“Oké, Mac,” zei hij. “Laten we nu verder gaan op de weg die je eerder vandaag hebt uitgestippeld. De echtgenoot van het slachtoffer woont ongeveer twintig minuten hier vandaan. Ben je er klaar voor?”
“Ja dat ben ik," zei Mackenzie.
Ze stapten weer in de auto en verlieten de nog steeds afgesloten stortplaats. Boven hen voerden een reeks aaseters ijverig hun taak uit, kijkend naar het drama dat zich ontvouwde voor hun onverschillige ogen.
*
Caleb Kellerman had al bezoek in de vorm van twee politieagenten toen Mackenzie en Bryers bij hem thuis arriveerden. Hij woonde net buiten Georgetown in een huis met twee verdiepingen, een schattig huis voor starters. De gedachte dat de Kellermans slechts iets meer dan een jaar getrouwd waren geweest voordat zijn bruid was vermoord, maakte dat Mackenzie medelijden met de man kreeg, maar zich ook boos voelde over wat er was gebeurd.
Een startershuis dat nooit de kans zou krijgen om te ervaren hoe het verder zou aflopen, dacht Mackenzie toen ze het huis naderden. Hoe diep triest.
Ze gingen door voordeur naar binnen en kwamen in een smalle hal die in de woonkamer uitkwam. Mackenzie kon het sluipende gevoel van eenzaamheid en stilte voelen dat de meeste woningen kort na een overlijden vergezelde. Ze hoopte dat ze er uiteindelijk aan zou wennen, maar vond dat moeilijk te geloven.
In de gang stelde Bryers zich voor aan de twee politieagenten, en de jongens in uniform leken opgelucht toen ze gevraagd deze zaak aan hun over te geven. Toen ze het pand hadden verlaten stapten Bryers en Mackenzie de woonkamer in. Mackenzie zag dat Caleb Kellerman er ongelooflijk jong uitzag; met zijn gladgeschoren uiterlijk, Five Finger Death Punch T-shirt en flodderige camouflage broek zou hij gemakkelijk voor een achttienjarige kunnen doorgaan. Mackenzie was in staat om snel door zijn uiterlijk heen te kijken, en zich in plaats daarvan te concentreren op het onbeschrijfelijke verdriet dat ze in het gezicht van de jongeman zag.
Hij keek naar hen op, wachtend op het moment dat één van hen zou beginnen met praten. Mackenzie zag dat Bryers haar groen licht gaf en subtiel knikte in de richting van Caleb Kellerman. Ze stapte naar voren, zowel doodsbang als gevleid dat ze zo'n verantwoording kreeg. Of Bryers schatte haar hoog in, of hij probeerde haar ongemakkelijk te maken.
“Mijnheer Kellerman, ik ben Agent White, en dit is Agent Bryers.” Ze aarzelde even. Had ze zichzelf echt zojuist Agent White genoemd? Het klonk wel leuk. Ze liet de gedachte varen en ging verder. “Ik weet dat u een verlies heeft geleden waarvan ik niet eens kan doen alsof ik me het kan voorstellen,” zei ze. Ze hield haar toon zacht, warm, maar resoluut. “Maar als we de persoon willen vinden die dit heeft gedaan, moeten we u echt wat vragen stellen. Bent u er klaar voor?”
Caleb Kellerman knikte. “Ik wil alles doen wat ik kan om ervoor te zorgen dat de man die dit gedaan heeft gedaan wordt gevonden,” zei hij. “Ik zal er alles aan doen.”
Er klonk een woede in zijn stem en Mackenzie hoopte dat iemand de komende dagen een soort therapie voor Caleb zou zoeken. Zijn ogen stonden wild.
“Wel, allereerst moet ik weten of Susan vijanden had ... iemand die misschien een rivaal of zo van haar was.”
“Er waren een paar meisjes met wie ze op de middelbare school had gezeten en waarmee ze op Facebook vaak ruzie had,” zei Caleb. “Maar meestal ging het over politiek. En geen van die meisjes zou zoiets trouwens doen. Het waren gewoon gemene opmerkingen en heftige discussies.”
“En op haar werk misschien?” Vroeg Mackenzie. “Had ze het naar haar zin?”
Caleb haalde zijn schouders op. Hij leunde achterover op de bank en probeerde te ontspannen. Zijn gezicht leek echter verstard in een permanente frons. “Ze vond het ongeveer net zo leuk als elke vrouw die een universitaire opleiding heeft gedaan en een baan heeft die niets met haar diploma te maken heeft. Het betaalde de rekeningen en de bonussen waren soms best goed. De uren waren echter slecht.”
“Kent u haar collega’s?” Vroeg Mackenzie.
“Nee. Ik ken ze alleen uit de verhalen die ze wel eens thuis vertelde, maar dat is het.”
Bryers stelde de volgende vraag. In de stilte van het huis klonk zijn stem heel anders en hij sprak met een sombere toon. “Ze was vertegenwoordiger, correct? Voor de A Better You Universiteit?”
“Ja. Ik heb de politie al het nummer van haar supervisor gegeven.”
“Enkele mensen van ons Bureau hebben al met hem gesproken,” zei Bryers.
“Het maakt niet uit,” zei Caleb. “Niemand van haar werk heeft haar vermoord. Ik kan het garanderen. Ik weet dat het achterlijk klinkt, maar het is het gevoel dat ik heb. Iedereen op haar werk is aardig ... ze zaten allemaal in hetzelfde schuitje en iedereen probeerde de rekeningen te betalen en rond te komen. Eerlijke mensen, weet je?”
Even stond hij op het punt om in huilen uit te barsten. Hij onderdrukte het gevoel, keek naar de vloer om zichzelf te vermannen en keek daarna weer omhoog. De tranen die hij zojuist had onderdrukt zweefden in de hoeken van zijn ogen.
“Oké, denk je dat er nog iets anders is wat ons misschien kan helpen?” Vroeg Bryers.
“Ik weet het niet,” zei Caleb. “Ze had een verkoopbriefje van de klanten die ze die dag zou gaan bezoeken, maar niemand kan het vinden. De politie zei dat dat waarschijnlijk komt omdat de moordenaar het heeft weggegooid.”
“Dat klinkt heel aannemelijk,” zei Mackenzie.
“Ik snap het nog steeds niet,” zei Caleb. “Het voelt nog steeds niet echt. Ik heb nog steeds het idee dat ze ieder moment door die deur naar binnen kan komen. De dag dat ze stierf ... begon net als iedere andere dag. Ze gaf me een kus op mijn wang terwijl ik me aan het aankleden was voor het werk kleding en vertrok. Ze ging naar de bushalte, en dat was het. Dat was de laatste keer dat ik haar zag.”
Mackenzie zag dat Caleb op het punt stond om in te storten en, hoewel het verkeerd leek om dit te doen, stelde ze snel nog een laatste vraag.
“Bushalte?” Vroeg ze.
“Ja, ze ging elke dag met de bus naar kantoor; ze pakte die van acht uur twintig om op tijd op het werk te komen. De auto is er twee maanden geleden mee opgehouden.”
“Waar is die bushalte?” Vroeg Bryers.
“Twee blokken van hier,” zei Caleb. “Het is één van die kleine vestibule-achtige haltes.” Vervolgens keek hij naar Mackenzie en White, de pijn en haat die in zijn ogen zichtbaar was maakte plotseling plaats voor een sprankje hoop. “Waarom? Is dit belangrijk?”
“Dat kunnen we nu nog niet met zekerheid zeggen,” zei Mackenzie. “Maar we houden je op de hoogte. Bedankt voor je tijd.”
“Natuurlijk,” zei Caleb. “Uhh, mag ik nog wat vragen?”
“Ja?” Zei Mackenzie.
“Het is nu meer dan drie dagen geleden, toch? Drie dagen sinds ik haar voor het laatst heb gezien en bijna twee hele dagen sinds ze haar lichaam hebben gevonden.”
“Dat klopt,” zei Bryers zachtjes.
“Dus is het te laat? Gaat deze klootzak ermee wegkomen?”
“Nee,” zei Mackenzie. Het was eruit voordat ze er erg in had en ze wist meteen dat ze haar eerste fout in het bijzijn van Bryers had gemaakt.
“We zullen ons best doen,” zei Bryers en legde een zachte maar dwingende hand op de schouder van Mackenzie. “Bel ons als u denkt dat u iets weet wat ons kan helpen.”
Daarna vertrokken ze. Nog voordat ze de deur achter zich dicht konden trekken hoorde Mackenzie huiverend hoe Caleb in snikken uitbarstte.
Het geluid deed iets met haar ... iets dat haar aan thuis deed denken. De laatste keer dat ze zich zo had gevoeld was toen ze in Nebraska volledig geobsedeerd was geraakt op de taak om de Vogelverschrikker Moordenaar op te sporen. Terwijl ze het trapje van de voordeur van Caleb Kellerman afliep voelde ze die allesverslindende behoefte weer en realiseerde ze zich langzaam dat niets haar zou stoppen totdat ze deze moordenaar had opgepakt.
HOOFDSTUK VIER
“Dat kun je niet doen,” zei Bryers toen ze weer in de auto zaten, en terwijl hij reed.
“Wat kan ik niet doen?”
Hij zuchtte en deed zijn best om oprecht te lijken in plaats van disciplinair over te komen. “Ik besef dat je waarschijnlijk nooit eerder in een dergelijke situatie bent geweest, maar je kunt de familie van een slachtoffer niet beloven dat de moordenaar er niet mee wegkomt. Je kunt ze geen hoop geven als die er niet is. Verdorie, zelfs al is er hoop, zoiets mag je nooit beloven.”
“Ik weet het,” zei ze teleurgesteld. “Ik besefte het meteen nadat het had gezegd. Mijn excuses.”
“Excuses zijn niet nodig. Probeer gewoon je hoofd koel te houden. Begrepen?”
“Begrepen.”
Omdat Bryers beter bekend was in de stad dan Mackenzie, reed hij naar het hoofdkantoor van het Openbaar Streekvervoer. Hij had haast en vroeg Mackenzie om alvast te bellen om ervoor te zorgen dat ze met iemand zouden kunnen praten die verstand van zaken had, zodat ze binnen een paar tellen weer buiten konden staan. Het was snel en gemakkelijk geregeld, en Mackenzie was onder de indruk van zijn efficiëntie. Het was absoluut anders dan wat ze in Nebraska had ervaren. Tijdens de rit die ongeveer een half uur had geduurd bleef Bryers het gesprek gaande houden. Hij wilde alles weten over haar tijd bij de politie in Nebraska, en met name over de Vogelverschrikker Moordenaar. Hij vroeg naar haar tijd op de universiteit en haar interesses. Ze vond het geen enkel probleem om hem wat oppervlakkige informatie te geven maar ging niet al te diep op zijn vragen in, vooral ook omdat hijzelf ook oppervlakkig bleef.
Bryers leek zelfs terughoudend. Toen Mackenzie hem naar zijn familie had gevraagd, had hij het zo algemeen als hij kon gehouden zonder onbeleefd te zijn. “Een vrouw, twee jongens die naar school gaan, en een hond die op zijn laatste poten loopt.”
Achja, dacht Mackenzie. Het is pas onze eerste dag samen en hij kent me nog helemaal niet, hij weet alleen wat hij zes maanden geleden over me in de krant heeft gelezen, en wat in mijn dossier van de Academie staat. Ik kan het hem niet kwalijk nemen dat hij zich nog niet open stelt ten opzichte van mij.
Toen ze op het hoofdbureau van het Openbaar Streekvervoer aankwamen, had Mackenzie nog steeds een positieve indruk van de oudere Agent, maar er hing een spanning tussen hen die ze niet helemaal begreep. Misschien voelde hij het niet zo; misschien lag het aan haar. Het feit dat hij eigenlijk alle vragen die ze over zijn werk had gesteld niet had beantwoord maakte haar ongemakkelijk. Het herinnerde haar eraan dat dit haar werk nog niet was. Ze deed gewoon mee als een gunst voor Ellington, een manier om te kijken of ze ook daadwerkelijk geschikt was voor dit werk.
Een andere reden waarom ze bij dit alles betrokken was, was omdat er door mensen op hoge functies achter de schermen duistere dealtjes waren geslagen en met haar bemoeienis in dit onderzoek een grote gok waagden. Het voegde een geheel nieuw niveau van risico toe, niet alleen voor haar maar ook voor de mensen met wie ze nu samenwerkte, inclusief Bryers en Ellington.
Het hoofdbureau van het Openbaar Streekvervoer bevond zich in een gebouw met ongeveer tien andere afdelingen. Mackenzie volgde Agent Bryers door de gangen. Hij liep snel en knikte hier en daar naar mensen alsof hij er vaker was geweest. Een paar mensen leken hem te herkennen en gaven hem een snelle glimlach of wuifden naar hem. De dag liep ten einde, de mensen leken haast te hebben, wachtend op vijf uur.
Toen ze in het gedeelte van het gebouw aankwamen waar ze moesten zijn, liet Mackenzie de boel even bezinken. Nog geen vier uur geleden was ze uit de klas van McClarren gestapt, en nu zat ze ineens tot haar nek toe verwikkeld in één of andere moordzaak, en werkte ze met een Agent die goed getraind en verdomd goed was in zijn werk.
Ze liepen naar de receptie en Bryers leunde iets voorover en keek de de jonge vrouw die achter het bureau zat, recht in haar gezicht. “We hebben gebeld, we willen met iemand praten over de bus roosters,” legde hij uit aan de vrouw. “Agenten White en Bryers.”
“Oh ja,” zei de receptioniste. “U kunt het beste met mevrouw Percell praten. Ze is in de achterkant van het bus depot. Het is de gang helemaal door, de trap af en dan aan de achterkant.”
Ze volgden de aanwijzingen van de receptioniste op, en gingen op weg naar de achterkant van het gebouw. Mackenzie kon het brommen en het gerommel van de motoren al horen. Het gebouw was zo gebouwd dat het geluid helemaal niet te horen was geweest in het drukke, mooiere gedeelte van het gebouw, maar hier achterin klonk het bijna als een autogarage.
“Wanneer we deze mevrouw Percell ontmoeten,” zei Bryers,“ wil ik dat jij het woord doet.”
“Oké,” zei Mackenzie, ze had nog steeds het gevoel dat ze één of ander raar examen aan het afleggen was.
Ze namen de trap naar beneden en volgden een bord met de naam Garage / Bus Depot. Beneden leidde een smalle gang naar een klein open kantoor. Een man die eruit zag als een monteur stond achter een verouderde computer en typte iets in. Door een groot raam kon Mackenzie de grote garage zien. Er stonden verschillende stadsbussen geparkeerd die voor onderhoud binnen stonden. Terwijl ze door het raam keek, ging een deur achter in het kantoor open en een vrolijk ogende, gezette vrouw liep de garage binnen.
“Zijn jullie de FBI-mensen?”
“Ja, dat klopt,” zei Mackenzie. Naast haar flitste Bryers met zijn insigne, waarschijnlijk omdat zij er geen had om te laten zien. Percell leek tevreden met deze referentie en begon meteen te praten.
“Ik begrijp dat jullie vragen hebben over de bus roosters en het rooster van de chauffeurs,” zei ze.
“Dat klopt,” antwoordde Mackenzie. “We hopen erachter te komen welke buschauffeur drie dagen geleden op een bepaalde halte heeft gereden, en willen graag met deze chauffeur praten.”
“Natuurlijk,” zei ze. Ze liep naar het kleine bureau waar de monteur aan het typen was en stootte hem speels aan. “Doug, laat mij het stuur even overnemen, wil je?”
“Graag,” zei hij met een glimlach. Hij stond op van het bureau en terwijl mevrouw Percell achter de computer ging zitten liep hij terug de garage in. Ze drukte op een paar toetsen en keek daarna trots op, duidelijk blij dat ze van dienst kon zijn.
“Waar is de halte in kwestie?”
“Op de hoek van Carlton en Koningstraat,” zei Mackenzie.
“En om welke bus zou het gaan?”
“Die van acht uur' s ochtends.”
Mevrouw Percell typte snel de informatie in en keek even naar het scherm voordat ze antwoord gaf. “Dat was busnummer 2021, bestuurd door Michael Garmond. Die bus stopt nog op drie andere haltes voordat deze om half tien weer bij dezelfde bushalte is.”
“We willen graag met mijnheer Garmond spreken,” zei Mackenzie. “Kunt u ons alstublieft zijn contactinformatie geven?”
“Ik kan het u nog gemakkelijker maken,” zei mevrouw Percell. “Michael is nu in de garage en is net klaar voor vandaag. Laat me proberen of ik hem te pakken kan krijgen.”
“Bedankt,” zei Mackenzie.
Mevrouw Percell stormde naar de garagedeur met een snelheid die onwaarschijnlijk leek voor iemand met haar gewicht. Mackenzie en Bryers keken toe hoe ze systematisch door de garage liep, op zoek naar Michael Garmond.
“Was iedereen maar zo enthousiast over het helpen van de FBI,” zei Bryers grijnzend. “Maar geloof me ... wen er maar niet aan.”
In minder dan een minuut keerde mevrouw Percell terug naar het kleine kantoortje, gevolgd door een oudere man. Hij zag er moe uit, maar was, net als mevrouw Percell, meer dan bereid om te helpen.
“Hé, mensen,” zei hij en glimlachte moe. “Hoe kan ik u helpen?”