Aan de andere kant werkte het bekijken van het klaslokaal haar op de zenuwen: er leek geen enkele zitplaats meer over te zijn.
Ze vermande zich, liep beslist naar een van de tafelgroepen, een paar keer struikelend door schreeuwende, rondspringende kinderen. Toen ze eindelijk achterin het lokaal was, kon ze het in zijn geheel zien.
Geen enkele lege stoel.
Ze stond daar, voelde zich een idioot en voelde de andere kinderen die haar begonnen op te merken. Ze was zeker niet van plan om daar de hele les te blijven staan, en de invalleraar leek het helemaal niets te schelen. Ze draaide zich om en keek nog eens, hulpeloos op zoek naar een stoel.
Ze hoorde een paar tafels verderop gelach, en voelde dat dat om haar was. Ze kleedde zich anders dan deze kinderen, en ze zag er anders uit. Haar wangen warden rood toen ze zich bewust werd dat ze werd opgemerkt.
Juist toen ze op het punt stond de klas uit te lopen, en misschien wel de school, hoorde zee en stem.
“Hier.”
Ze draaide zich om.
In de laatste rij, naast het raam, stond een lange jongen op van zijn tafel.
“Ga zitten,” zei hij. “Alsjeblieft.”
Het werd wat stiller in het lokaal, terwijl de anderen afwachtten hoe ze zou reageren.
Ze liep naar hem toe. Ze probeerde hem in de ogen aan te kijken—grote, gloeiende groene ogen—maar ze kon het niet helpen.
Hij was beeldschoon. Hij had een gladde, olijfkleurige huid—ze wist niet of hij zwart, Spaans, blank of een combinatie daarvan was—maar ze had nog nooit zulke gladde, zachte huid gezien, aangevuld door een vierkante kaaklijn. Zijn haar was kort en bruin, en hij was slank. Er was iets aan hem, iets dat hier niet paste. Hij leek breekbaar. Misschien was hij een kunstenaar.
Normaal werd ze nooit smoorverliefd op mannen. Ze had haar vrienden verliefd zien zijn, en ze had het nooit begrepen. Tot nu.
“Waar ga jíj dan zitten?” vroeg ze.
Ze probeerde haar stem onder controle te houden, maar het klonk niet overtuigend. Ze hoopte dat hij niet hoorde hoe nerveus ze was.
Hij glimlachte breed, waardoor zijn perfecte tanden zichtbaar warden.
“Nou, hier,” zei hij, en hij verschoof naar de grote vensterbank, slechts een klein stukje verder.
Ze keek naar hem, en hij keek terug, hun ogen lieten elkaar niet los. Ze probeerde zichzelf te dwingen weg te kijken, maar het lukte haar niet.
“Bedankt,” zei ze, en ze werd meteen boos op zichzelf.
Bedankt? Was dat alles dat je kon? Bedankt!?
“Goed zo, Barack!” schreeuwde. “Geef dat lieve blanke meisje je stoel!”
Er ontstond gelach, en het lawaai in het lokaal werd plotseling weer groter, terwijl iedereen hen weer begon te negeren.
Caitlin zag dat hij zijn hoofd liet zakken in schaamte.
“Barack?” vroeg ze. “Heet je zo?”
“Nee,” antwoordde hij, en hij werd rood. “Zo noemen ze me alleen. Zoals Obama. Ze vinden dat ik op hem lijk.”
Ze keek eens goed, en realiseerde zich dat hij écht op hem leek.
“Dat komt omdat ik half zwart, deels blank en deels Puerto Ricaans ben.”
“Nou, ik vind het een compliment,” zei ze.
“Niet op de manier zoals zíj het zeggen,” antwoordde hij.
Ze bekeek hem, zittend op de vensterbank, zijn zelfvertrouwen doorgeprikt, en ze wist dat hij gevoelig was. Zelfs kwetsbaar. Hij hoorde niet bij deze groep kinderen. Het was gek, maar ze voelde zich haast beschermend tegenover hem.
“Ik ben Caitlin,” zei ze, terwijl ze haar hand uitstak en hem in de ogen keek.
Hij keek verrast op, en zijn glimlach keerde terug.
“Jonah,” antwoordde hij.
Hij schudde haar stevig de hand. Een tinteling liep omhoog langs haar arm, toen ze zijn gladde huid zich om haar hand heen voelde sluiten. Ze voelde zich alsof ze met hem versmolt. Hij hield haar hand een seconde te lang vast, en ze kon het niet helpen terug te glimlachen.
*
De rest van de ochtend ging enorm snel voorbij, en tegen de tijd dat ze in de kantine kwam, had Caitlin stevige trek. Ze opende de dubbele deuren en schrok van de enorme ruimte, van het immense lawaai van wat duizend kinderen leken, die allemaal schreeuwden. Het was alsof ze een sporthal binnenstapte. Behalve dan de beveiligers die om de vijf meter geposteerd stonden, tussen de tafels, en alles scherp in de gaten houdend.
Zoals gewoonlijk had ze geen idee waar ze heen moest. Ze keek door de gigantische ruimte, en vond uiteindelijk een stapel dienbladen. Ze nam er een van de stapel, en sloot aan bij wat ze dacht dat ze rij was.
“Niet voordringen, kreng!”
Caitlin draaide zich om en zag een groot meisje met overgewicht, ruim tien centimeter groter dan zij, naar haar fronsen.
“Sorry, ik wist niet—”
“De rij is daarachter!” snauwde een ander meisje, wijzend met haar duim.
Caitlin keek en zag dat er minstens honderd kinderen in de rij stonden. Het zag eruit als een wachtrij van twintig minuten.
Terwijl ze naar de achterkant van de rij liep, duwde een kind een ander, en hij vloog voor haar langs, voor hij hard op de grond viel.
Het eerste kind sprong bovenop de ander en begon hem in zijn gezicht te slaan.
De kantine barstte uit in een rumoer van opwinding, terwijl er zich tientallen kinderen verzamelden.
“VECHTEN! VECHTEN!”
Caitlin deed een aantal stappen terug, terwijl ze verschrikt naar het gewelddadige tafereel voor haar keek.
Eindelijk kwamen er vier beveiligers die het gevecht stopten. Ze haalden de kinderen uit elkaar en gooiden ze eruit. Ze leken geen haast te hebben.
Nadat Caitlin eindelijk eten had gekregen, zocht ze de ruimte af, in de hoop op een teken van Jonah. Maar hij was nergens te bekennen.
Ze liep langs de tafeleilanden af, passeerde tafel na tafel, die allemaal vol zaten met kinderen. Er waren weinig vrije stoelen, en de stoelen die wél vrij waren, zagen er niet erg uitnodigend uit: allemaal naast een grote vriendenkliek.
Uiteindelijk vond ze een stoel bij een lege tafel aan het einde. Er zat slechts een kind, helemaal aan de andere kant: een klein, breekbaar Chinees jongetje met een beugel en slechte kleding. Hij hield zijn hoofd omlaag en concentreerde zich op zijn eten.
Ze voelde zich alleen. Ze keek omlaag en keek op haar telefoon. Er waren een paar Facebookberichten van haar vrienden uit haar vorige woonplaats. Ze wilden weten hoe de nieuwe stad haar beviel. Om de een of andere redden had ze geen zin om te antwoorden. Ze voelden zo ver weg.
Caitlin at nauwelijks, want ze voelde zich nog steeds wat misselijk op haar eerste dag. Ze probeerde haar gedachten te veranderen. Ze sloot haar ogen. Ze dacht aan haar nieuwe appartement, op de vijfde verdieping van een smerig gebouw aan de 132nd Street. Haar misselijkheid werd erger. Ze ademde diep in, zich op wilskracht concentrerend op iets goeds, wat dan ook, in haar leven.
Haar kleine broertje. Sam. Hij was 14, maar gedroeg zich alsof hij al 20 was. Sam scheen altijd te vergeten dat hij de jongste was: hij gedroeg zich altijd als haar oudere broer. Hij was sterk en hard geworden door al het verhuizen, door hun vader die weg was gegaan en door de manier waarop hun moeder hen behandelde. Ze kon merken dat het hem raakte, en zag dat hij zichzelf begon af te sluiten. Zijn regelmatige gevechten op school verbaasden haar niets. Ze vreesde dat het alleen maar erger zou worden.
Wat betreft Caitlin: Sam hield echt van haar. En zij van hem. Hij was de enige constante in haar leven, de enige op wie ze kon bouwen. Hij leek zijn ene zachte plekje in de wereld te reserveren voor haar. Ze was vastbesloten alles te doen om hem te beschermen.
“Caitlin?”
Ze schrok op.
Jonah stond bij haar, met een dienblad in de ene hand en een vioolkoffer in de andere.
“Mag ik erbij komen zitten?”
“Nee—Ik bedoel… ja,” zei ze verlegen.
Idioot, dacht ze. Doe niet zo nerveus.
Jonah toverde die glimlach van hem tevoorschijn, en ging toen tegenover haar zitten. Hij zat rechtop, in een perfecte houding, en zette zijn viool voorzichtig naast zich neer. Hij pakte rustig zijn eten uit. Er was iets aan hem, iets dat ze niet echt kon duiden. Hij was anders dan iedereen die ze had ontmoet. Het was alsof hij uit een ander tijdperk kwam. Hij hoorde zeker weten niet op deze plek.
“Hoe bevalt je eerste dag?” vroeg hij.
“Niet zoals ik had verwacht.”
“Ik weet wat je bedoelt,” zei hij.
“Is dat een viool?”
Ze knikte naar zijn instrument. Hij hield het dichtbij, en hield er een hand op, alsof hij bang was dat iemand hem zou stelen.
“Het is een altviool. Hij is maar iets groter, maar geeft een heel ander geluid. Rijker.”
Ze had nog nooit een altviool gezien, en ze hoopte dat hij hem op tafel zou leggen om hem te laten zien. Maar hij maakte geen aanstalten, en ze wilde niet aandringen. Zijn hand lag er nog steeds op, en hij leek hem te beschermen, alsof het persoonlijk en privé was.
“Oefen je veel?”
Jonah haalde zijn schouders op. “Een paar uur per dag,” zei hij nonchalant.
“Een paar úúr!? Je moet geweldig spelen!”
Hij haalde opnieuw zijn schouders op. “Ik speel aardig, denk ik. Er zijn veel spelers die veel beter zijn dan ik. Maar ik hoop dat ik er mee kan ontsnappen uit deze plaats.”
“Ik heb altijd al piano willen spelen,” zei Caitlin.
“Waarom doe je dat niet dan?”
Ze wilde zeggen: Ik heb er nooit een gehad, maar hield zichzelf tegen. In plaats daarvan haalde ze haar schouders op en keek ze naar haar eten.
“Je hoeft geen piano te hebben,” zei Jonah.
Ze keek op, verschrikt dat hij haar gedachten had gelezen.
“Er is een oefenruimte in deze school. Ondanks al het slechte, is er toch wel iets goeds hier. Ze geven je gratis les. Je hoeft je alleen maar in te schrijven.”
Caitlins ogen werden groot.
“Echt waar?”
“Er hangt een inschrijfformulier buiten het muzieklokaal. Vraag naar mevrouw Lennox. Vertel haar dat je mijn vriend bent.”
Vriend. Caitlin vond dat woord goed klinken. Ze voelde langzaam een gevoel van geluk opwellen in haar binnenste.
Ze glimlachte breed. Hun ogen vonden elkaar even.
Starend in zijn gloeiende, groene ogen, wilde ze hem een miljoen vragen stellen: Heb je een vriendin? Waarom ben je zo aardig? Vind je me echt leuk?
Maar in plaats daarvan beet ze op haar tong en zei ze niets.
Bang dat hun tijd samen snel op zou raken, zocht ze haar hersenen af naar iets om hem te vragen, zodat hun gesprek langer zou duren. Ze probeerde iets te bedenken om zich ervan te verzekeren dat ze hem weer zou zien. Maar ze werd nerveus en verstarde.
Eindelijk opende ze haar mond, maar juist toen ging de bel.
De kantine barstte uit in lawaai en beweging, en Jonah stond op en greep zijn altviool.
“Ik ben te laat,” zei hij, terwijl hij zijn dienblad oppakte.
Hij keek naar haar dienblad. “Zal ik de jouwe ook meenemen?”
Ze keek omlaag, realiseerde zich dat ze het vergeten was en schudde haar hoofd.
“Oké ,” zei hij.
Plotseling stond hij daar verlegen, niet wetend wat hij moest zeggen.
“Nou… tot ziens.”
“Tot ziens,” antwoordde ze zachtjes, met een stem net iets harder dan gefluister.
*
Na haar eerste schooldag verliet Caitlin het gebouw, de zonnige maartmiddag in. Hoewel er een sterke wind stond, had ze het niet meer koud. Ook al schreeuwden de kinderen toen ze naar buiten stormden, het geluid ergerde haar niet meer. Ze voelde het leven in zich, en vrijheid. De rest van de dag ging razendsnel voorbij; ze kon zich niet eens de naam van één leraar herinneren.
Ze kon niet ophouden met denken aan Jonah.
Ze vroeg zich af of ze zich als een idioot had gedragen in de kantine. Ze was over haar worden gestruikeld; ze had hem nauwelijks wat gevraagd. Alles waar ze aan kon denken was die stomme altviool. Ze had moeten vragen waar hij woonde, waar hij vandaan kwam, waar hij verder wilde studeren.
Maar vooral of hij al een vriendin had. Iemand als hij moest toch zeker met iemand daten?
Juist op dat moment streek een mooi, goedgekleed Spaans meisje langs Caitlin. Caitlin keek haar na toen ze passeerde, en vroeg zich even af of zij het was.
Caitlin sloeg de 134th Street in, en vergat even wat ze aan het doen was. Ze was nog nooit naar huis gelopen vanuit school, en een moment lang was ze vergeten waar haar nieuwe appartement was. Ze stond verward op de hoek. Een wolk dreef voorbij de zon en er zette een stevige wind op, en plotseling had ze het weer koud.
“Hey, amiga!”
Caitlin draaide zich om en realiseerde zich dat ze voor een smerig wijnlokaal op de straathoek stond. Vier ongure types zaten op plastic stoelen voor het wijnlokaal, schijnbaar zonder last te hebben van de kou, en grinnikend om haar alsof zij hun volgende maaltijd was.
“Kom eens hier, liefje!” schreeuwde een andere.
Ze herinnerde het zich weer.
132nd Street. Dat is het.
Ze draaide zich snel om en liep in een stevig tempo door een zijstraat. Ze keek een paar keer over haar schouder om te kijken of die mannen haar volgden. Gelukkig deden ze dat niet.
De koude wind prikte op haar wangen en maakte haar wakker, terwijl de harde werkelijkheid van haar nieuwe woonbuurt duidelijk werd. Ze keek rond naar de verlaten auto’s, graffiti op de muren, het prikkeldraad, de tralies voor alle ramen, en plotseling voelde ze zich heel alleen. En heel erg bang.
Nog maar drie huizenblokken tot haar appartement, maar het voelde alsof het eeuwen duurde. Ze wilde dat ze een vriend naast zich had—nog liever Jonah—en ze vroeg zich af of ze deze wandeling elke dag aan zou kunnen. Opnieuw werd ze boos op haar moeder. Waarom deed ze haar al die verhuizingen aan, waardoor ze in nieuwe plaatsen terecht kwam, en ze allemaal haatte? Wanneer zou het eens ophouden?
Gebroken glas.
Caitlins hart begon sneller te kloppen toen ze beweging aan haar linkerkant zag, aan de overkant van de straat. Ze versnelde haar pas en probeerde haar hoofd laag te houden, maar toen ze dichterbij kwam hoorde ze geschreeuw en overdreven gelach, en ze moest wel zien wat er gebeurde.
Vier enorme kinderen—18 of 19, misschien—stonden boven een ander kind. Twee van hen hielden zijn armen vast, terwijl een derde hem in zijn buik sloeg, en de vierde hem in zijn gezicht raakte. Het kind, misschien 17 jaar, lang, mager en weerloos, viel op de grond. Twee jongens liepen erop af, en schopten hem in het gezicht.
Caitlin stond stil en staarde. Ze was geschokt. Ze had nog nooit zoiets gezien.
De andere twee kinderen stapten om hun slachtoffer heen, hieven hun laarzen hoog op en brachten ze naar beneden.
Caitlin was bang dat ze het kind dood zouden slaan.
“NEE!” riep ze.
Er klonk een ziekelijk gekraak toen hun voeten neerkwamen.
Maar het was niet het geluid van brekend bot—het was het geluid van krakend hout. Krakend hout. Caitlin zag dat ze een klein muziekinstrument aan het vernielen waren. Ze keek nauwkeuriger, en zag stukjes van een altviool over de stoep vliegen.
Ontzet hield ze haar hand voor haar mond.
“Jonah!?”
Zonder na te denken stak Caitlin de straat over, recht op de jongens af, die haar nu opmerkten. Ze keken naar haar en hun kwaadaardige grijnzen werden breder terwijl ze zich verdrongen.
Ze liep recht op het slachtoffer toe en zag dat et inderdaad Jonah was. Zijn gezicht bloedde en zat vol met blauwe plekken, en hij was bewusteloos.
Ze keek op naar de groep kinderen, haar woede krachtiger dan haar angst, en ging tussen hen en Jonah in staan.
“Laat hem met rust!” riep ze naar de groep.
Het kind in het midden, minstens een meter negentig, was gespierd en lachte terug.
“En anders?” vroeg hij met een erg diepe stem.
Caitlin voelde de wereld aan zich voorbij vliegen, en realiseerde zich dat ze hard van achteren was geduwd. Ze hief haar ellenbogen op toen ze het beton raakte, maar dat brak haar val nauwelijks. Vanuit haar ooghoeken zag ze haar dagboek vliegen, de losse blaadjes vlogen overal heen.
Ze hoorde gelach. En daarna voetstappen, richting haar.
Terwijl haar hart probeerde uit haar borst te springen, begon de adrenaline te komen. Vlak voor ze haar bereikten, lukte het haar om te rollen en op de been te komen. Ze sprintte een steegje in, rennend voor haar leven.