Twintig minuten later kwam een majoor via het hek het terrein binnen.
Martin zat op zijn knieën met zijn voorhoofd in de grond geduwd. Zijn handen waren nog steeds op zijn rug gebonden.
De majoor keek even naar Martin en de twee dode Amerikanen naast hem. Hij dacht beslist dat Martin ook dood was. Hij ging naar de kooi waar hospikken van de ene naar de andere krijgsgevangene ging om te checken of ze nog leefden.
Een van de hospikken kwam met de majoor praten door de draad. "Ze zijn allemaal dood, majoor. Honderdtweeëntwintig."
"Allemachtig. Hoe is dit gebeurd?"
"Ik weet het niet, majoor. Het was al voorbij toen we hier aankwamen. Er zijn daar nog vierendertig dode soldaten." Hij wees naar de dode soldaten die over het terrein verspreid lagen. "En meer dan tweehonderd dode Japanners."
De majoor schudde zijn hoofd. "Dit is een regelrechte nachtmerrie, verdomme. Al die krijgsgevangenen zijn dood."
"Majoor Joaquin!" riep een van de hospikken. Die gast hier leeft nog.
De majoor haastte zich naar Martin.
Sergeant Lampright, de man die de majoor geroepen had, maakte de handen van Martin los.
De majoor knielde voor Martin. "Wat is hier gebeurd, jongen?" Toen Martin niet reageerde, keek majoor Ronald Joaquin naar de hospik. "Sergeant Lampright, heeft hij iets tegen jou gezegd?"
"Nee, majoor."
Soldaat Martins ogen draaiden weg toen hij probeerde op de majoor te focussen. Tranen stroomden over zijn wangen.
"Wat is er gebeurd?" vroeg de majoor.
Martin tilde een bevende hand op, probeerde te wijzen naar de dode Japanse soldaten, maar ze lagen overal verspreid en Martin had moeite om scherp te zien. "Ze doodden doodden krijgsgevangenen. Ik probeerde hen tegen te tegen te houden." Zijn hand aarzelde en dan wees hij opnieuw.
De majoor keek naar waar hij wees.
Voorbij de lijken en tot op de rand van de versteviging stond een eenheid mariniers op hun geweren geleund te roken.
"Die mannen??!!" Majoor Joaquin keek weer naar Martin. "Hebben die soldaten daar de krijgsgevangenen gedood?"
Martin begon oncontroleerbaar te snikken en zijn schouders schokten. Zijn kin zakte op zijn borst.
"Majoor," zei sergeant Lampright, "die man heeft ernstige shellshock." Hij gaf Martin een schouderklopje. "Hij zal u pas kunnen vertellen wat er precies gebeurd is als hij eruit komt."
De majoor ging staan en keek een ogenblik rond naar het bloedbad. "Oké, breng hem terug naar het hospitaalschip." Hij keek naar de hospik. "Maar luister goed naar me, Lampright. Hou je mond over deze plek. Vertel niemand iets. Begrepen?"
Lampright ging staan. "Majoor, ik denk niet"
"Voor de top op het hoofdkwartier heeft deze plek nooit bestaan." Hij staarde naar sergeant Lampright. "Er waren hier geen krijgsgevangenen."
De sergeant keek om zich heen. "Welke plek, majoor?"
De majoor glimlachte terwijl hij naar het hek bovenop de dam liep.
* * * * *Eerste sergeant Richard Lampright verzorgde William Martins wonden zo goed hij kon. "We moeten jou zien op het strand te krijgen en" Lampright spitste zijn oren. Twee andere hospikken die de arm van een gewonde marinier aan het verbinden waren, deden hetzelfde. Ze keken naar Lampright.
Het geluid was er weer, zwak en ver weg: "Hospik!"
De andere twee hospikken haastten zich naar Lampright terwijl hij rechtkwam. "Langs daar." zei een van hen en wees naar het oosten.
Het was er nog eens: "Hospik!" Maar het was een andere stem, ergens in de buurt van de eerste.
Lampright knielde bij soldaat Martin. "We moeten weg. Blijf hier tot ik terugkom, dan zal ik je naar het strand brengen waar een landingsboot je zal oppikken om je naar het hospitaalschip te brengen." Hij hield zijn hoofd schuin om in de ogen van Martin te kijken. "Begrijp je me?"
Martin concentreerde zich even op het gezicht van de hospik. "Op het strand, landingsboot."
"Juist." Sergeant Lampright ging staan. "Kom," zei hij tegen de twee mannen, "laten we gaan kijken wat er aan de hand is."
De drie mannen liepen op een drafje de helling op in de richting van het hek met de prikkeldraad.
* * * * *William zat een hele tijd in het slijk met zijn armen rond zijn opgetrokken knieën en zijn hoofd op zijn voorarm.
Toen de zon bijna onder was, stak er een briesje op die de frisse geur van de zee meebracht. Samen met het zachte windje kwam er ook een geluid, zwak en zacht, als een verloren gelopen poesje.
Hij tilde zijn hoofd op en keek naar het westen. Daar zag hij drijvende wolken die oranje en geel kleurden door een strook zonlicht.
"Strand." fluisterde hij. "Landingsboot."
Hij wilde recht gaan staan, maar slaagde er enkel in zich op een knie te hijsen. Hij wachtte tot zijn hoofd zou stoppen met tollen. Na een tijdje raakte hij recht en keek naar het hek. Hij wist dat hij nooit op het fort zou kunnen klauteren, dus draaide hij zich om en liep de andere richting uit.
Nadat hij een smeulende bunker gepasseerd was, verliet hij het terrein vol lijken een slapend leger van vrienden en vijanden, met hier en daar een rivaliserend duo dat elkaar levenloos omhelsde in een laatste daad van haat en bloederig geweld.