Raji: Boek Drie - Charley Brindley 2 стр.


Mr. Maidan gluurde naar haar handen en dan naar de mijne. "Speel je cricket, Mr. Fusilier?"

"Ik ben niet zo sportief. Ik speel af en toe tennis." Ik voelde de rand van Raji's sandaal op mijn kleine teen.

"Echt? Misschien kan je morgenmiddag naar mijn club komen voor een paar partijtjes tennis."

Ik wilde niets liever dan te tennissen. Na vijf weken op het vrachtschip en dan een week vastzitten in het huis van de Devaki's was een paar uur intensief tennissen precies wat ik nodig had.

"Dat zou ik heel fijn vinden." Ik trok mijn pijnlijke voet weg van onder Raji's sandaal. Ik keek naar haar en zag dat ze een snelle beweging met haar rechterhand naar haar oor maakte, waarna ze haar haar over haar schouder streek. "Helaas," zei ik tegen Mr. Maidan terwijl ik naar Raji bleef kijken, "zal ik uw vriendelijke uitnodiging niet kunnen aanvaarden omdat..."

"Je hebt beloofd dat je de kinderen zou helpen met..." Raji keek rond in de kamer. "Met hun acrobatie morgen."

"Juist, acrobatie." Ik wendde me weer tot Mr. Maidan. "Trouwens, Raji speelt veel beter tennis dan ik."

"Is dat zo?" Hij bekeek Raji van kop tot teen. "Een vrouwelijke tennisspeler?"

Ze knikte.

"Oké dan. Terwijl Mr. Fusilier gymnastiekles geeft, kan u me wat leren over tennis."

Als het tafereel een glimlachwedstrijd was geweest, had Raji beslist verloren van haar moeder.

* * * * *

Ik denk dat Mr. Maidan niet veel wist over tennis, want hij had blijkbaar veel uitleg nodig die zaterdagmiddag. Het was dan ook erg laat wanneer Raji 's avonds terugkeerde en ze gingen opnieuw tennissen de dag nadien en de dag daarna.

De dinsdagmorgen vroeg zaten Raji en ik in de veranda thee te drinken en naar de zonsopgang te kijken.

"Raji," zei ik, "woensdag vertrekt er een rivierboot vanuit Rangoon de Irrawaddy op."

Ze keek naar me met een opgetrokken wenkbrauw, haar manier van "En?" zeggen.

"Ik moet verder. De boot vaart naar Mandalay en dan door het noorden van Birma tot Myitkyina bij de grens met China."

Even keek ze naar het felle licht van de ochtendzon die doorheen de bananenbomen scheen terwijl ik naar de warme gloed van haar mooie gezichtje keek.

"Oké," zei ze. "Wacht op me in Mandalay en dan kunnen we samen uitzoeken wat de Chinezen uitspoken."

Ik had gehoopt dat ze zoiets zou zeggen. Het samen reizen beviel ons wel, maar ik wilde niet dat ze zich verplicht zou voelen om haar gezin, of Mr. Maidan, achter te laten. Maar ik kende Raji ook beter dan dat haar ouders haar kenden. Het waren vriendelijke mensen en best welvarend ondanks de economische malaise. Mr. Devaki doceerde geschiedenis aan de Jawaharlal Nehru-universiteit en zijn vrouw werkte bij een of andere overheidsdienst, dus hadden ze een aanvaardbaar inkomen. Maar zodra Raji weer bijgepraat was over de familieverhalen en haar moeder en vader teruggekeerd waren naar hun werk, zou Raji zich zonder de intellectuele stimulatie die ze gewoon was, beginnen te vervelen; dat hoopte ik tenminste. Mocht ze natuurlijk een andere bron van stimulatie vinden, dan zou ik waarschijnlijk alleen naar China reizen.

Raji's vader reisde regelmatig naar Mandalay om "commerciële redenen", om "het landschap te bewonderen" of om "natuurstudies te doen als hobby" en hij beval een hotel aan in de 62nd Street net buiten het stadscentrum die de Nadi Myanmar heette, waar ik en zijn dochter in Mandalay konden afspreken.

Raji had me al verteld dat haar vader intensief meestreed tegen de Engelsen, want zowel India als Birma probeerden zich te bevrijden van het juk van het Britse Rijk. Hij hielp niet alleen de financiering van opposanten organiseren, maar reisde ook naar Birma om er clandestiene vergaderingen te organiseren met rebellen. Een jaar eerder zou ik hem gezegd hebben dat ik heel goed wist wat hij in Birma deed en ik zou waarschijnlijk de kant gekozen hebben van de Britten die zich vastklampten aan hun verre koloniën. Maar terwijl hij, zijn vrouw, Raji, ik en hun negen andere kinderen, samen met een veelheid aan nichtjes en neefjes op de grond rond de lage tafel zaten curry en khatta mango dal - mango's met bonen en rode pepers - te eten, dankte ik Mr. Devaki beleefd voor de informatie en prentte de naam van het hotel en het adres in Mandalay in mijn geheugen.

Twee weken later ontmoette ik Kayin in de lobby van het Nadi Myanmarhotel.

Hoofdstuk twee

Een glimlachende jongedame tikte krachtig op de bel onder haar hand om de volgende piccolo op te roepen.

"Prettig verblijf wij hopen, Mr. Busetilear," zei Kayin terwijl ze me een ontvangstbewijs gaf voor de drie dollar die ik betaald had om een week in het hotel te verblijven. Ze slaagde er nooit in mijn familienaam, Fusilier, helemaal correct uit te spreken.

Ik schroefde het dopje weer op mijn vulpen en stopte hem weg, maar voor ik haar kon bedanken voor haar vriendelijke woorden greep de piccolo mijn koffer beet en griste de kamersleutel uit onze handen. Kayin had de sleutel in mijn hand gedrukt, maar leek hem met even veel tegenzin los te laten als ik haar hand.

"Haast u met Po-Sin langs hier, snel," zei de jongen en hij sleepte mijn zware koffer over de vloer. "Spring op lift voor hij gaat helemaal naar boven, als het u belieft."

Po-Sin wilde blijkbaar snel van mij en mijn bagage af zijn om zijn dubbeltje fooi in ontvangst te kunnen nemen en terug te keren naar de lobby en zijn plaats in de rij met de andere jongens die wachtten op de volgende gulle gever. Hij was ongeveer vijftien en netjes gekleed met een pet zonder klep - vergelijkbaar met een fez zonder kwast - en een aansluitend, roodbruin gilet met drie gele strepen op elke mouw. Hij droeg ook een felgekleurde longhi, een traditioneel wikkelrokachtig kledingstuk dat zowel door mannen als vrouwen wordt gedragen in Birma.

Ik nam mijn pet van de balie, draaide me om en volgde Po-Sin. Na een paar passen, keek ik achterom en zag dat Kayin me nakeek. Even verscheen er een frons op haar gezicht, maar dan toverde ze haar commerciële glimlach terug voor de volgende gast.

"Welkom in het Nadi Myanmarhotel," zei ze tegen een stijve, jonge Engelsman die met zijn dichtgeklapte paraplu zwaaide als was het een soort onschuldig wapen dat diende om zich een weg te banen tussen allerlei ongewensten. De man droeg een spierwitte katoenen broek en een bijpassende tropenhelm met een lange albatrosveer tussen de band.

Ik keek naar mijn vuile, oude zeemanspet en dan weer naar Kayin. Haar woorden en haar glimlach voor de Engelsman waren net dezelfde als die die ze mij net geschonken had.

* * * * *

Het was per ongeluk dat ik tegen Kayin gebotst was bij de voordeur van het hotel - zij kwam net buiten toen ik terugkeerde naar het hotel na een wandeling langs de rivier. Dit gebeurde de dag nadat ik haar voor het eerst ontmoet had aan de balie. Daarvoor, toen ik uit mijn kamer kwam en naar buiten ging, had ik naar de balie gekeken in de hoop dat ze vrij zou zijn en ik haar een of andere banale vraag kon stellen, zoals waar de dichtstbijzijnde boeddhistische tempel was of hoe ver het was naar de rivier. Maar ze was in gesprek met de hotelmanager, een Engelsman, en het leek me beter hen niet te onderbreken.

"Ik sorry, Mr. Busetilear," zei Kayin tegen me op straat bij de voordeur van het hotel na onze botsing. "Ik ben zo onhandig." Ze hurkte neer om haar pakjes op te rapen.

"Nee, nee." Ik hurkte neer en stootte opzettelijk mijn hoofd tegen het hare. "Het was mijn schuld."

Ze lachte en wreef over de zijkant van haar hoofd terwijl ik over mijn voorhoofd wreef. "Misschien," zei ze, "volgende keer beter wij blijven uit elkaars buurt zodat we elkaar geen pijn doen."

Ze lachte en wreef over de zijkant van haar hoofd terwijl ik over mijn voorhoofd wreef. "Misschien," zei ze, "volgende keer beter wij blijven uit elkaars buurt zodat we elkaar geen pijn doen."

Haar lach was prachtig en exact de reactie die ik beoogd had.

"Weet u toevallig," vroeg ik, "waar de dichtstbijzijnde boeddhistische tempel is?"

Ze sperde haar ogen open. "Bent u een boeddhist?"

"Nee." Ik pakte haar bij de elleboog om haar recht te helpen. Ik kon niet liegen tegen haar. Ik had haar al misleid door mijn hoofd tegen het hare te stoten, maar dat was gerechtvaardigd. "Nee, ik ben geen boeddhist, maar ik zou graag een tempel bezoeken." Ik was zeker dat ze zelf boeddhist was, zoals de meeste Birmanen.

"Ik heb enkel nu een uur lunchpauze en ik moet naar bank voor die Mr. Haverstock, onze manager, en dan ook naar kantoor van American Express."

"Oh." Ik was ontgoocheld. Werkelijk diep ontgoocheld dat ze andere bezigheden had. "Oké." Ik kreeg plots een inval. "Mag ik je vergezellen tot bij de bank? Dan kan je me de weg wijzen naar een tempel."

Als de bezigheden voor de hotelmanager een verzinsel waren en ze eigenlijk afgesproken had met haar vriend of haar man, dan zou ze me zeggen dat ik me met mijn eigen zaken moest bemoeien en zelf een tempel moest zoeken. Een vrouw die zo mooi is als zij moet wel een vriend of een man hebben.

"Natuurlijk," antwoordde ze meteen. "Jouw vergezellen naar bank zou fijn zijn. Het is tamelijk ver te gaan."

Onderweg babbelden we gezellig over Birma, Mandalay, het hotel, haar job, haar baas en net toen we bijna bij de persoonlijke informatie waren, die ik echt wilde, hield ze me tegen.

"Wel," zei ze, "hier is de bank waar ik hotelgeld moet geven."

Ik keek omhoog naar het imposante, romaanse gebouw dat vier verdiepingen hoog was. In een marmeren plaat boven de ingang waren de woorden "Reserve Bank of India" gehouwen. Op dat ogenblik maakte Birma nog deel uit van India en de Britten gebruikten dezelfde munt in het hele gebied.

"Nu al!" Ik was oprecht verrast dat we er waren. "Maar je zei dat het ver was."

"We hebben ongeveer twaalf blokken gekomen, waarschijnlijk." Ze stond naast de deur van de bank en lachte lief.

"Oh," zei ik na een momentje. "Waar is die tempel?"

"Loop hier gewoon verder een blok of twee, dan aan linkerkant, wandel een beetje tot je ziet felgeel kleur zijkant van huis. Stop en probeer kleine brug te zien vlak voor je aan linkerkant, een paar minuutjes en je zal zien voorkant van Shwe Nadawtempel."

Ik weet niet zeker of het klopte, maar ik had het sterke gevoel dat ze me probeerde uit mijn lood te slaan met haar snelle aanwijzingen.

"Zei je dat links de gele winkel was, of was het rechts?" Ik probeerde het nog verwarrender te maken.

"Wacht hier drie minuten of beetje meer, dan wij wandelen bij die plaats samen."

Met een brede glimlach ging ze de bank binnen. Ik keek door het raam naar haar terwijl ze het geld van het hotel aan een bediende gaf en dan naar een jongedame ging die aan een bureau zat en voorover leunde om haar iets te vertellen. De jongedame gluurde even mijn richting uit en ik keek de andere kant op en zag een politieagent voorbijfietsen.

Nadat ze buitenkwam uit de bank wandelden we door de Yadanarstraat naar de oevers van het Nadikanaal waar ik aan een stalletje ohn no khao swè kocht als lunch. Het eten bestond uit rijstnoedels en kip, bereid in kokosmelk. Het was erg kruidig, zoals het meeste Birmaanse eten, en erg lekker.

We keerden wat te laat terug naar het hotel, maar Kayin verzekerde me dat het oké was. Ik zei dat ik het goed zou maken met een lekker diner in een restaurant in de buurt mocht ze problemen krijgen met de manager.

"Wel," zei ze, "misschien wel een beetje problemen krijgen."

Om 6 uur 's avonds, toen haar werk erop zat, zou ze naar huis gaan om zich om te kleden, zei ze, en dan zouden we elkaar om acht uur terugzien tegenover het restaurant.

Het wachten duurde lang en tijdens die eindeloos durende middag realiseerde ik me dat ik nog nooit een date met een meisje had gehad. Raji en ik hadden heel veel samen gedaan, maar nooit iets wat je echt een date kon noemen. Ik was eenentwintig en onervaren, zoals mijn vader het zou noemen. Ik vroeg me af of Kayin ervaren was. Waarom was ik nooit uitgegaan met een vrouw? Waarom waren Raji en ik nooit samen naar bed geweest? Hoe zou het zijn om met iemand naar bed te gaan? En waarom dacht ik er de laatste tijd zo vaak aan, terwijl dat voordien nooit zo was? Enzovoort enzovoort, uren aan een stuk.

Eindelijk viel de avond en ik was al drie kwartier tegenover het restaurant aan het ijsberen en me aan het afvragen of dit de verkeerde straat was. Maar daar kwam ze, precies om acht uur, over het trottoir in mijn richting gewandeld; haar hakken klikten een snel ritme.

Ik was erg zenuwachtig en ongemakkelijk. Aan een tafel zitten bij kaarslicht met een mooie vrouw was nieuw voor mij. Ik wist niet of ik vragen moest stellen of over mezelf moest praten. Ik had veel tijd doorgebracht met een andere mooie vrouw, Raji, maar onze relatie was ongedwongen, bijna familiaal. Niet romantisch. Ik had het gevoel dat er tussen Kayin en mij ook geen sprake van romantiek zou zijn. Ik was zo'n kluns dat ik overtuigd was dat ze me slaapverwekkend saai vond. Als ze geeuwt, nam ik me voor, vertrekken we en wandel ik met haar mee naar huis.

Maar Kayin was welgemanierd. Ze praatte ongedwongen over Birma en haar job in het hotel en ze stelde vragen over Amerika en de vrijheden die we genoten.

In het begin antwoordde ik kort en ter zake, want ik wilde het gesprek niet domineren. Ze kaartte allerlei onderwerpen aan en hield de vragen en de antwoorden mooi in evenwicht.

We werden bediend en al snel was er een uur voorbij, en dan nog een.

Na het verrukkelijke diner wandelden we uren door parken en voorbij tempels en helemaal tot bij het Golden Palace met zijn brede slotgracht en hoge torens op elk van de vier hoeken.

"Ben je er al ooit binnen geweest?" vroeg ik.

"Het Golden Palace?" vroeg ze. "Dat is waar koning Rama woont."

"Ah, het paleis van koning Rama. Maar ben je er al ooit binnen geweest? Ik vraag me af hoe het eruit ziet."

"Oh." Ze aarzelde en keek een ogenblik naar een van de torens voor ze verder ging. "Op de foto's die ik gezien heb, is het, hoe het zeggen, sierig?"

"Sierlijk," zei ik.

"Ja, sierlijk. Sorry, mijn Engels niet zo goed.

Je Engels is fantastisch. Wil je me Birmaans leren?"

Ze keek me een hele poos aan. "Waarom ben je naar Mandalay gekomen?"

We stonden aan de rand van de slotgracht steentjes in het donkere water te gooien.

"Ik ben onderweg naar Myitkyina," zei ik. Mijn maatje komt me achterna naar het hotel binnen een paar dagen. Ik heb ons aangemeld voor de Gaw-byan, een rivierboot. Ik veronderstel dat we er als scheepsjongens zullen werken of zoiets. Maar we vinden hard werken niet erg."

"Waarom Myitkyina?"

"Gewoon om te zien hoe het daar is."

"Maar wat doe je?" vroeg ze.

In die periode noemde ik mezelf nog steeds een student geneeskunde. Eigenlijk was ik dat niet meer en ik zou het waarschijnlijk ook nooit meer worden. Wat was ik dan wel? Een schooier is het enige woord dat me te binnen viel, maar ik kon haar dat niet vertellen.

"Ik ben student geneeskunde."

Wanneer zal je afstuderen?"

Haar vragen waren veel beter dan de mijne. Ze ging in op dingen en ik voelde me daar wat ongemakkelijk bij.

"Om eerlijk te zijn, Kayin, misschien ga ik nooit meer terug naar school."

"Waarom?"

Назад Дальше