Emily zat daar hulpeloos te luisteren naar het gesis van de dode motor, en probeerde te bedenken wat ze moest doen. De klok liet haar weten dat het middernacht was. Er was geen ander verkeer, niemand was zo laat nog op weg. Het was doodstil en zonder het licht van haar koplampen, ontzettend donker Er waren geen straatlantaarns op deze weg, en de maan en sterren waren verborgen door de wolken. Het voelde eng en Emily vond het een perfect scenario voor een horrorfilm.
Ze greep haar telefoon voor troost, maar zag dat ze geen ontvangst had. Door de aanblik van die vijf lege ontvangststreepjes werd ze nog bezorgder, en voelde ze zich nog meer geïsoleerd en alleen. Voor de eerste keer sinds ze vertrokken was en haar leven had achtergelaten, had Emily had gevoel dat ze een heel stomme beslissing had gemaakt.
Ze stapte uit de auto en rilde door de koude sneeuwlucht die in haar vlees beet. Ze liep naar de motorkap en keek naar de motor, al wist ze niet precies waar ze naar zocht.
Op dat moment hoorde ze het ronken van een truck. Haar hart maakte een sprongetje van opluchting terwijl ze in de verte tuurde en net twee koplampen zag die over de weg haar kant op kwamen. Ze begon met haar armen te zwaaien, als een signaal voor de truck die dichterbij kwam.
Gelukkig stopte het voertuig, net achter haar auto. De uitlaatgassen waren goed zichtbaar in de koude lucht, terwijl de felle lampen de vallende sneeuwvlokken oplichtten.
De deur van de bestuurder zwaaide open met veel gekraak, en twee voeten met zware laarzen knisperden in de verse sneeuw. Emily kon alleen het silhouet van de persoon voor haar zien, en was opeens verschrikkelijk bang dat ze de lokale moordenaar had gevonden.
“Zit je in de problemen?” hoorde ze de schorre stem van een oude man zeggen.
Emily wreef over haar armen en voelde kippenvel onder haar shirt, terwijl ze probeerde te stoppen met beven, opgelucht dat het een oude man was.
“Ja, ik weet niet wat er gebeurd is,” zei ze. “Hij begon rare geluiden te maken, en toen stopte hij gewoon.”
De man kwam dichterbij, zijn gezicht eindelijk onthuld door de lampen van zijn truck. Hij was erg oud, met ruw, wit haar op zijn gerimpelde gezicht. Zijn ogen waren donker, maar sprankelden van nieuwsgierigheid terwijl hij eerst Emily goed bekeek en toen de auto.
“Weet niet wat er gebeurd is?” vroeg hij, zachtjes lachend. “Ik zal je vertellen wat er gebeurd is. Die auto daar is niet meer dan een hoop rotzooi. Ik ben verbaasd dat je er mee hebt kunnen rijden! Het lijkt er niet op dat je goed voor de wagen gezorgd hebt. En toen besloot je om een ritje te gaan maken in de sneeuw?”
Emily had geen zin om bespot te worden, vooral omdat ze wist dat de oude man gelijk had.
“Ik kom eigenlijk helemaal uit New York. De auto deed het al acht uur heel goed,” antwoordde ze en ze kon het niet helpen dat ze scherp klonk.
De oude man floot zachtjes. “New York? Dat is nog eens wat… Wat brengt je zo ver van huis?”
Emily had geen zin om haar verhaal te delen, dus ze zei alleen, “Ik ben op weg naar Sunset Harbor.”
De man stelde verder geen vragen meer. Emily stond naar hem te kijken, en haar vingers werden al snel gevoelloos terwijl ze wachtte of hij haar enige vorm van hulp zou bieden. Maar hij leek meer interesse te hebben in haar roestige oude auto, en schopte tegen de banden met de voorkant van zijn laars terwijl hij er omheen liep. Hij haalde een duim over de lak totdat er stukjes afkwamen, en hij maakte een afkeurend geluid en schudde zijn hoofd. Hij opende de motorkap en onderzocht de motor een lange, lange tijd, af en toe zachtjes tegen zichzelf mompelend.
“En?” zei Emily uiteindelijk, geërgerd door hoe traag hij was. “Wat is er mis mee?”
Hij keek op van de motorkap, bijna verbaasd, alsof hij vergeten was dat ze daar was, en krabde op zijn hoofd. “Hij is kapot.”
“Dat weet ik,” zei Emily ongeduldig. “Maar kun je iets doen om hem te maken?”
“O nee,” antwoordde de man lachend. “Helemaal niets.”
Emily had zin om te schreeuwen. Het gebrek aan voedsel en de vermoeidheid door de lange rit begonnen invloed op haar te hebben, en het huilen stond haar nader dan het lachen. Ze wilde alleen maar naar het huis, zodat ze kon slapen.
“Wat moet ik nu doen?” zei ze, en ze voelde zich wanhopig.
“Nou, je hebt een paar opties,” antwoordde de man. “Loop naar de garage, ongeveer anderhalve kilometer die kant op.” Hij wees in de richting waar zij vandaan was gekomen, met een stompe gerimpelde vinger. “Of ik kan je slepen naar waar je naartoe wilt.”
“Zou je dat willen doen?” zei Emily, verrast door zijn vriendelijkheid, iets waar ze niet aan gewend was, aangezien ze zo lang in New York had gewoond.
“Natuurlijk,” antwoordde de man. “Ik ga je hier niet achterlaten om middernacht, in het midden van een sneeuwstorm. Ik heb gehoord dat het in het komende uur erger gaat worden. Waar ben je precies naar op weg?”
Emily was overdonderd door dankbaarheid. “West Street. Nummer vijftien.”
De man hield zijn hoofd scheef uit nieuwsgierigheid. “West Street vijftien? Dat oude, afgetakelde huis?”
“Ja,” antwoordde Emily. “Het is van mijn familie. Ik heb wat stilte en wat tijd voor mezelf nodig.”
De oude man schudde zijn hoofd. “Ik kan je daar niet alleen laten. Het huis valt uit elkaar. Ik denk zelfs niet dat het waterdicht is. Waarom kom je niet met mij mee? Mijn vrouw Bertha en ik wonen boven de levensmiddelenzaak. We zouden graag een gast verwelkomen.”
“Dat is echt heel aardig,” zei Emily. “Maar ik wil nu gewoon echt even alleen zijn. Dus als je me zou willen helpen bij het huis in West Street te komen, zou ik het echt waarderen.”
De man nam haar in zich op en gaf toen toe. “Ook goed, meid. Als je erop staat.”
Emily voelde zich opgelucht terwijl hij terug in zijn truck klom en hem voor haar auto parkeerde. Ze keek toe terwijl hij een dik touw uit zijn achterklep haalde en dit tussen hun auto’s knoopte.
“Wil je met mij meerijden?” vroeg hij. “Ik heb tenminste verwarming.”
Emily gaf hem een dun lachje maar schudde haar hoofd. “Ik wil liever -”
“Alleen zijn,” zei de man samen met haar. “Begrepen, begrepen.”
Emily stapte weer in haar auto, en vroeg zich af wat voor indruk de oude man van haar had. Hij moest wel denken dat ze een beetje gek was, om midden in de nacht zo onvoorbereid en slecht gekleed, terwijl er een sneeuwstorm dichterbij kwam, te vragen om naar een afgetakeld, verlaten huis gebracht te worden zodat ze alleen kon zijn.
De truck voor haar kwam tot leven en ze voelde hoe haar auto vooruit getrokken werd. Ze ging goed zitten en keek uit het raam toen ze begonnen te rijden.
De laatste paar kilometers van de weg voerden haar langs het grote park aan de ene kant en de oceaan aan de andere kant. Door het duister en een gordijn van vallende sneeuw, kon Emily de zee zien, de golven die tegen de rotsen sloegen. Toen verdween de oceaan uit het zicht, omdat ze het plaatsje in reden, langs hotels en motels, rondvaartbedrijven en golfbanen, langs plekken met meer bebouwing. Voor Emily leek het echter niet veel vergeleken met New York.
Ze bereikten West Street en Emily’s hart maakte een sprongetje toen ze langs het huis op de hoek reden, begroeid met klimop en gemaakt van rode bakstenen. Het zag er precies hetzelfde uit als de laatste keer dat ze hier geweest was, twintig jaar eerder. Ze kwam langs het blauwe huis, het gele huis, het witte huis, en toen beet ze op haar lip, omdat ze wist dat het volgende huis dat van haar zou zijn, het grijze stenen huis.
Toen het voor haar opdoemde, werd Emily getroffen door een overweldigend gevoel van nostalgie. De laatste keer dat ze hier was geweest was als een vijftienjarige, haar lichaam vol hormonen bij het vooruitzicht van een zomerliefde. Ze had er nooit één gehad, maar de herinnering aan de prikkelende mogelijkheden raakte haar diep.
De truck stopte en de auto van Emily ook.
Nog voor de wielen gestopt waren met draaien klom Emily uit de auto, en ze stond daar ademloos voor het huis dat ooit van haar vader was geweest. Haar benen beefden en ze wist niet zeker of het kwam door de opluchting of omdat ze er eindelijk was. Of misschien omdat ze emotioneel was dat ze hier na al die jaren weer was. Maar hoewel de andere huizen in de straat onveranderd leken, was het huis van haar vader een schaduw van de pracht van vroeger. Er zat modder op de luiken die ooit wit waren geweest. Ze hadden ooit open gestaan, maar nu waren ze dicht en het huis zag er hierdoor veel minder uitnodigend uit dan vroeger. Het gras van het omvangrijke gazon aan de voorkant, waar Emily op eindeloze zomerdagen boeken had gelezen, was verrassend goed bijgehouden, en de kleine struikjes aan beide kanten van de voordeur waren gesnoeid. Maar het huis zelf; ze begreep nu waarom de man zo verrast was geweest toen ze hem had verteld dat ze hiernaartoe op weg was. Het zag er zo onverzorgd uit, zo ongeliefd, in verval geraakt. Het deed Emily verdriet om te zien hoe het mooie oude huis in al die tijd achteruit was gegaan.
“Mooi huis,” zei de oude man terwijl hij naast haar kwam staan.
“Dank je,” zei Emily, bijna in trance, starend naar het oude huis. Sneeuw viel om haar heen. “En dank je dat je me hier ongedeerd hebt afgeleverd,” voegde ze eraan toe.
“Geen probleem,” antwoordde de oude man. “Weet je echt zeker dat je hier vannacht wilt blijven?”
“Ik weet het zeker,” antwoordde Emily, hoewel ze zich eigenlijk zorgen begon te maken dat ze een enorme fout had gemaakt door hier te komen.
“Ik zal je helpen met de tassen,” zei de man.
“Nee, nee,” antwoordde Emily. “Echt, je hebt al genoeg gedaan. Ik kan het verder wel alleen.” Ze stak haar hand in haar zak en haalde een verkreukeld geldbriefje tevoorschijn. “Hier, benzinegeld.”
De man keek naar het biljet, en toen weer naar haar. “Dat ga ik niet aannemen,” zei hij, met een vriendelijke glimlach. “Hou jij je geld maar. Als je me echt wilt bedanken, moet je maar eens bij mij en Bertha langskomen terwijl je hier bent, voor een kop koffie en een stuk taart.”
Emily stopte het biljet terug in haar zak, met een brok in haar keel. De vriendelijkheid van deze man was moeilijk te bevatten na de vijandigheid van New York.
“Hoelang wil je hier eigenlijk blijven?” vroeg hij terwijl hij haar een klein stukje papier met een telefoonnummer en adres gaf.
“Alleen dit weekend,” antwoordde Emily en ze nam het stukje papier van hem aan.
“Nou, als je iets nodig hebt, kun je me gewoon bellen. Of je komt naar het tankstation waar ik werk. Het is bij de levensmiddelenwinkel. Je kunt het niet missen.”
“Dank je,” zei Emily weer, haar stem vol gemeende dankbaarheid.
Toen ze de luidruchtige motor niet meer kon horen, werd Emily weer omgeven door stilte, en ze voelde zich plotseling heel vredig. Er viel nu nog meer sneeuw en het maakte de wereld nog stiller dan stil.
Emily ging terug naar haar auto om haar spullen te pakken en waggelde over het pad met de zware koffer in haar armen en groeiende emoties in haar borstkas. Toen ze bij de voordeur stond, stopte ze even. Ze bekeek de bekende versleten deurknop en herinnerde zich hoe haar hand deze al honderden keren had omgedraaid. Misschien was het toch een goed idee geweest om hier te komen. Gek genoeg kon ze het niet helpen dat ze het gevoel had dat ze precies was waar ze hoorde te zijn.
*
Emily stond in de schimmige gang van het oude huis van haar vader. Het stof wervelde om haar heen. Terwijl ze over haar schouders wreef tegen de kou, besefte ze dat ze stomweg op warmte had gehoopt. Ze wist niet goed wat ze verwacht had. Had ze nou echt gedacht dat dit oude huis, na twintig jaar verwaarlozing, geheel verwarmd op haar zou wachten?
Ze probeerde de lichtknop, en er gebeurde niets.
Natuurlijk, bedacht ze zich. Hoe stom kon ze zijn? Had ze echt verwacht dat de elektriciteit zou werken?
Ze had er niet eens aan gedacht om een zaklantaarn mee te nemen. Ze berispte zichzelf. Ze was zoals gewoonlijk te haastig geweest en had niet de tijd genomen om goed te plannen.
Ze zette haar koffer neer en liep verder, de vloerplanken krakend onder haar voeten; ze haalde haar vingertoppen over het zwierige behang, zoals ze ook als klein meisje had gedaan. Ze kon zelfs de vlekken zien die ze door de jaren heen met deze beweging had gecreëerd. Ze kwam langs de trap, lang en breed, gemaakt van donker hout. Een deel van de trapleuning was er niet meer, maar dat kon haar niets schelen. Terug zijn in het huis voelde op een of andere manier ontzettend helend.
Uit gewoonte probeerde ze nog een lichtschakelaar, maar nog steeds was er geen licht. Toen kwam ze bij de deur aan het einde van de gang die naar de keuken leidde, en duwde deze open.
Ze snakte naar adem toen een stoot koude lucht haar raakte. Ze liep naar binnen, met haar voeten op de ijskoude marmeren vloer in de keuken.
Emily probeerde de kraan boven de gootsteen aan te zetten, maar er gebeurde niets. Ze beet in ontzetting op haar lip. Geen verwarming, geen elektriciteit, geen water. Wat had het huis nog meer voor haar in petto?
Ze liep door het huis, op zoek naar eventuele schakelaars of hendels die het water, de gastoevoer en de elektriciteit zouden kunnen regelen. In de kast onder de trap vond ze een zekeringendoos, maar toen ze de schakelaar omzette gebeurde er niets. Ze herinnerde zich dat de boiler in de kelder was, maar ze vond het niet echt een prettig idee om daar naar beneden te gaan zonder dat er licht was. Ze had een zaklamp of kaars nodig, maar ze wist dat ze geen van beiden zou vinden in dit verlaten huis. Voor de zekerheid keek ze in de keukenlades, maar daar zat alleen bestek in.
Emily begon zich paniekerig te voelen. Ze dwong zichzelf na te denken. Ze dacht terug aan de tijden die zij en haar familie in het huis hadden doorgebracht. Ze herinnerde zich hoe haar vader olie had laten komen om het huis te verwarmen in de wintermaanden. Haar moeder werd hier gek van omdat het zo duur was, en ze vond dat het verwarmen van een leeg huis geldverspilling was. Maar Emily’s vader had altijd gezegd dat het huis warm gehouden moest worden om de leidingen te beschermen.
Emily realiseerde zich dat ze olie moest laten komen als ze het huis wilde verwarmen. Maar zonder bereik op haar telefoon, had ze geen idee hoe ze dit moest regelen.
Opeens werd er op de deur geklopt. Het was zwaar, ritmisch, doordacht geklop, waarvan de echo’s door de lege gangen galmde.
Emily verstijfde en voelde een steek van angst. Wie zou dat kunnen zijn, op dit tijdstip, in die sneeuw?
Ze liep zachtjes de keuken uit, haar blote voeten over de planken in de gang. Ze hield haar hand boven de deurknop. Na een moment twijfel had ze genoeg moed verzameld en deed ze de deur open.
Voor haar stond een man in een geruite jas, zijn donkere haar vol sneeuwvlokken. Emily bedacht zich dat hij leek op een houthakker, of de jager uit Roodkapje. Meestal niet haar type, maar zijn koele blauwe ogen en de stoppels op zijn goed gevormde kin hadden een zekere schoonheid, en Emily was verrast door hoe sterk ze zich tot hem aangetrokken voelde.
“Kan ik u helpen?” vroeg ze.
De man bekeek haar aandachtig, alsof hij hoogte van haar probeerde te krijgen. “Ik ben Daniel,” zei hij. Hij stak zijn hand uit. Ze schudde hem, en stond even stil bij het gevoel van de ruwe huid van zijn handen. “Wie ben jij?”
“Emily,” antwoordde ze, zich plotseling bewust van het gevoel van haar eigen hartslag. “Mijn vader is de eigenaar van dit huis. Ik kom hier het weekend doorbrengen.”
Daniel keek haar nog indringender aan. “De huisbaas is hier al twintig jaar niet geweest. Heb je toestemming gekregen om hier zomaar langs te komen?”