“Maya, dit is heerlijk,” zei hij vol lof na de eerste hap.
“Bedankt. Het is chipotleglazuur.”
Hij veegde zijn mond af, deed zijn servet op tafel, en vroeg, “Oké, ik ben wantrouw de zaak. Wat heb je gedaan?”
“Wat? Niets!” drong ze aan.
“Wat heb je kapotgemaakt?”
“Ik heb niets…”
“Ben je van school gestuurd?”
“Pa, doe niet zo…”
Reid greep melodramatisch de tafel vast met beide handen. “O God, vertel me niet dat je zwanger bent. Ik heb niet eens een jachtgeweer.”
Sara giechelde.
“Ben je klaar?” vroeg Maya gepikeerd. “Ik mag best wel eens een keer aardig zij, weet je.” Een minuut lang aten ze in stilte voor ze er achteloos aan toevoegde, “Maar nu je er toch over begint…”
“O jee. Hier komt het.”
Ze schraapte haar keel en zei, “Ik heb een soort afspraakje. Voor Valentijnsdag.”
Reid stikte bijna in zijn varkenskoteletje.
Sara grijnsde. “Ik had je toch gezegd dat hij er idioot over zou doen.”
Hij herstelde zich en hief een hand op. “Wacht, wacht. Ik ben er niet idioot over aan het doen. Ik denk alleen…Ik wist niet dat je, eh…Heb je een vriend?”
“Nee,” zei Maya snel. Toen haalde ze haar schouders op en keek naar haar bord. “Misschien. Ik weet het nog niet. Maar hij is een leuke vent, en hij wil me mee uit eten nemen in de stad…”
“In de stad,” herhaalde Reid.
“Ja pa, in de stad. En ik heb een jurk nodig. Het is een chique tent. Ik heb niet echt iets om te dragen.”
Reid had vaak wanhopig Kate aan zijn zijde gewenst, maar dit was het toppunt. Hij was er altijd vanuit gegaan dat zijn dochters vroeg of laat vriendjes zouden krijgen, maar hij had gehoopt dat het niet zou gebeuren tot ze vijfentwintig waren. In dit soort gevallen viel hij terug op zijn favoriete opvoedafkorting, WZKZ – wat zou Kate zeggen? Als kunstenaar en absolute vrijdenker, zou ze de situatie waarschijnlijk heel anders hebben aangepakt dan hij, en hij probeerde dat indachtig te blijven.
Hij zag er kennelijk bijzonder verontrust uit, want Maya lachte even en plaatste haar hand over de zijne. “Gaat het, papa? Het is maar een afspraakje. Er gebeurt niets. Het is geen monumentale gebeurtenis.”
“Ja,” zei hij langzaam. “Je hebt gelijk. Natuurlijk is het geen monumentale gebeurtenis. We kunnen kijken of tante Linda dit weekend met je naar het winkelcentrum kan gaan, en –”
“Ik wil dat jij met me meegaat.”
“Echt waar?”
Ze haalde haar schouders op. “Ik bedoel, ik wil niets kopen dat jij niet goed vindt.”
Een jurk, uit eten in de stad, en een of andere knul…dit was niet iets waarvan hij gedacht had dat hij er mee om had moeten gaan.
“Oké dan,” zei hij. “Dan gaan we zaterdag. Maar ik heb een voorwaarde – ik mag vanavond het spel kiezen.”
“Hmm,” zei Maya. “Je bent een keiharde onderhandelaar. Laat me even met mijn partner overleggen.” Maya wendde zich tot haar zusje.
Sara knikte. “Prima. Zolang het geen Risk is.”
Reid schamperde. “Je weet niet waar je het over hebt. Risk is geweldig.”
Na het eten ruimde Sara de tafel af terwijl Maya warme chocolademelk maakte. Reid legde een van hun favorieten, Ticket to Ride, klaar. Het was een klassiek spel waarin je treinroutes door Amerika moest bouwen. Terwijl hij de kaartjes en plastic treinwagons klaarzette, vroeg hij zich af hoe wanneer dit allemaal gebeurd was. Wanneer was Maya zo snel groot geworden? De laatste twee jaar, sinds Kate’s overlijden, had hij de rol van beide ouders gespeeld (met wat zeer gewaardeerde hulp van hun tante Linda). Ze hadden hem beiden nog steeds nodig, of tenminste, daar leek het op, maar het zou niet lang duren voor ze op de universiteit zaten, en dan een baan kregen, en dan…
“Papa?” Sara kwam de eetkamer binnen en ging tegenover hem zitten. Alsof ze zijn gedachten las, zei ze, “Vergeet niet dat ik een kunsttentoonstelling heb op school komende woensdagavond. Je komt toch?”
Hij glimlachte. “Vanzelfsprekend lieverd. Dat wil ik niet missen.” Hij klapte in zijn handen. “Zo! Wie gaat er met de grond gelijk worden gemaakt – ik bedoel, wie is er klaar voor een familiespel?”
“Kom maar op, ouwe,” riep Maya vanuit de keuken.
“Ouwe?” zei Reid verontwaardigd. “Ik ben achtendertig!”
“Ik blijf erbij.” Ze lachte terwijl ze de eetkamer binnenkwam. “O, het treinspel.” Haar grijns verwaterde tot een mager glimlachje. “Dit was mama’s lievelingsspel, toch?”
“O…ja.” Reid fronste. “Inderdaad.”
“Ik ben blauw!” meldde Sara. Ze greep naar de stukjes.
“Oranje,” zei Maya. “Pa, welke kleur? Papa, hallo?”
“O.” Reid schrok op uit zijn gedachten. “Sorry. Eh, groen.”
Maya duwde wat stukjes zijn kant op. Reid glimlachte geforceerd, hoewel zijn gedachten zwaar op hem drukten.
*
Twee spelletjes later, beide gewonnen door Maya, gingen de meisjes naar bed en Reid trok zich terug in zijn kantoortje. Het was een klein kamertje op de eerste verdieping, grenzend aan de hal.
Riverdale was geen goedkope buurt, maar Reid vond het belangrijk zich ervan te verzekeren dat zijn meiden in een veilige en gelukkige omgeving verkeerden. Er waren maar twee slaapkamers, dus had hij het kamertje op de eerste verdieping tot zijn kantoor gemaakt. Al zijn boeken en memorabilia waren in vrijwel elke beschikbare centimeter van het kamertje van drie-bij-drie-meter gepropt. Met zijn bureautje en een leren leunstoel erbij, was nog maar een klein stukje van het versleten tapijt te zien.
Hij viel geregeld op die leunstoel in slaap na lange nachten van aantekeningen maken, colleges voorbereiden, en biografieën herlezen. Hij begon er rugklachten van te krijgen. Maar als hij eerlijk was tegen zichzelf moest hij zeggen dat het er niet gemakkelijker op werd om in zijn eigen bed te slapen. De locatie was dan misschien veranderd – hij en de meisjes waren naar New York verhuisd kort na Kate’s overlijden – maar hij had nog steeds het king-size matras en bed dat van hun was geweest, van hem en Kate.
Hij zou gedacht hebben dat de pijn van het verlies van Kate inmiddels wat zou zijn afgenomen, op z’n minst een beetje. Soms was het ook wel minder, eventjes, en dan passeerde hij haar lievelingsrestaurant of flitste een van haar lievelingsfilms op TV voorbij en dan kwam het allemaal met een noodgang terug, vers alsof het gisteren gebeurd was.
Als een van de meisjes dan hetzelfde ervoer, spraken ze er niet over. Sterker nog, ze spraken openlijk over haar, iets waartoe Reid nog steeds niet in staat was.
Op een van zijn boekenplanken stond een foto van haar. Deze was genomen tijdens het huwelijk van een vriend, tien jaar terug. Op de meeste avonden stond het lijstje omgedraaid, anders zou hij er de hele avond naar zitten staren.
Hoe verbijsterend oneerlijk kon de wereld zijn. Het ene moment hadden ze alles – een mooi huis, leuke kinderen, geweldige loopbanen. Ze woonden in McLean in Virginia; hij werkte als adjunct-hoogleraar in de nabije George Washington University. Voor zijn baan moest hij veel reizen naar conferenties en bijeenkomsten en als gastspreker Europese Geschiedenis op universiteiten over het hele land. Kate werkte op de restauratieafdeling van het Smithsonian American Art Museum. Hun meisjes deden het prima. Het leven was perfect.
Maar zoals de beroemde uitspraak van Robert Frost, was niets van goud voor eeuwig. Op een winterse middag viel Kate flauw aan het werk – tenminste, dat was wat haar collega’s dachten toen ze plotseling verslapte en uit haar stoel viel. Ze belden een ambulance, maar het was al te laat. Ze werd bij aankomst in het ziekenhuis dood verklaard. Een embolie, hadden ze gezegd. Een bloedpropje was in haar hersenen terecht gekomen en had een ischemische beroerte veroorzaakt. De artsen gebruikten zoveel als mogelijk vrijwel onbegrijpelijke medisch jargon in hun uitleg, alsof dat op een of andere manier de klap zou verzachten.
Het ergste was nog dat Reid van huis was geweest toen het gebeurde. Hij gaf lezingen over de Middeleeuwen tijdens een congres voor bachelorstudenten in Houston in Texas toen ze hem belden.
Dat was hoe hij erachter gekomen was dat zijn vrouw overleden was. Een telefoontje, net buiten een conferentiezaal. Toen volgde de vlucht naar huis, de pogingen om zijn dochters te troosten temidden van zijn eigen diepe rouw, en uiteindelijk de verhuizing naar New York.
Hij zette zich tegen de stoel af om overeind te komen en draaide de foto om. Hij dacht niet graag aan het hele gebeuren, het einde en de nasleep. Dit was hoe hij haar zich wilde herinneren, op de foto, Kate op haar hoogtepunt. Dat was de herinnering die hij verkoos.
Er was iets anders, iets aan het randje van zijn bewustzijn – een soort vage herinnering die naar het oppervlak probeerde te komen terwijl hij naar de foto zat te staren. Het leek bijna een soort déjà vu, maar niet van het huidige moment. Het was alsof zijn onderbewuste iets naar boven probeerde te duwen.
Een plotseling geklop op de deur bracht hem met een schok terug naar de realiteit. Reid aarzelde, en vroeg zich af wie het zou kunnen zijn. Het was bijna middernacht; de meisjes waren al een paar uur geleden naar bed gegaan. Weer werd er stevig geklopt. Hij was bezorgd dat het de kinderen zou wekken, en haastte zich naar de deur. Hij woonde per slot van rekening in een veilige buurt en had er geen reden toe bang te zijn om zijn voordeur te openen, middernacht of niet.
De ijzige winter was niet waarom hij ter plekke bevroor. Hij staarde verrast naar de drie mannen aan de andere kant van de deur. Ze kwamen duidelijk uit het Midden-Oosten, elk met een donkere huid, een donkere baard, en diepliggende ogen. Ze waren gekleed in dikke zwarte jassen en laarzen. De twee die elk aan een kant van de deuropening stonden waren lang en slungelig; de derde, achter hen, was breed geschouderd en kolossaal, met een gespeelde permanente frons.
“Reid Lawson,” zei de lange man aan de linkerkant. “Ben jij dat?” Zijn accent klonk Iraans, maar het was geen sterk accent. Dat suggereerde dat hij al een behoorlijke tijd in Amerika woonde.
Reids keel werd droog toen hij over hun schouders een grijs busje aan het trottoir geparkeerd zag. De koplampen waren uitgeschakeld. “Eh, sorry,” zei hij tegen hen. “Ik denk dat jullie bij het verkeerde huis zitten.”
De lange man rechts hield een mobiele telefoon omhoog zodat die voor zijn twee kompanen te zien was. De man links, die de vraag had gesteld, knikte eenmaal.
Zonder waarschuwing boog de kolossale man zich voorover, verrassend snel voor zijn omvang. Een vlezige hand greep naar Reids keel. Reid wrong zich per ongeluk weg, net buiten bereik, door achteruit te stommelen en bijna over zijn eigen voeten te struikelen. Hij herstelde zich, zijn vingertoppen raakten de betegelde vloer.
Terwijl hij achteruit bewoog om zijn evenwicht te hervinden, betraden de drie mannen de woning. Hij raakte in paniek, dacht alleen aan de meisjes die boven in hun bed lagen te slapen.
Hij draaide zich om en rende de hal door naar de keuken en om het keukeneiland heen. Hij wierp een blik over zijn schouders – de mannen zaten hem achterna. Mobiele telefoon, dacht hij wanhopig. Het was op zijn bureau in zijn kantoortje, en zijn belagers blokkeerden zijn pad.
Hij moest ze het huis uit leiden, en weg van de meisjes. Rechts was de deur naar de achtertuin. Hij gooide hem open en rende het terras op. Een van de mannen vloekte in een buitenlandse taal – Arabisch, dacht hij – terwijl ze hem achtervolgden. Reid sprong over de balustrade van het terras en kwam terecht in de kleine achtertuin. Een pijnscheut schoot door zijn enkel door de klap van de landing, maar hij negeerde het. Hij rende de hoek om en drukte zich plat tegen de bakstenen gevel van het huis. Wanhopig probeerde hij zijn onregelmatige ademhaling te bedaren.
Het baksteen voelde als ijs en de lichte winterbries sneed door hem heen als een mes. Zijn tenen waren al gevoelloos – hij was het huis uitgerend met alleen zijn sokken aan. Kippenvel begon op zijn ledematen te prikken.
Hij kon de mannen tegen elkaar horen fluisteren, schor en dringend. Hij telde de individuele stemmen – een, twee, en toen drie. Ze waren het huis uit. Mooi; dat betekende dat ze alleen hem wilden, en niet de kinderen.
Hij moest bij een telefoon zien te komen. Hij kon niet naar het huis terug zonder zijn meisjes in gevaar te brengen. Hij kon moeilijk op de deur van een van de buren gaan bonzen. Wacht – er was een geel noodtelefoonkastje op een van de telefoonpalen verderop in de straat. Als hij daar kon komen…
Hij ademde diep in en sprintte over de donkere tuin, gedurfd door een stralenkrans van licht van een van de lantaarnpalen snellend. Zijn enkel bonsde protesterend en de schok van de koude was als messteken in zijn voeten, maar hij dwong zichzelf zo snel te gaan als hij kon.
Reid wierp een blik over zijn schouder. Een van de lange mannen had hem in het oog gekregen. Hij riep iets naar zijn kameraden, maar zette niet de achtervolging in. Vreemd, dacht Reid, maar hij stopte niet om het verder te overpeinzen.
Hij bereikte het gele kastje van de noodtelefoon, rukte het open en ramde zijn duim op de rode knop, die een melding zou versturen naar de plaatselijke 911 centrale. Hij keek weer over zijn schouder. Hij kon geen van hen zien.
“Hallo?” siste hij in de intercom. “Kan iemand me horen?” Waar was het licht? Er hoorde een lichtje te branden wanneer de oproepknop werd ingedrukt. Werkte het wel? “Mijn naam is Reid Lawson, ik word achternagezeten door drie mannen, ik woon in –”
Een sterke hand greep een vuistvol van Reids korte bruine haar en rukte hem achterwaarts. Zijn woorden stokten in zijn keel en ontsnapten als weinig meer dan een hees gepiep.
Voor hij het wist was er een grove stof over zijn gezicht dat hem het zicht ontnam – een zak over zijn hoofd – en tegelijkertijd werden zijn armen op zijn rug gedwongen en in boeien geslagen. Hij probeerde tegen te stribbelen, maar de sterkte handen hadden hem stevig vast en draaiden zijn polsen bijna tot het punt van een botbreuk om.
“Wacht!” wist hij uit te brengen, “Alstublieft…” Iets werd zo hard in zijn buik geramd dat de lucht uit zijn longen vloog. Hij kon niet ademen, laat staan spreken. Kleuren tuimelden duizelend door zijn zicht en hij viel bijna flauw.
Toen werd hij versleept. Zijn sokken schraapten over het trottoir. Ze duwden hem hardhandig in het busje en schoven de deur achter hem dicht. De drie mannen wisselden woorden met veel keelklanken in een vreemde taal uit. De woorden klonken beschuldigend.
“Waarom…?” wist Reid tenslotte verstikt uit te brengen/
Hij voelde de scherpe prik van een naald in zijn bovenarm, en toen viel de wereld weg.
HOOFDSTUK TWEE
Blind. Koud. Dreunend, oorverdovend, worstelend, pijnlijk.
Het eerste dat Reid opmerkte toen hij bij bewustzijn kwam was dat de wereld zwart was – hij kon niets zien. Zijn neus werd gevuld met bijtende geur van brandstof. Hij probeerde zijn kloppende ledematen te bewegen, maar zijn handen waren op zijn rug gebonden. Hij had het vreselijk koud, maar er was geen zuchtje wind; slechts koude lucht, alsof hij in een ijskast zat.
Langzaam, alsof het eerst door een laag mist heen moest, begon de herinnering aan wat er gebeurd was terug te dobberen. De drie Midden-Oosterse mannen. Een zak over zijn hoofd. Een naald in zijn arm.
Hij raakte in paniek, rukte aan zijn boeien en zwaaide met zijn benen. Pijn schroeide door zijn polsen waar het metaal van de boeien in zijn huid sneed. Een kloppende pijn in zijn enkel stuurde schokgolven door zijn linkerbeen. Er was een intense druk in zijn oren, en hij kon niets anders horen dan een brullende motor.