen!” kaatste Sophia terug, want ze kon uit de gedachten van de gemaskerde non aflezen dat ze de ergste mensen had laten komen die ze kon bedenken. Het feit dat ze dat kon zien was al een marteling op zich. Ze keek naar de andere gemaskerde nonnen en probeerde door hun sluiers heen te kijken, om de vrouwen die eronder zaten te bereiken.

“De enige reden dat ik bij zulke mensen terechtkom is omdat jullie daarvoor kiezen. Jullie kiezen ervoor om ons te verkopen. Jullie verkopen ons alsof we niets waard zijn!”

“Jullie zijn ook niets waard,” zei Zuster O’Venn, en ze duwde de treknagel weer in Sophia’s mond.

Sophia keek haar dreigend aan en zocht een greintje menselijkheid. Ze kon niets vinden. Het enige dat ze vond was wreedheid die vermomd werd als noodzakelijke striktheid, en kwaad dat deed alsof het plicht was, zonder dat er overtuiging achter zat. Zuster O’Venn vond het gewoon leuk om de zwakkeren pijn te doen.

Toen deed ze Sophia pijn, en Sophia kon niets anders doen dan schreeuwen.

Ze rukte aan de trouwen en probeerde zich los te trekken, of in elk geval de ruimte te vinden om de zweep te ontsnappen. Ze kon echter niets doen behalve schreeuwen. Ze smeekte stilletjes naar het hout waar ze in beet terwijl haar geschreeuw door de stad galmde, en ze hoopte dat haar zusje haar kon horen.

Er kwam geen antwoord, behalve het gestage gefluit van de gevlochten lederen strengen en de klappen tegen haar bebloede rug. De gemaskerde non sloeg haar met een schijnbaar onuitputtelijke kracht, ver voorbij het punt waar Sophia’s benen haar konden dragen, en voorbij het punt waar ze nog de kracht had om te schreeuwen.

Ergens moest ze bewusteloos zijn geraakt, maar dat maakte geen verschil. Zelfs Sophia’s nachtmerries zaten vol geweld, en kwamen met oude herinneringen aan een brandend huis en mannen waar ze voor moest vluchten. Toen ze weer bijkwam waren ze klaar, en was iedereen weg.

Nog steeds vastgebonden aan de paal begon Sophia te huilen, terwijl de regen het bloed van haar rug spoelde. Het zou makkelijk te geloven zijn dat het niet erger kon worden, maar dat kon het wel.

Het kon nog zoveel erger.

En morgen zou dat ook gebeuren.

HOOFDSTUK TWEE

Kate stond boven Ashton en keek toe hoe de stad brandde. Ze had gedacht dat ze blij zou zijn, maar dit was niet alleen maar het Huis der Onbekenden, of de plekken waar de havenwerkers hun binnenschepen hadden aangemeerd.

Dit was alles.

Hout en riet vatten vlam, en Kate kon de doodsangsten van de mensen in de brede cirkel van huizen voelen. Het kabaal van kanonnen overstemde het geschreeuw van de stervenden, en Kate zag grote delen van gebouwen vallen alsof ze van papier waren gemaakt. Ze hoorde donderbussen, en er zeilden zoveel pijlen door de lucht dat ze de hemel niet eens meer kon zien. Ze vielen, en Kate liep door de regen van pijlen met de vreemde, gedetacheerde kalmte die je alleen maar in dromen kon voelen.

Nee, geen droom. Dit was meer dan een droom.

Wat voor krachten er ook in Siobhans fontein zaten, ze stroomden nu door Kate heen, en ze zag overal om haar heen de dood. Paarden renden door de straten terwijl hun ruiters om zich heen sloegen met sabels en zwaarden. Geschreeuw rees op, tot het de stad leek te vullen zoals de vlammen dat deden. Zelfs de rivier leek nu in brand te staan, maar toen Kate beter keek, zag ze dat het de binnenschepen waren waar de vlammen oversloegen, terwijl de bemanningsleden vochten om ervan af te komen. Kate was op een binnenschip geweest, en ze kon wel raden naar hoe angstaanjagend die vlammen moesten zijn.

Er renden figuren door de straten, en het was makkelijk om het verschil te zien tussen de in paniek geraakte inwoners van de stad en de figuren in okerkleurige uniformen die op hen inhakten met hun zwaarden. Kate had nog nooit de plundering van een stad meegemaakt, maar dit was afschuwelijk. Het was geweld om het geweld, en het leek er niet op dat er snel een einde aan zou komen.

De rijen met vluchtelingen liepen nu tot ver buiten de stad. Ze hadden de bezittingen die ze konden dragen gepakt en hadden Ashton verlaten. Zouden ze asiel zoeken in de Ridings of verder gaan, naar steden als Treford of Barriston?

Toen zag Kate de ruiters op hen afstormen, en ze wist dat de vluchtelingen niet ver zouden komen. Achter hen waren alleen maar vlammen, dus ze konden geen kant op. Hoe zou het zijn om zo gegrepen te worden?

Maar dat wist ze toch al, of niet?

Het beeld veranderde, en nu wist Kate dat ze niet langer keek naar iets dat kon gebeuren, maar iets dat al was gebeurd. Ze kende deze droom, omdat het een droom was die ze al te vaak had gehad. Ze was in een oud huis, een groot huis, en er naderde gevaar.

Maar deze keer was er iets anders. Er waren mensen, en Kate keek van zo laag naar hen op dat ze wist dat ze heel klein moest zijn. Er was een man die er bezorgd maar sterk uitzag, gekleed in het haastig aangetrokken fluwelen gewaad van een adellijke. Zijn krullende zwarte pruik had hij niet opgedaan in zijn haast, en zijn korte grijze haar was zichtbaar. De vrouw die bij hem was zag er prachtig maar verfomfaaid uit, alsof ze er normaal gesproken een uur over deed om zich aan te kleden met de hulp van haar dienstmeisjes, en het nu in enkele minuten had gedaan. Ze zag er aardig uit, en Kate strekte haar handen naar haar uit. Ze begreep niet waarom de vrouw haar niet wilde optillen, terwijl dat was wat ze altijd deed.

“We hebben geen tijd,” zei de man. “En als we allemaal proberen weg te komen, zullen ze ons gewoon volgen. We moeten afzonderlijk gaan.”

“Maar de kinderen—” begon de vrouw. Kate wist zonder dat iemand het haar verteld had dat dit haar moeder was.

“Ze zijn veiliger als ze niet bij ons zijn,” zei haar vader. Hij wendde zich tot een bediende, en Kate herkende haar kindermeisje. “Je moet hen hier vandaan halen, Anora. Breng ze ergens heen waar het veilig is, waar niemand hen kent. We zullen ze vinden als deze waanzin voorbij is.”

Toen zag Kate Sophia. Ze zag er veel te jong uit, maar ook klaar om in discussie te gaan. Kate kende die blik maar al te goed.

“Nee,” zei hun moeder. “Jullie moeten gaan, jullie allebei. Er is geen tijd. Rennen, mijn lievelingen.” Er klonk een klap ergens in het huis. “Rennen.”

Kate rende, haar hand stevig in die van Sophia. Ze hoorde nog een klap, maar ze keek niet achterom. Ze bleef rennen door de gangpaden, en stopte alleen om zich te verbergen wanneer er figuren door de schaduwen bewogen. Ze renden tot ze open ramen vonden en klommen het huis uit, de duisternis in…

Kate knipperde met haar ogen en kwam weer tot zichzelf. Het ochtendlicht leek veel te fel, de glinstering duizelingwekkend. Ze probeerde de droom weer te grijpen toen ze ontwaakte, probeerde te zien wat er daarna gebeurde, maar ze kon er geen grip meer op krijgen. Kate kreunde, want ze wist dat het laatste gedeelte geen droom was geweest. Het was een herinnering, een herinnering die Kate liever wilde zien dan wat dan ook.

Toch had ze nu de gezichten van haar ouders in haar hoofd. Ze hield ze daar vast en dwong zichzelf om ze niet te vergeten. Langzaam ging ze rechtop zitten, en haar hoofd tolde van alles wat ze had gezien.

“Je moet het rustig aan doen,” zei Siobhan. “Het water van de fontein kan nawerkingen hebben.”

Ze zat op de rand van de fontein, die er nu weer geruïneerd uitzag, niet mooi en nieuw zoals hij was geweest toen Siobhan er water had uitgehaald voor Kate om te drinken. Ze zag er precies zo uit als de nacht ervoor. Zelfs de bloemen die met haar haren vervlochten waren leken onaangeraakt, alsof ze de hele tijd niet had bewogen. Ze bekeek Kate met een uitdrukking die niets zei over wat ze dacht, en de muren om haar geest heen betekende dat zelfs Kate haar niet kon peilen.

Kate probeerde op te staan, ze wilde zich niet door deze vrouw laten commanderen. Het bos om haar heen begon te draaien, en Kate zag een waas van kleuren om de randen van de bomen, takken en stenen heen. Kate wankelde, en ze moest haar hand op een gebroken zuil leggen om zichzelf staande te houden.

“Als mijn leerling moet je naar me leren luisteren,” zei Siobhan. “Je kunt niet verwachten dat je zomaar op kunt staan na zoveel veranderingen in je lichaam.”

Kate knarste met haar tanden en wachtte tot de duizeligheid wegtrok. Het duurde niet lang. Afgaande op haar uitdrukking was zelfs Siobhan verrast toen Kate bij de zuil weg stapte.

“Niet slecht,” zei ze. “Je past je sneller aan dan ik gedacht had. Hoe voel je je?”

Kate schudde haar hoofd. “Ik weet het niet.”

“Dan moet je de tijd nemen om na te denken,” snauwde Siobhan enigszins geïrriteerd. “Ik wil een studente die nadenkt over de wereld, in plaats van dat ze er alleen op reageert. Ik denk dat jij zo bent. Wil je me het tegendeel bewijzen?”

Kate schudde haar hoofd weer. “Ik word… de wereld lijkt anders als ik om me heen kijk.”

“Je begint het te zien zoals het is, met de stromingen van het leven,” zei Siobhan. “Je raakt er wel aan gewend. Probeer eens te bewegen.”

Kate nam nog een wankelende stap, en toen nog één.

“Je kunt wel beter dan dat,” zei Siobhan. “Rennen!”

Dat was iets te veel gevraagd voor Kate, en ze vroeg zich af hoeveel Siobhan van haar dromen had gezien. Ze had gezegd dat zij en Kate niet hetzelfde waren, maar als de vrouw ze genoeg op elkaar vond lijken om haar als leerling te nemen, dan kon Siobhan misschien wel in haar dromen kijken.

Er was echter geen tijd om daarover na te denken, want Kate had het te druk met rennen. Ze sprintte door de bossen over het mos en de modderige grond, de gevallen bladeren en de gebroken takken. Pas toen ze de bomen voorbij zag zoeven besefte ze hoe snel ze bewoog.

Kate zette zich af, en ineens sprong ze op één van de lagere takken van een boom, zo makkelijk alsof ze vanaf een boot op een steiger was gestapt. Kate balanceerde op de tak en leek elke windvlaag aan te voelen komen, voor hij haar eraf kon blazen. Ze sprong weer op de grond en liep impulsief naar een zware gevallen tak toe die ze voorheen nooit had kunnen optillen. Kate voelde de ruwe schors tegen haar handen toen ze de tak vastpakte. Ze tilde hem moeiteloos op en hield hem boven haar hoofd, zoals de sterke mannen op de kermis in Ashton deden. Ze gooide de tak van zich af en zag hem tussen de bomen verdwijnen.

Kate hoorde de tak op de grond vallen, en even hoorde ze elk ander geluid om zich heen. Ze hoorde het geritsel van bladeren terwijl er kleine beestjes onderdoor kropen, het getjilp van vogels hoog in de takken. Ze hoorde het geschuifel van kleine pootjes over de grond, en wist nog voordat hij was verschenen waar er een haas zou opduiken. Het arsenaal aan geluiden was te veel in het begin. Kate zette haar handen tegen haar oren om niet overweldigd te worden door de waterdruppels die van de bladeren vielen, de bewegingen van insecten langs boomschors. Ze sloot zich ervoor af, zoals ze dat had geleerd met haar gave om gedachten te horen.

Ze liep weer terug naar de plek waar de geruïneerde fontein stond, en Siobhan zat daar, glimlachend met iets dat leek op een vleugje trots.

“Wat gebeurt er met me?” vroeg Kate.

“Alleen datgeen waar je om hebt gevraagd,” zei Siobhan. “Je wilde sterk genoeg zijn om je vijanden te verslaan.”

“Maar dit alles…” begon Kate. De waarheid was dat ze nooit had geloofd dat ze zoveel kon doen.

“Magie kan vele vormen aannemen,” zei Siobhan. “Jij zult je vijanden niet vervloeken, of vanaf een afstand naar hen pendelen. Je zult geen bliksem oproepen, of de geesten van de rusteloze doden ontwaken. Die wegen zijn voor anderen bestemd.”

Kate fronste een wenkbrauw. “Is dat echt mogelijk?”

Ze zag Siobhan haar schouders ophalen. “Dat doet er niet toe. De kracht van de fontein stroomt nu door je heen. Je bent sneller en sterker, je zintuigen worden steeds scherper. Je zult dingen zien die de meeste mensen niet kunnen zien. Als je dat weet te combineren met je eigen talenten zal je formidabel zijn. Ik zal je leren om toe te slaan, in de strijd of vanuit de schaduwen. Ik zal je dodelijk maken.”

Kate had altijd al sterk willen zijn, maar toch maakte het haar allemaal een beetje bang. Siobhan had haar al verteld dat er een prijs zou zijn voor dit alles, en hoe geweldiger het leek, hoe groter ze vermoedde dat deze prijs zou zijn. Ze dacht terug aan wat ze gedroomd had, en hoopte dat het geen waarschuwing was.

“Ik heb iets gezien,” zei Kate. “Ik droomde het, maar het voelde niet als een droom.”

“Hoe voelde het?” vroeg Siobhan.

Kate stond op het punt om te zeggen dat ze het niet wist, maar bedacht zich toen ze Siobhans blik zag. “Het voelde als de waarheid. Maar ik hoop dat dat het niet is. In mijn droom werd Ashton geplunderd. Het stond in brand, en de mensen werden afgeslacht.”

Ze verwachtte half dat Siobhan haar zou uitlachen, of misschien hoopte ze dat. Maar Siobhan zag er bedachtzaam uit, en knikte.

“Dat had ik kunnen verwachten,” zei de vrouw. “Het gaat sneller dan ik dacht, maar tijd is iets waar zelfs ik niets aan kan veranderen. In ieder geval niet permanent.”

“Weet jij wat er gaande is?” vroeg Kate.

Dat leverde haar een glimlach op die ze niet kon ontcijferen. “Laten we het erop houden dat ik gebeurtenissen heb voorzien,” antwoordde Siobhan. “Er zijn dingen waar ik op had geanticipeerd, en dingen die in een korte tijd gedaan moeten worden.”

Назад Дальше