Schuilen voor hoge vlammen - Блейк Пирс 5 стр.


“Ja meneer, dat klopt,” zei Avery. “We hebben gehoord dat u een lange man zag die iets onder zijn...”

De hond, die ergens achter in de flat zat, begon nog luider te blaffen. Zijn gekef klonk bijzonder oud en schor.

“Kop dicht, Daisy!” riep Donald. Met een soort jankje werd de hond meteen stil. Donald schudde zijn hoofd en grinnikte. “Daisy is gek op gezelschap,” zei hij. “Maar ze wordt oud en als ze wat te enthousiast wordt, dan plast ze tegen bezoekers aan, dus moest ik haar opsluiten toen jullie eraan kwamen. Ik liet haar net uit vanmorgen toen ik die man zag.”

“Hoe ver gaan jullie wandelen?” vroeg Avery.

“O, Daisy en ik wandelen elke morgen makkelijk een kilometer. Mijn tikker is niet meer zo sterk. De dokter zegt dat ik zoveel mogelijk moet wandelen. Dat zou ook goed zijn voor mijn gewrichten.”

“Ik begrijp het,” zei Avery. “Maakt u elke dag dezelfde wandeling?”

“Nee, we veranderen weleens af en toe. We hebben zo’n vijf verschillende routes.”

“En waar was u precies toen u vanmorgen die man zag?” vroeg Avery.

“Bij Kirkley. Daisy en ik liepen net om de hoek van Spring Street. Dat deel van de stad ligt er ’s morgens altijd verlaten bij. Hier en daar staan wat vrachtwagens, maar dat is het wel zo’n beetje. Ik denk dat we in Kirkley de afgelopen maand maar twee of drie andere mensen gezien hebben en die wandelden er allemaal met hun hond. Je ziet in die buurt zelfs niet van die uitslovers die graag hardlopen.”

Door de manier waarop hij sprak werd het Avery duidelijk dat Donald Greer niet veel bezoek kreeg. Hij praatte veel en enthousiast en bijzonder luid. Avery vroeg zich af of hij misschien wat doof was door zijn hoge leeftijd of door het luisteren naar het voortdurende geblaf van Daisy.

“En kwam die man er net aan of ging hij weg?” vroeg Avery.

“Ik denk dat hij er net aankwam, maar ik weet het niet zeker. Hij liep ver voor me uit en leek even stil te staan, net toen ik bij Kirkley aankwam. Ik denk dat hij wist dat ik achter hem liep. Toen liep hij verder, vrij snel, en verdween daarna in de mist. Misschien is hij een van de zijstraten van Kirkley in gelopen.”

“Liet hij misschien ook een hond uit?” vroeg Ramirez.

“Nee, dat had ik meteen gemerkt. Daisy gaat helemaal over de rooie als ze een andere hond ziet, of zelfs nog maar ruikt, maar vanmorgen bleef ze net zoals altijd heel rustig.”

“Hebt u enig idee wat hij verborgen hield onder de jas die hij droeg?”

“Dat kon ik niet zien,” zei Donald. “Ik zag alleen dat hij er iets onder schoof. Er hing vanmorgen een heel dichte mist.”

“En de jas die hij droeg?” vroeg Avery. “Hoe zag die eruit?”

Het gesprek werd onderbroken door het geluid van Ramirez’ telefoon. Hij beantwoordde de oproep en ging wat verderop staan om zachtjes het gesprek te voeren.

“De jas,” zei Donald, “was een van die lange, zwarte, deftige jassen die zakenmannen vaak dragen. Zo’n jas die tot de knieën komt.”

“Zoals een overjas,” zei Avery.

“Ja,” zei Donald. “Dat is het.”

Avery had geen vragen meer en besefte dat dit verhoor met hun enige getuige niet meer duidelijkheid zou brengen. Terwijl ze nadacht over wat ze Donald nog zou kunnen vragen, kwam Ramirez de kamer weer binnen.

“Ik moet gaan,” zei Ramirez. “Connelly wil dat ik hem help bij een zaak ergens bij de universiteit van Boston.”

“Geen probleem,” zei Avery. “Ik denk trouwens dat we hier klaar zijn.” Ze richtte zich tot Donald en zei: “Hartelijk dank voor uw tijd, meneer Greer.”

Donald liep met hen de flat uit naar de entreehal van het gebouw en wuifde toen ze in de auto stapten.

“Kom je met me mee?” vroeg Ramirez, terwijl ze de straat uit reden.

“Nee,” zei ze. “Ik denk dat ik nog even een bezoekje breng aan de plaats delict.”

“In Kirkley Street?” zei hij.

“Ja. Neem jij de auto maar om Connelly te helpen met dat klusje dat hij voor je heeft. Ik neem wel een taxi terug naar het bureau.”

“Weet je het zeker?”

“Ja, ik heb toch geen andere...”

“Geen andere wat?”

“Verdorie!”

“Wat is er?” vroeg Ramirez bezorgd.

“Rose. Ik had met haar afgesproken om samen iets te doen. Ik had haar een meidendagje beloofd. En het ziet ernaar uit dat dat niet zal kunnen doorgaan. Ik moet haar alwéér teleurstellen.”

“Ze zal het wel begrijpen,” zei Ramirez.

“Nee, ze zal het helemaal niet begrijpen. Ik stel haar altijd teleur.”

Ramirez had hierop geen antwoord. Het bleef stil in de auto tot ze bij Kirkley Street kwamen. Ramirez stopte bij de stoeprand, recht tegenover de plaats delict van die ochtend. “Wees voorzichtig,” zei hij.

“Doe ik,” zei ze. Tot haar eigen verbazing leunde ze naar voren en gaf ze hem een vluchtige kus op de mond.

Daarna stapte ze uit de auto en ging meteen op onderzoek uit. Ze was zo geconcentreerd dat ze nauwelijks merkte dat Ramirez wegreed.

HOOFDSTUK ZES

Nadat Avery nog eens goed naar de plaats delict had gekeken, draaide ze zich om en staarde naar de straat. Haar blik volgde het pad dat Donald Greer had genomen tot op de plaats aan haar rechterzijde waar Kirkley uitkwam op Spring Street. Ze liep de straat door tot ze bij het kruispunt kwam en ging de hoek om.

Terwijl ze door de straat liep, kwamen er verschillende gedachten bij haar op. Was de moordenaar de hele tijd te voet geweest? Als hij inderdaad te voet was, waarom kwam hij dan vanuit Spring Street, een straat die net zo verlaten en verwaarloosd is als Kirkley? Of misschien was hij met de auto gekomen. Als dat zo was, waar had hij dan geparkeerd? Als de mist dicht genoeg was geweest die morgen, had hij net zo goed in Kirkley kunnen parkeren zonder dat iemand hem zag.

Als de man met de lange jas inderdaad de moordenaar was, dan had hij deze zelfde route minder dan acht uur geleden gelopen. Ze probeerde zich de hele omgeving in een dichte ochtendmist voor te stellen. Het was zo’n verlaten deel van de stad dat dat helemaal niet zo moeilijk was. Terwijl ze naar de plaats liep waar het skelet en de scherven gevonden werden, zocht ze naar plekken waar de moordenaar zich had kunnen schuilhouden.

Eigenlijk waren dat er heel wat. Hij had zich op maar liefst zes percelen en in twee zijstraten kunnen verstoppen. Als de mist die morgen dicht genoeg was geweest, zouden deze locaties voor ruim voldoende dekking hebben gezorgd.

Dat bracht haar op een interessante gedachte. Als de man zich inderdaad daar had verstopt, dan had hij Donald Greer zomaar voorbij laten lopen. Dit sloot meteen de mogelijkheid uit dat de moord een daad van puur geweld was. Iemand die tot zulk geweld in staat was, had Donald niet zo makkelijk voorbij laten gaan. Integendeel, in de meeste gevallen zou Donald zelf het slachtoffer geworden zijn.

Als ze nog extra bewijs nodig had dat het lichaam op een andere plaats werd verbrand, dan was dit het wel. Misschien was het voorwerp dat de man onder zijn jas verstopte wel een doos met de overblijfselen van het lichaam dat hij op het bouwterrein achterliet.

Het leek logisch en langzaam begon ze een steeds sterker gevoel te krijgen dat ze iets bereikte. Ze begon alles wat beter te begrijpen.

Ze liep naar het bouwterrein waar de resten waren gevonden. Efficiënt en snel, net zoals altijd, had O’Malley de agenten al de opdracht gegeven om de plaats delict te verlaten. Ze nam aan dat hij dat meteen had gedaan zodra de forensische dienst was geweest en het stoffelijk overschot had meegenomen.

Ze liep tot waar de botten en de as werden achtergelaten en stond daar gewoon een tijdje om zich heen te kijken. Het modderige stuk achter het bouwterrein was nu heel duidelijk zichtbaar. Het was heel dichtbij eigenlijk, en veel minder open dan het bouwterrein. Waarom zou iemand een skelet in het midden van een open bouwterrein achterlaten in plaats van bij een overwoekerde beek? Waarom had iemand deze resten niet in modder of stilstaand water achtergelaten?

Dat was een vraag waar ze al over bezig waren geweest. En in haar gedachten was het antwoord: omdat ze te maken hadden met een seriemoordenaar.

Omdat hij wil dat mensen zijn werk zien. Hij is er trots op en hij is arrogant.

Ze dacht dat hij ook heel slim moest zijn. Hij had zich in de dichte mist verscholen, wat erop wees dat hij zijn daad goed gepland had. Hij had waarschijnlijk het weerbericht gevolgd, zodat hij zeker wist dat er die dag een dichte mist zou hangen. Hij moest ook de omgeving vrij goed kennen. Er was een grondige planning voor nodig geweest.

En vuur... Hij moest veel over vuur weten. Een lichaam zo perfect laten verbranden, zonder dat dit verkoolt of anderszins de botten aantast, wijst op toewijding en geduld. De moordenaar moest bovendien heel veel verstand hebben van vuur en verbrandingsprocessen.

Verbranden, dacht ze. Vuur.

Terwijl ze de plaats delict nog eens onderzocht en zich voorstelde hoe de moordenaar op diezelfde plaats had gestaan, kreeg ze het gevoel dat ze iets miste, dat hier ergens een belangrijke aanwijzing lag, pal voor haar neus.

Het enige wat ze echter zag, was een moerassige en modderige kreek aan de achterzijde van het bouwterrein en de afgebakende rechthoek waar een arm slachtoffer was gedumpt, als een hoop afval.

Ze bekeek het lege perceel nog een keer en vroeg zich af of de plaats waar de resten waren gevonden misschien niet zo belangrijk was als ze dacht. De moordenaar had vuur gebruikt en misschien wilde hij hiermee iemand, het slachtoffer of de politie, iets duidelijk maken. Misschien kon ze zich beter daarop concentreren.

Opeens schoot haar iets te binnen. Ze pakte haar telefoon en belde het dichtstbijzijnde taxibedrijf om haar te komen ophalen. Toen ze de taxi besteld had, scrolde ze door haar contacten en staarde ze vijf seconden lang naar de naam van haar dochter.

Het spijt me, Rose, dacht ze.

Ze tikte op de beltoets en terwijl haar hart een beetje brak, bracht ze de telefoon naar haar oor.

Bij de derde beltoon antwoordde Rose. Meteen hoorde Avery de vreugde in haar stem. Op de achtergrond hoorde ze zachte muziek spelen. Ze stelde zich voor hoe Rose zich klaarmaakte voor hun middagje uit en meteen haatte ze zichzelf.

“Hoi, mam,” zei Rose.

“Hoi, Rose.”

“Is er iets?”

“Rose...” zei ze, terwijl ze de tranen voelde komen. Ze staarde naar het lege perceel achter zich en probeerde zichzelf ervan te overtuigen dat ze dit wel móést doen, en dat Rose het op een dag zou begrijpen.

Avery hoefde niets meer te zeggen. Meteen voelde Rose wat er aan de hand was. Ze liet een kwaad lachje horen. “Geweldig,” zei Rose, en alle vrolijkheid was nu uit haar stem verdwenen. “Mam, verdomme, meen je dit nou?”

Avery had Rose al eerder horen vloeken, maar dit keer klonk het als een dolk in haar hart, omdat ze besefte dat ze het verdiende. “Rose, ik heb een zaak. Een nogal ernstig geval en ik moet...”

“Ik weet wat je moet doen,” zei Rose. Ze schreeuwde niet en verhief zelfs nauwelijks haar stem. Ergens kwetste dit Avery nog meer.

“Rose, ik kan hier ook niks aan doen. Ik kon dit ook niet zien aankomen. Toen ik die plannen met je maakte had ik een hele lege agenda voor een aantal dagen. Maar deze zaak kwam op me af en... Nou ja, dingen veranderen soms.”

“Dat zal soms wel, ja,” zei Rose. “Maar niet met jou. Met jou blijft alles hetzelfde, als het over mij gaat ten minste.”

“Rose, dit is niet eerlijk.”

“Je hoeft me nu niet te gaan vertellen wat niet eerlijk is! En weet je, mam? Laat maar zitten. Dit keer, en alle volgende keren dat je de Perfect Moeder wil zijn. Het is ons kennelijk gewoon niet gegeven.”

“Rose...”

“Ik snap het, mam. Echt. Maar weet je wel hoe stom het is om zo’n soort vrouw als moeder te hebben... een geweldige vrouw met een veeleisende baan? Een vrouw waar ik echt enorm tegenop kijk, maar die me keer op keer teleurstelt.”

Avery wist niet wat ze moest zeggen. En dat maakte ook niet uit, want Rose was uitgepraat.

“Tot ziens, mam. Bedankt dat je het van tevoren liet weten. Beter dan dat je me laat wachten, denk ik.”

“Rose, ik ...”

De verbinding werd verbroken.

Avery stak haar telefoon weer in haar zak en haalde diep adem. Er rolde een enkele traan uit haar rechteroog en ze veegde die zo snel mogelijk weg. Daarna liep ze vastberaden naar het deel van het terrein dat eerder die ochtend met tape was afgezet en bleef er een hele tijd naar staan staren.

Vuur, dacht ze. Misschien betekent dat voor de moordenaar meer dan zomaar iets waarmee hij zijn slachtoffer kan ombrengen. Misschien is het iets symbolisch. Misschien moet ik me op het vuur concentreren om aanwijzingen te vinden.

Terwijl ze op de taxi wachtte, dacht ze na over vuur en over wat voor soort persoon dat zou kunnen gebruiken om een of andere boodschap over te brengen. Omdat ze maar weinig over brandstichting afwist, vond ze het heel moeilijk om de hele situatie te begrijpen.

Ik heb iemand nodig die met me meedenkt, dacht ze.

Ze belde meteen naar bureau A1 en vroeg of ze doorgeschakeld kon worden met Sloane Miller, de psychologe en bedrijfstherapeut van het bureau voor de agenten en rechercheurs. Als er iemand de geest van een moordenaar met een voorliefde voor vuur kon begrijpen, dan was het Sloane wel.

HOOFDSTUK ZEVEN

Een halfuur later was Avery terug op het bureau. Ze nam niet meteen de lift naar haar kantoor, maar liep op de eerste verdieping de gang door naar het einde van het gebouw. Ze was hier al eerder geweest, toen ze tijdens haar vorige, zenuwslopende zaak de opdracht had gekregen om met Sloane Miller te gaan praten. Het gesprek had haar beïnvloed op een manier waar ze nog steeds niet helemaal mee uit de voeten kon. Nu was ze hier echter vanwege een andere reden. Ze wilde inzicht krijgen in het brein van een moordenaar. En omdat ze nu helemaal in haar element was, voelde het bezoek ook een stuk natuurlijker.

Toen ze bij het kantoor van Sloane kwam, zag ze tot haar opluchting dat de deur openstond. Sloane werkte niet op afspraak. Wie het eerst binnenkwam, werd het eerst geholpen. Avery hoorde Sloane tikken op het toetsenbord van haar computer en klopte aan.

“Kom maar binnen,” zei Sloane.

Avery voelde zich een stuk gemakkelijker dan de vorige keer dat ze Sloane ontmoette. Hier in haar kantoor voelden ze zaken net iets informeler dan in haar spreekkamer.

“Hé, rechercheur Black,” zei Sloane met een oprechte glimlach toen ze opkeek van haar computer. “Fijn om je te zien. Ik was blij om van je te horen toen je me opbelde. Hoe gaat het met je?”

“Alles gaat prima,” zei Avery. Maar ze wist dat Sloane elke kans zou grijpen om de toestand met Rose en haar ingewikkelde relatie met Ramirez te bespreken.

“Wat kan ik voor je doen?” vroeg Sloane.

“Nou, ik hoopte dat je me zou kunnen helpen met het doorgronden van een bepaald type persoon. Ik leid een zaak waarbij we vrijwel zeker zijn dat een moordenaar zijn slachtoffers verbrandt. Hij liet alleen botten en as achter op de plaats delict. De botten zijn helemaal kaal, onbeschadigd en niet verkoold. Hij liet ook een bergje as achter en er was een lichte chemische geur merkbaar, die denk ik van de as afkomstig is. Hij weet duidelijk wat hij doet. Hij weet hoe hij een lichaam moet verbranden, en dat lijk me vrij specifieke kennis. Ik denk echter niet dat hij het vuur alleen gebruikt als hulpmiddel bij zijn daden. Ik wil te weten komen wat voor iemand vuur niet alleen gebruikt om iemand te verbranden, maar het ook gebruikt als een soort symbool.”

“Het idee dat hij het vuur gebruikt als een soort symbool is denk ik correct geconcludeerd,” zei Sloane. “In een zaak zoals deze kan ik je bijna wel garanderen dat het daarom draait. Ik denk dat dit iemand is die ofwel heel geïnteresseerd is in brand of die in het verleden al eens brand heeft gesticht. Misschien had die persoon vroeger wel een baan of een hobby die met vuur te maken had. Onderzoek heeft aangetoond dat zelfs kinderen die gefascineerd zijn door kampvuren of lucifers een bijzondere interesse hebben voor brandgerelateerde misdaden.”

Назад Дальше