“Vrouwe Stephania?” zei één van hen. Ze kon haar ogen niet geloven. Ze staarde Stephania aan alsof ze hun redder was.
Stephania glimlachte. De gedachte dat mensen haar als hun heldin zagen beviel haar wel. Ze zouden dan waarschijnlijk veel meer doen dan simpelweg uit gehoorzaamheid. Daarbij kon ze zo Ceres’ eigen wapens tegen haar gebruiken.
“Luister naar me,” zei ze tegen hen. “Er is jullie veel afgenomen. Jullie hadden zo veel, en die rebellen, die boeren, hadden het lef om het weg te nemen. Ik zeg dat het tijd is om het terug te halen.”
“U bent hier om ons te bevrijden?” vroeg een voormalige soldaat.
“Ik ben hier om meer te doen dan dat,” zei Stephania. “We gaan het kasteel heroveren.”
Ze had geen gejuich verwacht. Ze was geen romanticus die dwazen nodig had die al haar beslissingen applaudisseerden. Toch ergerde het nerveuze gemompel haar een beetje.
“Zijn jullie bang?” wilde ze weten.
“Er zullen rebellen zijn daarboven!” zei een edelman. Stephania kende hem. Baron Scarel was altijd degene die anderen uitdaagde, zolang hij zeker wist dat hij kon winnen.
“Niet genoeg om dit kasteel te houden,” zei Stephania. “Niet nu. Elke rebel die gespaard kon worden staat op de muren om de invasie tegen te houden.”
“En de invasie dan?” vroeg een vrouw. Zij was iets beter dan de man die had gesproken. Stephania kende geheimen over wat ze had gedaan voordat ze met een rijke man was getrouwd, geheimen die de meeste anderen zouden doen blozen.
“Oh, ik snap het al,” zei Stephania. “Jullie wachten liever in een veilige kerker tot alles is overgewaaid. Oké, en daarna? In het beste geval spenderen jullie de rest van je leven in dit stinkende hol, als de rebellen niet besluiten om jullie te vermoorden zodra ze beseffen hoe vervelend gevangenen eigenlijk zijn. Als de anderen winnen... denk je dat een cel je dan zal beschermen? Jullie zijn geen adellijken voor hen, maar vermaak. Kortstondig vermaak.”
Ze zweeg even om dat te laten bezinken. Ze moesten zich lafaards voelen vanwege het feit dat ze het zelfs maar overwogen hadden.
“Of we kunnen naar buiten gaan,” zei Stephania. “We bezetten het kasteel en we sluiten het af tegen onze vijanden. We doden iedereen die zich tegen ons verzet. Ik heb al met Ceres afgerekend, dus zij zal ons niet meer tegen kunnen houden. We houden dit kasteel tot de rebellen en de agressors elkaar afmaken, en dan zullen we Delos heroveren.”
“Er zijn ook nog wachters,” zei één van hen. “Er zijn ook nog steeds krijgsheren. We kunnen niet winnen van de krijgsheren.”
Stephania gebaarde naar Elethe, die de cellen begon te openen. “Er zijn manieren. Met elke wachter die we doden verzamelen we meer wapens, en we weten allemaal waar de wapenkamer is. Of jullie kunnen hier blijven en wegrotten. In dat geval doe ik de celdeuren dicht en stuur ik later een paar folteraars. Mij maakt het niet uit.”
Ze volgden haar, zoals Stephania al had verwacht. Het maakte niet uit of ze het deden uit angst, of trots, of loyaliteit. Het ging erom dat ze het deden. Ze volgden haar omhoog naar het kasteel, en Stephania begon bevelen uit te delen, hoewel ze ervoor zorgde dat het niet zo klonk.
“Heer Hwel, wilt u een aantal van de sterkere mannen met u meenemen en de barakken van de wachters barricaderen?” zei Stephania. “We willen niet dat de rebellen eruit kunnen.”
“En de mannen die trouw zijn aan het Rijk?” vroeg de aristocraat.
“Kunnen het bewijzen door de andere verraders te doden,” antwoordde Stephania.
De aristocraat haastte zich om haar bevelen uit te voeren. Ze stuurde één van haar dienstmeisjes om de anderen te halen, en vroeg een adellijke vrouw om de bedienden die niet naar Stephania zouden luisteren te instrueren.
Stephania keek naar de groep die ze bij zich had. Ze trachtte te beoordelen wie er nuttig kon zijn, wie er geheimen had die ze in kon zetten, wiens zwakheden hen makkelijk te manipuleren maakten en welke hen gevaarlijk maakten. Ze stuurde de aristocraat die het gevecht liever uit de weg ging naar de poorten, en een stugge weduwe naar de keuken waar ze geen schade kon aanrichten.
Terwijl ze hun weg vervolgden verzamelden ze meer mensen. Wachters en bedienden kwamen naar hen toe, en hun loyaliteiten leken ter plekke te veranderen. Stephania’s dienstmeisjes knielden voor haar, en haastten zich vervolgens weg om hun nieuwe taken uit te voeren.
Zo nu en dan troffen ze rebellen aan die weigerden zich over te geven, en zij stierven. Sommigen stierven in een snelle aanval van aristocraten, die hun wapens afpakten en hen doodsloegen. Anderen stierven door een mes in hun rug, of een vergiftigde pijl die zich door hun vlees boorde. Stephania’s dienstmeisjes waren goed in wat ze deden.
Toen ze Koningin Athena zag, vroeg Stephania zich af wat het zou worden.
“Wat is dit?” wilde de koningin weten. “Wat is hier aan de hand?”
Stephania negeerde haar geblaat.
“Tia, ik wil dat jij gaat uitzoeken hoe het ervoor staat bij de wapenkamer. We hebben die wapens nodig. Ik denk dat Baron Scarel inmiddels wel een gevecht heeft gevonden.”
Ze liep verder in de richting van de grote zaal.
“Stephania,” zei Koningin Athena. “Ik wil weten wat er gaande is.”
Stephania haalde haar schouders op. “Ik heb gedaan wat u had moeten doen. Ik heb deze trouwe mensen bevrijd.”
Het was zo’n simpel argument, zo netjes, dat ze er verder geen woorden aan vuil hoefde te maken. Stephania was degene geweest die de aristocraten had gered. Zij was degene aan wie ze hun vrijheid verschuldigd waren, en misschien zelfs hun levens.
“Ik zal ook opgesloten,” beet de koningin.
“Ah, natuurlijk. Had ik dat geweten, dan zou ik u samen met de andere aristocraten bevrijd hebben. Als u mij nu wilt excuseren. Ik heb een kasteel te bezetten.”
Stephania beende snel weg, omdat de beste manier om een discussie te wonnen was de ander niet de kans geven om te spreken. Ze was niet verrast toen de anderen haar volgden.
Vlakbij hoorde Stephania de geluiden van een gevecht. Ze gebaarde naar de anderen en ging een trap op, zoekend naar een balkon. Al snel vond ze waar ze naar zocht. Stephania kende de weg in het kasteel beter dan wie dan ook.
Beneden zag ze een gevecht waar de meeste mensen waarschijnlijk van onder de indruk zouden zijn geweest. Een tiental gespierde mannen, waarvan geen twee wapens of wapenrustingen hetzelfde waren, vochten op de binnenplaats voor de grote poort. Ze namen het op tegen minstens twee keer zoveel wachters, misschien wel drie keer zoveel voor het gevecht was begonnen, allemaal geleid door Baron Scarel. En wat nog opvallender was: het leek erop dat ze aan de winnende hand waren. De aristocraat die er zo van hield om het gevecht aan te gaan, had het verkeerde gevecht gekozen.
“Dwaze man,” zei Stephania.
Stephania keek even toe, en als ze een liefhebber van de Killings was geweest, had ze er waarschijnlijk een soort van wrede schoonheid in gezien. Terwijl ze toekeek sloeg een man met een grote bijl twee mannen met het heft. Hij draaide zich om en raakte één van hen hard genoeg met het mes om hem in tweeën te splijten. Een krijgsheer die met een ketting vocht sprong over een soldaat heen en wikkelde de ketting om zijn nek heen.
Het was een moedige vertoning, en een indrukwekkende. Misschien, als ze had nagedacht, had ze eerder een tiental krijgsheren kunnen kopen en hen in een loyale lijfwacht kunnen veranderen. Het enige lastige zou het gebrek aan subtiliteit geweest zijn. Stephania deinsde achteruit toen de bloedspetters bijna tot aan de rand van het balkon kwamen.
“Zijn ze niet fantastisch?” zei één van de edelvrouwen.
Stephania wierp haar een minachtende blik toe. “Ik denk dat het dwazen zijn.” Ze knipte met haar vingers. “Elethe, messen en bogen. Nu.”
Haar dienstmeisje knikte, en Stephania keek toe terwijl zij en een aantal anderen wapens en pijlen tevoorschijn haalden. Een aantal van de wachters die bij hen waren hadden korte bogen uit de wapenkamer gehaald. Eén had de kruisboog van een schip, die beter geschikt was om te vuren vanaf een dek dan vanaf een balkon. Ze aarzelden.
“Onze mensen zijn daarbeneden,” zei één van de aristocraten.
Stephania griste een lichte boog uit zijn handen. “En ze zouden hoe dan ook sterven, gezien hoe slecht ze vechten. Op deze manier geven ze ons in elk geval een kans om te winnen.”
Winnen was alles. Op een dag zouden de anderen dat misschien begrijpen. Misschien was het beter als ze dat niet deden. Stephania wilde hen niet hoeven doden.
Ze spande de boog zo goed als ze kon met haar gezwollen buik. Omdat ze naar beneden vuurde, maakte het niet zoveel uit dat ze hem nauwelijks halverwege naar achteren kon trekken. Het maakte ook niet uit dat ze niet de tijd nam om te richten. Met de massa die naar aan het vechten was, zou het voldoende zijn als ze iets zou raken.
Bovendien was het een signaal.
Pijlen regenden naar beneden. Stephania zag één pijl zich door de arm van een krijgsheer boren, en hij brulde als een gewond beest, voor hij door nog drie pijlen in zijn borst werd geraakt. Messen flitsen naar beneden om te snijden en te schrapen, te spitten en te steken. Gifpijlen die waarschijnlijk geen tijd hadden om in te werken voor hun doelwitten door andere pijlen werden doorboord.
Stephania zag zowel imperiale soldaten als krijgsheren tegen de grond gaan. Baron Scarel keek met beschuldigende ogen naar haar op, klauwend naar de pijl van een kruisboog die hem in zijn buik had geraakt. Mannen bezweken onder de zwaarden van de krijgsheren, of vonden gaten in hun verdediging, waarna hun overwinning werd gesmoord door de zee van pijlen.
Het kon Stephania niet schelen. Pas toen de laatste krijgsheer was gevallen stak ze haar hand omhoog, als teken om de aanval te staken.
“Zo veel…” begon één van de edelvrouwen, en Stephania viel tegen haar uit.
“Wees niet zo dwaas. We hebben Ceres’ steun van haar afgenomen, en we hebben het kasteel bezet. Dat is het enige dat ertoe doet.”
“Hoe zit het eigenlijk met Ceres?” vroeg één van de wachters. “Is ze dood?”
Stephania kneep haar ogen samen, want dat was het enige aspect van dit plan dat haar ergerde.
“Nog niet.”
Ze moesten het kasteel behouden tot de invasie voorbij was, of de rebellen het op de één of andere manier terug wisten te krijgen. Op dat punt zouden ze Ceres als troefkaart nodig kunnen hebben. Of als geschenk, zodat de Vijf Stenen van Felldust hun overwinning konden bewijzen. Het feit dat ze hier was zou zelfs Thanos terug kunnen lokken en Stephania haar kans op wraak geven.
Voor nu betekende het dat Ceres niet kon sterven. Maar ze kon wel lijden.
En dat zou ze ook.
HOOFDSTUK VIJF
Ceres zweefde boven eilanden van glad gesteente. Het was zo mooi dat ze er bijna van moest huilen. Ze herkende het werk van de Ouden, en moest meteen aan haar moeder denken.
Toen zag ze haar, ergens voor zich, nog steeds omgeven door de mist. Ceres rende achter haar aan, en ze zag dat haar moeder zich omdraaide. Toch leek ze haar niet te kunnen inhalen.
Er was een gat tussen hen, en Ceres sprong, haar hand uitgestrekt. Ze zag haar moeder haar armen naar haar uitstrekken, en even dacht Ceres dat Lycine haar zou opvangen. Hun vingers raakten elkaar, en toen viel Ceres.
Ze wil midden in een gevecht, in een wirwar van lichamen. Er waren doden, maar het feit dat ze dood waren leek hen er niet te van weerhouden om te vechten. Heer West vocht zij aan zij met Anka, en Rexus leidde honderd mannen die Ceres had gedood. Ze waren overal om haar heen, vechtend tegen elkaar, tegen de wereld…
De Laatste Adem stond voor haar. De voormalige krijgsheer zag er akeliger en angstaanjagender uit als ooit tevoren. Ceres sprong over zijn staf heen en raakte hem aan om hem in steen te veranderen, zoals ze eerder had gedaan.
Deze keer gebeurde er niets. De Laatste Adem sloeg haar bijna bewusteloos, en boog zich triomfantelijk over haar heen. En ineens was hij Stephania, die een flesje vasthad in plaats van een staf, de dampen nog steeds bijtend in Ceres’ neusgaten.
Toen ze wakker werd bleek de realiteit niet veel beter dan haar dromen.
Ze ontwaakte op een ruw gesteente. Even dacht ze dat Stephania haar misschien op de vloer van haar kamer had achtergelaten, of erger, dat ze misschien nog steeds over haar heen gebogen stond. Ceres draaide zich met een ruk om en probeerde overeind te krabbelen, om vervolgens te beseffen dat ze daar geen ruimte voor had.
Ceres moest zichzelf dwingen om langzaam te ademen. Ze zag stenen muren aan elke kant en vocht tegen de paniek die haar dreigde te overspoelen. Pas toen ze omhoogkeek en een metalen rooster boven zich zag, drong het tot haar door dat ze in een put zat. Ze was niet levend begraven.
De put was nauwelijks breed genoeg om in te zitten. Ze kon er al helemaal niet in liggen. Ceres reikte omhoog en testte het rooster in een poging het metalen traliewerk te buigen of te breken.
Er gebeurde niets.
Ceres voelde weer paniek opkomen. Ze probeerde weer naar haar kracht te zoeken, voorzichtig. Ze herinnerde zich hoe haar moeder haar had gecorrigeerd nadat Ceres haar krachten was verloren toen ze de stad wilde bezetten.
Dit voelde hetzelfde, en toch niet helemaal. Voorheen had het gevoeld alsof de kanalen waardoor haar kracht stroomde waren doorgebrand tot ze te veel pijn deden om te gebruiken. Ceres had zich leeg gevoeld.
Nu voelde het alsof ze normaal was, hoewel dat voelde als minder dan niets vergeleken met wat ze even geleden was geweest. Er was ook geen twijfel over wat hier de oorzaak van was: Stephania en haar vergif. Op de één of andere manier had ze iets gevonden om Ceres te ontdoen van de krachten die het bloed van de Oude haar had gegeven.
Ceres voelde het verschil tussen dit en wat er de vorige keer was gebeurd. Dat was als een kortstondige blindheid geweest: te veel in één keer, iets dat met de juiste zorg weer verholpen kon worden. Dit voelde echter alsof haar ogen door kraaien waren uitgepikt.
Ze reikte toch weer naar het rooster, in de hoop dat ze het bij het verkeerde eind had. Ze spande haar spieren en gebruikte al haar kracht om te proberen het rooster in beweging te krijgen. Het bewoog geen millimeter, zelfs niet toen Ceres zo hard trok dat haar handpalmen begonnen te bloeden.
Ze schreeuwde het uit van de schrik toen iemand water de put in gooide, en ze drukte zich drijfnat tegen de stenen muur aan. Toen Stephania in het zicht kwam, probeerde Ceres haar uitdagend aan te kijken. Maar op dat moment was ze te koud en te nat en te zwak om ook maar iets te doen.
“Dus het vergif heeft gewerkt,” zei Stephania zonder voorwoord. “Nou, dat mag ook wel. Ik heb er goed voor betaald.”
Ceres zag dat ze haar buik aanraakte, maar Stephania ging al verder voor Ceres kon vragen wat ze bedoelde.
“Hoe voelt het nu om het enige dat je speciaal maakte niet meer te hebben?” vroeg Stephania.
Alsof ik in staat was om te vliegen, en nu nauwelijks nog kan kruipen. Maar Ceres gunde haar die bevrediging niet.
“Hebben we dit spelletje al niet eerder gespeeld, Stephania?” wilde ze weten. “Je weet hoe het afloopt. Ik ontsnap en ik geef je wat je verdiend.”
Stephania gooide weer een emmer water over haar heen, en Ceres sloeg tegen de tralies aan. Ze hoorde Stephania lachen, en dat maakte Ceres alleen maar kwader. Het kon haar niet schelen dat ze nu geen krachten had. Ze was nog altijd getraind als een krijgsdame, en ze had nog steeds alles dat ze van de Bosmensen had geleerd. Ze zou Stephania met haar blote handen wurgen als het niet anders kon.