Er klonk gebrul toen de ijzeren poorten aan de zijkant van de arena opengingen, en alleen de toon al was genoeg om een rilling over Ceres’ rug te laten lopen. Op dat moment voelde ze zich niets meer dan een prooi, iets om op te jagen, iets dat moest rennen. Ze wierp een blik op de koninklijke ruimte, wetend dat dit een bewuste beslissing moest zijn geweest. Het gevecht was voorbij. Ze had gewonnen. Maar dat was niet goed genoeg. Ze zouden haar doden, besefte ze, hoe dan ook. Ze zouden haar niet levend het Stadion laten uitlopen.
Er slenterde een wezen naar binnen, groter dan een mens, bedekt met een ruigharige vacht. Er staken slagtanden uit zijn beerachtige gezicht, en stekelige punten uit zijn rug. Aan zijn poten zaten klauwen die net zo lang waren als dolken. Ceres wist niet wat het was, maar dat hoefde ook niet; ze wist dat het dodelijk was.
Het beerachtige wezen liet zich op vier poten zakken en stormde naar voren terwijl Ceres haar zwaard stevig vastgreep.
Het beest bereikte de gevallen krijgsheer het eerst, en Ceres zou haar blik hebben afgewend als ze het gedurfd had. De man schreeuwde het uit terwijl het beest hem besprong, maar hij kon met geen mogelijkheid op tijd uit de weg komen. Die gigantische poten kwamen naar beneden, en Ceres hoorde het gekraak van zijn brekende borstplaat. Het beest brulde terwijl het haar voormalige tegenstander aan stukken scheurde.
Toen het opkeek, dropen zijn slagtanden van het bloed. Het beest keek Ceres aan, ontblootte zijn tanden, en viel aan.
Ze kon nog maar nauwelijks op tijd uit de weg stappen, en haalde uit met haar zwaard toen hij passeerde. Het wezen brulde van de pijn.
Maar pure momentum sloeg het zwaard uit haar handen, en het voelde alsof haar arm eraf gerukt zou worden als ze niet losliet. Vol afschuw keek ze toe hoe haar zwaard over het zand gleed en in één van de kuilen verdween.
Het beest vervolgde zijn aanval, en Ceres keek wanhopig naar de plek waar de twee gebroken speerdelen op het zand lagen. Ze dook eropaf en greep één van de delen terwijl ze doorrolde.
Terwijl ze op één knie rees, kwam het wezen alweer op haar af. Ze kon niet rennen, zei ze tegen zichzelf. Dit was haar enige kans.
Het beest beukte tegen haar aan, en zijn gewicht en snelheid tilden Ceres van de grond. Er was geen tijd om na te denken, geen tijd om bang te zijn. Ze haalde uit met de gebroken speer, keer op keer, terwijl de beerachtige poten van het beest dichterbij kwamen.
Zijn kracht was afschuwelijk groot, te groot om te evenaren. Ceres had het gevoel dat haar ribben zouden breken onder de druk. De borstplaat die ze droeg kraakte onder het gewicht van het wezen. Ze voelde zijn klauwen uithalen naar haar rug en benen, en doodsangst gierde door haar heen.
Zijn huid was te dik. Ceres haalde keer op keer uit, maar ze voelde dat de speerpunt nauwelijks door zijn vlees heen kwam. Ondertussen bleef hij naar haar uithalen, zijn klauwen graaiend naar haar blote huid.
Ceres sloot haar ogen. Met alles dat ze had reikte ze naar de kracht die ze in zich had. Ze wist niet of het zou werken.
Ze voelde een bal van kracht in zich opwellen. Toen wierp ze al haar kracht in haar speer, en dreef hem in de plek waar ze hoopte dat het hart van het beest zat.
Het beest krijste het uit terwijl het achteruit deinsde.
De menigte brulde.
Ceres, schrijnend van de pijn van de krassen, krabbelde onder het beest vandaan en ging zwakjes staan. Ze keek op het beest neer terwijl het, met de speer in zijn hart, rolde en jankte. Het maakte een geluid dat veel te klein leek voor iets dat zo groot was.
Toen verstijfde het beest, en stierf het.
“Ceres! Ceres! Ceres!”
Het Stadion vulde zich weer met gejuich. Overal waar Ceres keek riepen mensen haar naam. Aristocraten en gewone burgers leken allemaal mee te doen, en verloren zichzelf in het moment van haar overwinning.
“Ceres! Ceres! Ceres!”
Ze liet het over zich heen komen. Het was onmogelijk om niet bevangen te raken door het gevoel van aanbidding. Haar hele lichaam leek te pulseren op het tempo van het gejuich dat haar omringde, en ze spreidde haar handen om het te verwelkomen. Ze draaide zich langzaam om en bekeek de gezichten van de mensen die een dag geleden nog nooit van haar hadden gehoord, en haar nu behandelden alsof ze de enige persoon in de wereld was die er iets toe deed.
Ceres raakte zo verloren in dat moment dat ze nauwelijks de pijn van haar verwondingen voelde. Haar schouder deed pijn nu, dus ze legde er een hand op. Ze keek naar haar natte hand, haar bloed fel rood in het zonlicht.
Ceres staarde een paar seconden naar het bloed. De menigte riep nog steeds haar naam, maar het gebonk van haar hart in haar oren leek ineens veel luider. Ze keek weer op naar de menigte, en het duurde even voor ze besefte dat ze nu op haar knieën zat. Ze kon zich niet herinneren dat ze zich had laten vallen.
Vanuit haar ooghoek zag Ceres hoe Paulo zich naar haar toe haastte, maar dat leek veel te ver weg, alsof het niets met haar te maken had. Bloed droop van haar vingers op het zand en kleurde het donker. Ze had zich nog nooit zo duizelig gevoeld, zo licht in haar hoofd.
En het laatste dat ze dacht toen ze voorover in het zand van de arena viel, was dat ze zich niet in staat voelde om ooit nog te bewegen.
HOOFDSTUK TWEE
Thanos deed langzaam zijn ogen open. Hij voelde de golven tegen zijn enkels klotsen. Onder zich voelde hij het ruwe witte zand van de stranden van Haylon. Zout water vulde zo nu en dan zijn mond en maakte het ademhalen lastig.
Thanos keek opzij langs het strand, niet in staat om meer te doen. Zelfs dat was een worsteling; hij verloor steeds het bewustzijn. In de verte dacht hij vlammen te zien en het geluid van geweld te horen. Geschreeuw kwam op hem af, vergezeld door het geluid van staal tegen staal.
Het eiland, herinnerde hij zich. Haylon. Hun aanval was begonnen.
Maar waarom lag hij dan in het zand?
Het duurde even voor de pijn in zijn schouder die vraag beantwoordde. Ineens herinnerde hij het zich, en hij kromp in elkaar bij de gedachte. Hij herinnerde zich het moment dat het zwaard zich van achteren door zijn rug heen had geboord. Hij herinnerde zich de schok die hij had gevoeld toen de Tyfoon hem had verraden.
De pijn brandde door Thanos heen en verspreidde zich als een bloem vanuit de wond in zijn rug. Elke ademtocht deed pijn. Hij probeerde zijn hoofd op te tillen—maar het werd weer zwart voor zijn ogen.
Toen Thanos weer ontwaakte, lag hij wederom met zijn gezicht naar beneden in het zand, en hij wist alleen dat er tijd was verstreken omdat het tij iets was gestegen. Het water klotste nu tegen zijn middel aan, in plaats van tegen zijn enkels. Hij kon zijn hoofd eindelijk ver genoeg optillen om te zien dat er nog meer lichamen op het strand lagen. De doden leken de wereld te bedekken. Ze lagen uitgestrekt op de witte stranden, zo ver als hij kon zien. Hij zag mannen in de wapenrusting van het Rijk, op de plek waar ze tegen de grond waren gegaan, naast de verdedigers die waren gestorven in een poging hun thuis te beschermen.
De stank van de dood vulde Thanos’ neusgaten, en hij deed zijn best om niet over te geven. Niemand had de doden nog gesorteerd op vriend en vijand. Dergelijke subtiliteiten konden wachten tot na de strijd. Misschien zou het Rijk het aan het tij overlaten; Thanos keek achterom en zag bloed in het water, en vinnen die door de golven braken. Er waren nog geen grote haaien, meer aaseters dan jagers—maar hoe groot moesten ze zijn om hem te verslinden als het tij rees?
Thanos werd overspoeld door een golf van paniek. Hij probeerde zichzelf het strand op te trekken, alsof hij over het zand wilde klimmen. Hij schreeuwde het uit van de pijn terwijl hij zichzelf een stukje voorwaarts trok, misschien de helft van zijn lichaamslengte.
De duisternis zwom weer voor zijn ogen.
Toen hij bijkwam, lag Thanos op zijn zij. Hij keek op naar figuren die over hem heen gebogen zaten, dichtbij genoeg om hen aan te raken als hij daar nog de kracht voor had gehad. Ze zagen er niet uit als soldaten van het Rijk. Ze zagen er helemaal niet uit als soldaten, en Thanos had genoeg tijd met krijgers doorgebracht om het verschil te kunnen zien. Deze mensen, een jongere man en een oudere, zagen er meer uit als boeren, gewone mannen die waarschijnlijk op de vlucht waren geslagen voor het geweld. Dat betekende echter niet dat ze minder gevaarlijk waren. Beiden hielden messen vast, en Thanos vroeg zich af of zij net zulke aaseters waren als de haaien. Hij wist dat er altijd mensen waren die de doden beroofden na de strijd.
“Deze ademt nog,” zei de eerste.
“Dat zie ik. Snij gewoon zijn keel door.”
Thanos’ spieren spanden zich. Zijn lichaam maakte zich klaar om te vechten, ondanks het feit dat hij op dat moment niets kon uitrichten.
“Kijk naar hem,” hield de jongere man vol. “Iemand heeft hem in zijn rug gestoken.”
Thanos zag de oudere man licht fronsen. Hij liep naar achteren, uit Thanos’ gezichtsveld. Thanos slaagde erin om het niet uit te schreeuwen toen de man de plek op zijn rug aanraakte, waar nog steeds bloed uit de wond stroomde. Hij was een prins van het Rijk. Hij zou geen zwakte laten zien.
“Het ziet ernaar uit dat je gelijk hebt. Help me om hem buiten bereik van de haaien te krijgen. De anderen zullen dit willen zien.”
Thanos zag de jongere man knikken, en samen slaagden ze erin om hem op te tillen, met wapenrusting en al. Deze keer schreeuwde Thanos het wel uit, niet in staat om de pijn te negeren terwijl ze hem het strand op sleepten.
Ze lieten hem achter als een stuk drijfhout, voorbij het punt waar het tij zeewier had achter gelaten, op het droge zand. Ze haastten zich weg, maar Thanos was te druk bezig met zijn pijn om hen na te kijken.
Hij kon met geen mogelijkheid weten hoeveel tijd er toen voorbijging. In de verte woedde de strijd voort. Hij hoorde het geschreeuw van geweld en woede, de strijdkreten en de hoorns. Maar een strijd kon minuten of uren duren. Het kon voorbij zijn na de eerste golf, of door blijven gaan tot beide kanten geen kracht meer hadden om iets anders te doen dan weg strompelen. Thanos wist niet wat dit was.
Uiteindelijk naderde er een groep mannen. Zij zagen er wel uit als soldaten, met die hardere blik die een man alleen kreeg wanneer hij voor zijn leven had gevochten. Het was makkelijk om te zien wie van hen de leider was. De lange, donkerharige man die vooropliep was niet gekleed in de opvallend bewerkte wapenrusting die een generaal van het Rijk zou dragen, maar iedereen keek naar hem terwijl de groep naderde, duidelijk wachtend op orders.
De nieuwkomer was ergens in de dertig, met een korte baard die net zo donker was als de rest van zijn haar, en een tenger postuur dat desondanks een gevoel van kracht droeg. Hij droeg een kort steekzwaard aan elke heup, en gezien de manier waarop zijn handen er automatisch langs streken, vermoedde Thanos dat ze niet alleen voor de show waren. Zijn uitdrukking leek zwijgend elke hoek op het strand te berekenen. Hij was op zijn hoede voor een hinderlaag en dacht constant vooruit. Zijn ogen ontmoetten die van Thanos, en achter de glimlach die volgde zat een vreemde humor, alsof de eigenaar iets had gezien dat niemand anders ooit had aanschouwd.
“Dit is waarom jullie twee me hierheen hebben gebracht?” zei hij, terwijl de twee die Thanos hadden gevonden naar voren liepen. “Een stervende soldaat van het Rijk in een wapenrusting die teveel glimt voor zijn eigen bestwil?”
“Maar wel één van adel,” zei de oudere. “Dat zie je aan de wapenrusting.”
“En hij is in zijn rug gestoken,” merkte de jongere op. “Door zijn eigen mannen, zo te zien.”
“Dus hij is niet eens goed genoeg voor het tuig dat probeert ons eiland te bezetten?” zei de leider.
Thanos keek toe terwijl de man naar hem toe liep en naast hem knielde. Misschien was hij van plan om af te maken wat de Tyfoon was begonnen. Geen soldaat van Haylon zou enige liefde hebben voor degenen die aan zijn kant van het conflict stonden.
“Wat heb je je eigen mannen aangedaan dat ze hebben geprobeerd je te doden?” vroeg de nieuwkomer. Hij sprak zachtjes, zodat alleen Thanos hem kon horen.
Thanos slaagde erin de kracht te vinden om zijn hoofd te schudden. “Ik weet het niet.” De woorden kwamen er schor en gebroken uit. Zelfs als hij niet gewond was geweest, hij lag al een hele tijd op het zand. “Maar ik wilde dit niet. Ik wilde hier niet vechten.”
Met die woorden verdiende hij weer zo’n eigenaardige glimlach, die de wereld leek toe te lachen ondanks het feit dat er niets te lachen viel.
“En daar ben je dan,” zei de nieuwkomer. “Je wilde niet deelnemen aan een invasie, maar je ligt op onze stranden in plaats van veilig thuis. Je wilde ons geen geweld bieden, maar het leger van het Rijk is op dit moment onze huizen aan het verbranden. Weet je wat er daar op het strand gaande is?”
Thanos schudde zijn hoofd. Zelfs dat deed pijn.
“We verliezen,” vervolgde de man. “Oh, we vechten hard genoeg, maar dat maakt niet uit. Niet met kansen als deze. De strijd raast voort, maar dat is alleen omdat de helft van mijn kant te koppig is om de realiteit onder ogen te zien. We hebben niet genoeg tijd voor dit soort afleidingen.”
Thanos zag hoe de nieuwkomer één van zijn zwaarden trok. Hij zag er gemeen scherp uit. Zo scherp dat hij het waarschijnlijk niet eens zou voelen als hij hem door zijn hart boorde. Maar in plaats daarvan gebaarde hij ermee.
“Jij en jij,” zei hij tegen de mannen, “neem onze nieuwe vriend mee. Misschien is hij de andere kant nog wat waard.” Hij grijnsde. “En zo niet, dat zal ik hem zelf afmaken.”
Het laatste dat Thanos voelde waren de sterke handen die hem onder zijn oksels grepen en hem omhoogtrokken en mee sleurden. Toen gleed hij weer de duisternis in.
HOOFDSTUK DRIE
Berin voelde de pijn van verlangen terwijl hij over de weg naar huis liep, naar Delos. Het enige dat hem op de been hield waren de gedachten aan zijn familie—aan Ceres. De gedachte dat hij zijn dochter weer zou zien was genoeg om hem door te laten zetten, ondanks het feit dat de dagen van lopen hem zwaar vielen en de weg onder zijn voeten bezaaid was met sporen en stenen. Zijn botten werden er niet jonger op, en hij voelde zijn knie al steken van de reis. Het was slechts een toevoeging op alle kwalen die kwamen van een leven lang hameren op heet metaal.
Maar het was het allemaal waard om weer thuis te zijn. Om zijn familie weer te zien. De hele tijd dat hij weg was geweest, was dat het enige waar Berin naar verlangd had. Hij kon het al voor zich zien. Marita zou aan het koken zijn, achterin hun bescheiden houten huisje, en de geur van het eten zou door de voordeur komen. Sartes zou ergens achter aan het spelen zijn, waarschijnlijk met Nesos die op hem lette, zelfs al zou zijn oudste zoon doen alsof hij dat niet deed.
En Ceres zou er zijn. Hij hield van al zijn kinderen, maar met Ceres had hij altijd een speciale band gehad. Zij was degene geweest die hem in zijn smederij had geholpen, degene die het meest op hem leek, en die het meest geneigd was in zijn voetsporen te treden. Marita en de jongens achterlaten was een pijnlijke verplichting geweest, maar nodig omdat hij voor zijn familie wilde zorgen. Ceres achterlaten had gevoeld alsof hij een deel van zichzelf had achtergelaten.
Nu was het tijd om het terug te krijgen.
Berin wenste alleen dat hij beter nieuws bracht. Hij liep over het grindpad dat naar hun huis liep, en hij fronste; het was nog geen winter, maar dat zou het spoedig worden. Hij was van plan geweest om te vertrekken en werk te vinden. De adel had altijd smeden nodig om wapens te smeden voor haar wachters, haar oorlogen, haar Killings. Maar het bleek dat ze hem niet nodig hadden. Ze hadden hun eigen mannen. Jongere, sterkere mannen. Zelfs de koning die om zijn werk had gevraagd, bleek Berin gewild te hebben zoals hij tien jaar geleden was.