Alsof de gedachte haar had opgeroepen, schrok Kate ineens op. Ze hoorde de stem van haar zus in haar hoofd. Even twijfelde ze; hun talent was niet altijd even betrouwbaar.
Maar toen ze het weer hoorde, merkte ze dat er ook een gevoel achter zat.
Kate, de binnenplaats! Help me!
Kate kon haar angst voelen.
Ze deed onwillekeurig abrupt een stap achteruit en morstte het water uit de kan over de stenen vloer.
“Het spijt me,” zei ze. “Ik moet weg.”
Zuster Yvaine staarde naar het water op de vloer.
“Kate, ruim dat onmiddellijk op!”
Maar Kate had het al op een rennen gezet. Ze zou er later waarschijnlijk een pak slaag voor krijgen, maar dat kreeg ze wel vaker. Dat was niet belangrijk. Het helpen van de enige persoon waar ze om gaf was dat wel.
Ze rende door het weeshuis. Ze kende de weg, want in de jaren sinds die afschuwelijke nacht dat ze haar hier hadden achtergelaten, had ze alle hoeken en gaten leren kennen. Ze sloop ook geregeld ’s nachts weg om aan het eindeloze gesnurk en de stank op de slaapzaal te ontsnappen. Ze genoot van de duisternis wanneer zij de enige was die wakker was, wanneer er niets te horen was behalve het luiden van de stadsklokken. Op zulke momenten leerde ze alle spleten in de muren kennen. Ze had altijd het gevoel gehad dat ze daar op een dag iets aan zou hebben.
En nu was het zover.
Kate kon haar zus horen vechten en om hulp roepen. Instinctief dook ze een kamer in, greep een pook uit het haardrooster en rende verder. Ze wist niet wat ze ermee zou doen.
Ze stormde de binnenplaats op. Haar hart kromp samen toen ze zag hoe haar zus door twee jongens tegen de grond werd gedrukt, terwijl een derde aan haar jurk futselde.
Kate wist precies wat ze moest doen.
Ze werd overgenomen door een oerdrift, een woede die ze niet onder controle kon houden. Ze rende brullend naar voren en haalde met de pook uit naar het hoofd van de eerste jongen. Hij draaide zich om op het moment dat Kate sloeg, dus ze raakte hem niet zo goed als ze gewild had. Toch was de klap hard genoeg om hem tegen de grond te krijgen. Hij greep naar de plek die ze had geraakt.
Ze haalde uit naar een andere jongen en raakte hem op zijn knie, waardoor hij struikelde. Ze sloeg de derde in zijn maag tot hij dubbelklapte.
Ze bleef slaan, want ze wilde de jongens geen tijd geven om zich te herstellen. Ze had genoeg gevochten in haar tijd in het weeshuis en ze wist dat ze niet op grootte of spierkracht kon vertrouwen. Woede was het enige dat ze had om zichzelf staande te houden. En daar had Kate godzijdank geen gebrek aan.
Ze bleef slaan tot de jongens alle drie op de grond lagen. Ze waren wellicht bereid om bij het leger te gaan, maar de Gemaskerde Broeders aan hun kant leerden hen niet om te vechten. Dat zou er alleen maar voor zorgen dat ze moeilijker onder controle te houden waren. Kate sloeg een van de jongens in zijn gezicht en draaide om haar as om een andere jongen op zijn elleboog te raken. Ze hoorde het kraken van botten toen het ijzer hem raakte.
“Sta op,” zei ze tegen haar zus terwijl ze haar hand uitstak. “Sta op!”
Haar zus krabbelde verdoofd overeind en pakte Kate’s hand vast, alsof zij voor de verandering het jongere zusje was.
Kate zette het op een rennen en haar zus rende met haar mee. Sophia leek weer tot zichzelf te komen terwijl ze door de gangen van het weeshuis stormden.
Achter hen hoorde Kate geschreeuw, van jongens of zusters of beide. Het kon haar niet schelen. Ze wist dat vluchten hun enige kans was.
“We kunnen niet terug,” zei Sophia. “We moeten het weeshuis verlaten.”
Kate knikte. Iets als dit zou niet alleen maar een pak slaag opleveren. Maar toen herinnerde Kate zich iets.
“Dan gaan we,” antwoordde Kate. “Alleen eerst moet ik -”
“Nee,” zei Sophia. “Er is geen tijd meer. We laten alles achter. We moeten gáán.”
Kate schudde haar hoofd. Er waren dingen die ze niet zomaar achter kon laten.
Dus ze rende in de richting van haar slaapzaal en trok Sophia aan haar arm met zich mee.
De slaapzaal was een sombere plek, met bedden die niet veel meer waren dan houten latten die als boekenplanken uit de muur staken. Kate was niet zo dom om iets belangrijks in de kleine kist bij het voeteneinde van haar bed te stoppen, waar iedereen het kon stelen. In plaats daarvan liep ze naar een spleet tussen twee vloerplanken, en wrikte met haar vingers tot een van de vloerplanken omhoogkwam.
“Kate,” hijgde Sophia, die op adem probeerde te komen, “we hebben geen tijd meer.”
Kate schudde haar hoofd.
“Ik laat het niet achter.”
Sophia moest weten waarvoor ze was teruggekomen; de enige herinnering die ze had aan die nacht, aan haar oude leven.
Eindelijk sloten Kate’s vingers zich rond het metaal en ze pakte het medaillon op, glimmend in het schemerige licht.
Toen ze klein was, was ze er zeker van geweest dat het echt van goud was en een fortuin waard. Later was ze erachter gekomen dat het een goedkopere legering was, maar tegen die tijd was het voor haar allang meer waard geworden dan goud. De miniatuur in het medaillon, een glimlachende vrouw en een man die zijn hand op haar schouder had, was de enige herinnering die ze nog had aan haar ouders.
Kate droeg het medaillon normaal gesproken niet, uit angst dat een van de andere kinderen of de nonnen het zouden afpakken. Nu stopte ze het in haar jurk.
“We gaan,” zei ze.
Ze renden naar de deuren van het weeshuis, die geacht werden altijd open te zijn omdat de Gemaskerde Godin voor gesloten deuren had gestaan toen ze de wereld bezocht, en de bewoners had vervloekt. Kate en Sophia renden door de gangen en kwamen in de hal. Ze keken om zich heen, op hun hoede voor achtervolgers.
Kate kon ze horen, maar op dat moment stond er slechts een zuster bij de deur: een dikke vrouw die hen de weg versperde toen ze naderden. Kate liep rood aan; ze herinnerde zich alle jaren van slaag door de handen van deze vrouw.
“Daar zijn jullie,” zei ze op strenge toon. “Jullie zijn allebei erg ongehoorzaam geweest en -”
Kate aarzelde geen seconde; ze sloeg haar met de pook in haar maag, hard genoeg om haar dubbel te laten klappen. Ze wenste dat haar pook een van de elegante zwaarden was die de hovelingen bij zich droegen, of misschien een bijl. Maar ze moest het doen met wat ze had, en de vrouw lang genoeg zien af te leiden om langs haar heen te kunnen rennen.
Maar op het moment dat Kate door de deuren ging, stopte ze.
“Kate!” schreeuwde Sophia in paniek. “Laten we gaan! Waar ben je mee bezig?”
Maar Kate kon er niets aan doen, ondanks het geschreeuw van hun achtervolgers die steeds dichterbij kwamen. Ondanks de wetenschap dat ze hun vrijheid op het spel zette.
Ze deed twee stappen naar voren, hief de pook boven haar hoofd, en sloeg de non keer op keer tegen haar rug.
De non kreunde en schreeuwde het uit bij elke klap. Het klonk als muziek in Kate’s oren.
“Kate!” smeekte Sophia, terwijl de tranen in haar ogen sprongen.
Kate staarde een lange tijd naar de non, te lang. Ze mocht dat beeld van wraak, van rechtvaardigheid, niet vergeten. Ze wist dat het haar op de been zou houden, wat voor afschuwelijke martelingen er ook zouden volgen.
Toen draaide ze zich om, en ze stormde met haar zus het Huis van de Niet-Opgeëisten uit, als twee vluchtelingen van een zinkend schip. De stank, het lawaai en de drukte van de stad sloegen Kate in haar gezicht, maar deze keer vertraagde ze niet.
Ze hield de hand van haar zus vast en rende.
En rende.
En rende.
En ondanks alles haalde ze diep adem en glimlachte breed.
Hoe kortstondig het ook zou zijn, ze waren eindelijk vrij.
HOOFDSTUK TWEE
Sophia was nog nooit zo bang geweest, maar tegelijkertijd had ze zich nog nooit zo levend gevoeld, of zo vrij. Terwijl ze met haar zusje door de stad rende hoorde ze Kate gilletjes van opwinding slaken, wat geruststellend en angstaanjagend tegelijk was. Het maakte dit heel erg echt. Hun levens zouden nooit meer hetzelfde zijn.
“Stil,” drong Sophia aan. “Anders komen ze achter ons aan.”
“Ze komen toch wel,” antwoordde haar zusje. “We kunnen er net zo goed van genieten.”
Ze ontweek een paard, griste een appel van een wagen en rende verder door de straten van Ashton, alsof ze haar punt wilde benadrukken.
Het was druk in de stad vanwege de markt die elke Zesdedag werd gehouden en Sophia keek om zich heen, overweldigd door alles wat ze zag en hoorde en rook. Als er geen markt was geweest, had ze niet geweten welke dag het was. In het Huis van de Niet-Opgeëisten waren dat soort dingen niet belangrijk. Alleen de eindeloze cyclus van gebeden en werk, straf en routines deed ertoe.
Ren sneller, stuurde haar zusje.
Het gefluit en geschreeuw ergens achter hen spoorde haar aan om sneller te rennen. Sophia leidde hen een steeg in en volgde Kate met veel moeite toen ze over een muur heen klom. Haar onstuimige zusje was snel, als een sterke, gespannen spier die zich ieder moment kon uitstrekken.
Sophia kon maar net op de muur komen. Er werd weer gefloten. Toen ze de bovenkant naderde wachtte Kate’s sterke hand haar op, zoals altijd. Zelfs hierin waren ze verschillend, besefte ze: Kate’s handen waren ruw, eeltig en gespierd, terwijl Sophia’s vingers lang en glad en delicaat waren.
Twee zijden van dezelfde munt, had hun moeder altijd gezegd.
“Ze hebben de wacht opgeroepen,” riep Kate ongelovig uit, alsof dat niet eerlijk was.
“Wat had je dan verwacht?” antwoordde Sophia. “We zijn ervandoor gegaan voor ze ons konden verkopen.”
Kate leidde hen een smalle stenen trap af richting een plein waar veel mensen zich verdrongen. Sophia dwong zichzelf om langzamer te gaan lopen terwijl ze de markt naderden en greep Kate’s onderarm vast.
We gaan beter op in de menigte als we niet rennen, stuurde Sophia, te erg buiten adem om te spreken.
Kate leek te twijfelen, maar vertraagde toch tot Sophia’s tempo.
Ze liepen langzaam langs mensen die opzij gingen, zichtbaar niet bereid om contact te riskeren met mensen die zo minderwaardig waren als zij. Misschien dachten de mensen dat ze erop uit waren gestuurd om een boodschap te doen.
Sophia dwong zichzelf om te doen alsof ze gewoon aan het rondkijken waren, terwijl ze de menigte als camouflage gebruikten. Ze keek om zich heen, naar de torenklok boven de tempel van de Gemaskerde Godin, naar de kraampjes en naar de winkels met glazen ruiten die erachter lagen. In een hoek van het plein zag ze een groep acteurs die, gekleed in doordachte kostuums, een van de traditionele verhalen uitbeeldden. Eén van de censoren keek vanaf de rand van het publiek toe. Er stond een recruiter van het leger op een kist, die probeerde troepen te werven voor de naderende oorlog, een dreigende strijd die op het Mes-Water Kanaal zou plaatsvinden.
Sophia zag haar zusje naar de recruiter staren en trok haar mee.
Nee, stuurde Sophia. Dat is niet voor jou.
Kate wilde net antwoorden toen ze ineens weer geschreeuw achter zich hoorden.
Ze gingen ervandoor.
Sophia wist dat niemand hen nu zou helpen. Dit was Ashton, wat betekende dat zij en Kate degenen waren die verkeerd zaten. Niemand zou proberen om twee weglopers te helpen.
Sterker nog, toen ze opkeek, zag Sophia dat iemand hen de weg probeerde te versperren. Niemand zou twee weeskinderen laten ontsnappen.
Handen graaiden naar hen. Nu moesten ze zich een weg door de menigte heen vechten. Sophia sloeg een hand van haar schouder, terwijl Kate venijnig met haar gestolen pook om zich heen stak.
Er ontstond ruimte voor hen. Sophia zag haar zusje naar een verlaten houten steiger naast een stenen muur rennen, waar werklui bezig moesten zijn geweest om een gevel recht te zetten.
Nog meer klimmen? stuurde Sophia.
Ze zullen ons niet volgen, stuurde haar zusje terug.
Daar had ze waarschijnlijk wel gelijk in, al was het maar omdat de gewone mensen niet bereid waren om hun levens te riskeren. Sophia zag er toch tegenop, maar ze kon op dat moment geen beter idee bedenken.
Haar trillende handen sloten zich rond de houten latten van de steiger, en ze begon te klimmen. Binnen enkele seconden begonnen haar armen al pijn te doen, maar inmiddels was het een kwestie van doorgaan of vallen. En zelfs als er geen straatstenen onder hen hadden gelegen, wilde Sophia niet in de menigte vallen die hen achtervolgde.
Kate wachtte boven al op haar, nog steeds grijzend alsof het allemaal een spelletje was. Haar hand was er weer, ze trok Sophia omhoog en ze renden verder, deze keer over de daken heen.
Kate leidde hen naar een opening die naar een ander dak leidde en sprong in het riet alsof de risico’s haar niets konden schelen. Sophia volgde haar en vocht tegen de behoefte om het uit te schreeuwen toen ze bijna uitgleed. Toen sprong ze met haar zus op een lager gelegen gedeelte, waar een tiental schoorstenen rook uit een oven spuwden.
Kate wilde verder rennen, maar Sophia, die een kans zag, greep haar vast en trok haar terug in het riet.
Wacht, stuurde ze.
Tot haar verbazing sprak Kate haar niet tegen. Ze keek om zich heen terwijl ze daar zaten, ineengedoken op een plat gedeelte van het dak, de hitte van de vuren onder hen negerend. Ze moest zich beseft hebben hoe goed ze hier verborgen zaten. De rook creëerde een dikke wolk die het meeste om hen heen maskeerde. Het was alsof zich hierboven een tweede stad bevond: waslijnen met kleren, vlaggen en wimpels boden hen alle bescherming die ze zich maar konden wensen. Als ze stil bleven zitten, zou niemand hen hier kunnen zien. Bovendien zou niemand dom genoeg zijn om een wandeling over het rieten dak te riskeren.
Sophia keek om zich heen. Op een vreemde manier was het heel vredig hierboven. Er waren plekken waar de huizen zo dicht op elkaar stonden dat buren elkaars handen konden aanraken als ze uit hun ramen leunden. Een stukje verderop zag Sophia hoe een kamerpot op straat werd geleegd. Ze had nooit eerder de kans gehad om de stad vanuit deze hoek te zien, de torens van de geestelijken en de schotmakers, de klokkenluiders en de wijzen, het paleis dat binnen zijn eigen muren stond, als een glimmende karbonkel op een ruwe huid.
Ze zat daar, haar armen om Kate heen, wachtend tot de geluiden van de achtervolging verdwenen.
Misschien, heel misschien, konden ze een uitweg vinden.
HOOFDSTUK DRIE
De ochtend was al in de middag overgegaan toen Sophia en Kate eindelijk uit hun schuilplaats durfden te komen. Zoals Sophia al dacht had niemand het lef gehad om de daken op te klimmen om naar hen op zoek te gaan en hoewel de geluiden van de achtervolging dichtbij waren geweest, waren ze niet dichtbij genoeg gekomen.
Nu leken ze volledig vervaagd te zijn.
Kate tuurde naar de stad die onder hen lag. De ochtenddrukte was voorbij, vervangen door een meer ontspannen tempo en menigte.
“We moeten hiervan af,” fluisterde Sophia naar haar zusje.
Kate knikte. “Ik verga van de honger.”
Dat kon Sophia wel begrijpen. Hun gestolen appel hadden ze allang verorberd, en ook haar maag begon te knorren.
Ze klommen weer naar beneden en Sophia keek om zich heen. Hoewel ze niet langer achtervolgd werden, was een deel van haar er nog steeds van overtuigd dat iemand hen zou bespringen op het moment dat hun voeten de grond raakten.
Ze baanden zich een weg door de straten en probeerden zo veel mogelijk uit het zicht te blijven. Het was echter onmogelijk om mensen te ontwijken in Ashton, simpelweg omdat er zoveel mensen waren. De nonnen hadden niet de moeite genomen om hen veel over de wereld te leren, maar Sophia had gehoord dat er nog grotere steden waren, voorbij de Koopstaten.