Begeerd - Морган Райс 2 стр.


Caitlin had altijd al naar Parijs willen gaan, ze had haar moeder altijd al gesmeekt om haar een keer meet te nemen. Een keertje, wanneer ze op de middelbare school een vriendje had gehad, had ze gedurig aan gehoopt, dat hij haar zou meenemen naar daar. Het was een plaats waar ze altijd al van gedroomd had dat ze er een keertje naartoe zou gaan, en het was werkelijk adembenemend dat ze hier ook echt was. En dan nog eens in een andere eeuw.

Caitlin voelde zichzelf een beetje onder de voet gelopen in de zwellende massa, en opeens keek ze naar beneden, en keek ze eens goed naar haar kleren. Ze verstijfde van schrik toen ze merkte dat ze nog steeds gekleed ging in de eenvoudige gevangeniskledij dat Kyle haar gegeven had in het Colosseum in Rome. Ze droeg een tuniek van canvas, nogal ruw op haar huid, grof uitgesneden, veel te groot voor haar, over haar bovenlichaam en benen getrokken met een stuk touw. Haar haar was mat, ongewassen, en hing in haar gezicht. Ze zag eruit als een ontsnapte gevangene of een dakloze.

Nu ze zicht wat angstiger voelde, begon Caitlin terug naar Caleb te zoeken, en naar Sam, naar iedereen die ze herkende, naar gelijk wie die haar zou kunnen helpen. Nooit eerder had ze zich eenzamer gevoeld, en ze wilde niets liever dan hen met haar eigen ogen te kunnen waarnemen, dan te weten dat ze niet alleen naar deze plaats terugkeerde, en dan te weten dat alles in orde zou komen.

Maar ze kon niemand herkennen.

Misschien ben ik de enige, zo dacht ze. Misschien sta ik er terug helemaal alleen voor.

De gedachte hieraan doorboorde haar maag zoals een mes. Ze wilde zich in een bolletje oprollen, terugkruipen en zich verstoppen in de kerk, om naar een andere tijd gezonden te worden, naar een andere plaats – gelijk welke plaats waar ze kon wakker worden en iemand ontmoeten die ze kende.

Maar ze maakte zichzelf sterk. Ze wist dat er van terugtrekken geen sprake was, dat er geen andere optie was dan voort te gaan. Ze moest gewoon dapper zijn, haar plaats vinden in deze tijd en plaats. Er was gewoon geen andere keuze.

*

Caitlin moest weg geraken uit de massa. Ze had het nodig om alleen te zijn, om te rusten, om te eten en te denken. Ze moest bedenken waar ze naartoe zou kunnen gaan, waar ze naar Caleb zou kunnen zoeken, en of hij zelfs nog daar kon zijn. En net zo belangrijk was, dat zij er achter kwam waarom ze in de stad was, en in dit tijdperk. Ze wist zelfs niet en welk jaar ze zich bevond.

Iemand snelde haar voorbij, en and Caitlin zocht toenadering en pakte zijn arm vast, ze werd overweldigd door de plotse wens om alles te weten te komen.

Hij draaide zich om en bekeek haar, een beetje uit het lood geslagen dat hij zo vlug tegengehouden werd.

“Het spijt me,” zei ze, en ze werd zich bewust van hoe droog haar keel wel niet was, en hoe sjofel ze er uit moet gezien hebben, maar ze sprak voorzichtig haar eerste woorden, “maar in welk jaar zijn we?”

Ze voelde zich zelfs beschaamd toen ze het vroeg, omdat ze er zich bewust van was dat ze misschien als gek zou kunnen overkomen.

“Jaar?” De verwarde man keek haar vragend aan.

“Hmm… Het spijt me, maar ik kan het me niet … herinneren.”

De man keek haar van onder tot boven aan en schudde vervolgens traag zijn hoofd, alsof hij wou beslisssen dat er iets mis met haar was.

“Het is 1789, natuurlijk. En het is nog lang geen Oudejaarsavond, dus je hebt werkelijk geen excuus, ” zei hij, en hij schudde zijn hoofd afkeurend, en hij marcheerde weg.

1789. De realiteit van deze getallen raasde doorheen Caitlin’s gedachten. Ze kon zich herinneren dat ze het laatst in het jaar 1791 was geweest. Twee jaar. Dat is niet zover uit de buurt.

Maar, nu was ze in Parijs, en dat is een heel andere wereld dan Venetië. Waarom hier? Waarom nu?

Ze brak er haar hoofd over, en probeerde met de moed der wanhoop iets van haar geschiedenis lessen te herinneren om te weten wat er in Frankrijk gebeurd was in 1789. Ze schaamde zich omdat ze zich realiseerde dat ze dit niet kon. Ze kon zich wel opnieuw een klap geven omdat ze niet beter opgelet had in de klas. Wanneer ze in haar middelbare schooltijd geweten had dat ze op een dag terug in de tijd zou reizen, dan zou ze wel haar geschiedenisles de hele nacht door geblokt hebben, en zou ze zich de moeite getroost hebben om alles te onthouden.

Ze realiseerde zich nu dat het allemaal niet veel uitmaakte. Nu maakt ze zelf deel uit van de geschiedenis. Nu had ze de kans om de dingen te veranderen, om zichzelf te veranderen. Ze werd er zich van bewust dat het verleden kon veranderd worden. Het is niet omdat bepaalde dingen gebeurd waren in de geschiedenisboeken, dat dat betekende dat zij, terwijl ze terug in de tijd reisde, de dingen nu niet zou kunnen veranderen. In zekere zin, had ze dit al gedaan: haar verschijning hier, in deze tijd, zou alles beïnvloeden. Dat, op zijn beurt, kon op eigen bescheiden wijze, de loop van de geschiedenis doen veranderen.

Dit maakte haar nog meer bewust van het belang van haar daden. Het was haar taak om het verleden opnieuw te creëren.

Terwijl ze de elegante omgeving in haar opnam, begon Caitlin een beetje tot rust te komen, en ze voelde zich zelfs een beetje aangemoedigd. Ze was tenminste op een mooie plaats terechtgekomen, in een mooie stad, en in een mooi tijdperk. Dit kon je immers bezwaarlijk het stenen tijdperk noemen, en het was niet alsof ze verschenen was in een godverlaten boerendorpje. Alles in haar buurt zag er even brandschoon uit, en de mensen waren allemaal zo netjes gekleed, en de kasseistraten blonken in het licht van de fakkels. En het enige dat ze zich kon herinneren over het Parijs van de 18

de

Caitlin realiseerde zich dat de Notre Dame zich op een klein eilandje bevond, en ze voelde dat het nodig was om daar snel weg te komen. Het was gewoon veel te druk hier, en ze had wat ruimte nodig. Ze ontdekte verschillende kleine voetgangersbruggetjes die haar daar vandaan zouden leiden, en ze ging er naar eentje toe. Ze liet zichzelf toe om te hopen dat misschien de aanwezigheid van Caleb haar in een bepaalde richting zou leiden.

Terwijl ze over de rivier wandelde, zag ze hoe mooi de nacht in Parijs wel was, verlicht door licht van fakkels, zo helemaal langs de rivier, en door de volle maan. Ze dacht aan Caleb, en ze wenste dat hij aan haar zij zou zijn om samen met haar van het zicht te genieten.

Terwijl ze over de brug wandelde, en op het water neerkeek, werd ze overvallen door herinneringen. Ze dacht aan Pollepel, over de Rivier de Hudson River bij nacht, of aan de manier waarop de maan de rivier deed oplichten. Ze voelde een plotse drang om van de brug te springen, om haar vleugels uit te testen, om te zien of ze opnieuw kon vliegen, en hoog boven alles kon uittoornen.

Maar ze voelde zich zwak en hongerig, en terwijl ze achterover leunde, kon ze haar vleugels helemaal niet voelen. Ze vroeg zich af of de reis terug in de tijd een effect had gehad op haar vermogens en krachten. Ze voelde zich bijlange niet zo sterk als ze zich eens gevoeld had. In feite voelde ze zich bijna menselijk. Fragiel. Kwetsbaar. Ze hield niet van dat gevoel.

Nadat Caitlin de rivier overgestoken had, slenterde ze langs de straten, en zwierf ze urenlang, hopeloos verdwaald. Ze wandelde door kronkelende, draaiende straten, steeds verder van de rivier weg, richting het noorden. Ze verbaasde zich over de stad. In sommige opzichten, voelde ze hetzelfde aan als Venetië en Florence in 1791. Net zoals deze steden, was Parijs nog altijd hetzelfde, zelfs in vergelijking met hoe het eruit zag in de 21

ste

Ook hier waren de straten meestal van kasseien, gevuld met koetsen en paarden, of uitzonderlijk een paard met een ruiter alleen. Mensen wandelden in mooi bewerkte pakken, op hun gemak voortschrijdend, alsof ze alle tijd van de wereld hadden. Net zoals in deze steden, was ook hier nog geen waterleiding, en Caitlin kon niet anders dan vaststellen dat het afval op straat lag, en walgen van de verschrikkelijke stank in de zomerse hitte. Ze wenste dat ze nog een van die kleine potpourri zakjes bij zich had die Polly haar in Venetië had gegeven.

Maar in tegenstelling tot deze andere steden, vormde Parijs een wereld op zich. De straten waren hier breder, de gebouwen waren lager, en ze waren mooier ontworpen. De stad voelde ouder aan, waardevoller, en mooier. Het was ook minder druk: hoe verder ze wegging van de Notre Dame, hoe minder mensen ze bespeurde. Misschien was het enkel omdat het al laat op de avond was, maar de straten voelden bijna leeg aan.

Ze wandelde en wandelde, en haar benen en voeten werden vermoeid, achter elke hoek zocht ze naar enig teken van Caleb, of elke aanwijzing die haar in een bijzondere richting zou kunnen sturen. Er was niets.

Ongeveer elke twintig blokken, veranderde de buurt van uitzicht, en het gevoel erbij veranderde ook. Terwijl ze verder en verder noordwaarts trok, begon ze aan de beklimming van een heuvel, in een nieuw district, nu een met smalle stegen, en verschillende bars. Wanneer ze een bar op een hoekje passeerde, zag ze een man op apegapen, dronken, en bewusteloos tegen de muur. De straat was helemaal leeg, en gedurende een moment, werd Caitlin overvallen door de ergste hongeraanval. Het voelde voor haar aan alsof haar maag in twee aan het scheuren was.

Ze zag de man daar liggen, en zoomde in op zijn nek, en kon het bloed binnenin zien kloppen. Op dat moment, wilde ze niets liever dan op hem neer te dalen, om zich te voeden. Het gevoel ging verder dan een drang – het was meer dan een bevel. Haar lichaam schreeuwde haar toe om het te doen.

Caitlin had ieder laatste greintje van haar wil nodig om de andere kant op te kijken. Ze zou nog liever van uithongering sterven dan een ander mens pijn te doen.

Ze keek rond, en ze vroeg zich af of er hier een bos in de buurt was, een plaats waar ze op jacht zou kunnen gaan. Hoewel ze enkele toevallige zandweggetjes en parken gezien had in de stad, had ze nog niets gezien dat op een bos leek.

En net op dat moment, barstte de deur van de bar open, en er kwam een man door naar buiten vallen – feitelijk werd hij buiten gegooid – door een van de kelners. Hij vloekte en schreeuwde naar hen, hij was duidelijk dronken.

Dan draaide hij zich om, en liet hij zijn blik vallen op Caitlin.

Hij was goed gebouwd, en keek naar Caitlin met slechte bedoelingen.

Ze voelde zichzelf verstijven. Ze vroeg zich weer wanhopig af waar haar krachten toch gebleven waren.

Ze draaide zich om en wandelde weg, ze liep nu sneller, maar ze voelde hoe de man haar aan het volgen was.

Een seconde later, voor ze de kans had, om zich om te draaien, pakte hij haar vast van achteren, zoals een beer dat zou doen. Hij was sneller en sterker dan ze zich had kunnen voorstellen, en ze kon zijn verschrikkelijk stinkende adem van over haar schouder ruiken.

Maar de man was ook dronken. Hij struikelde, zelfs wanneer hij haar in zijn greep had, en Caitlin concentreerde zich, ze herinnerde zich haar opleiding, en ze deed een stapje opzij, en kon hem vloeren met een van de gevechtstechnieken die Aiden haar geleerd had op Pollepel. De man vloog weg, en landde op zijn rug.

Caitlin kreeg plotsklaps een flashback van Rome, van het Colosseum, van het vechten op de vloer van het stadion, terwijl verschillende vechters op haar af stormden. Het was zo levendig dat ze voor een moment vergat, waar ze zich bevond.

Ze kon hier net op tijd uit terugkomen. De dronken man stond op, hij struikelde, en stormde opnieuw op haar af. Caitlin wachtte tot de laatste seconde, zette dan een stap opzij, en daar vloog hij opnieuw, en nu viel hij vlak op zijn eigen gezicht.

Hij was versuft, en voor hij opnieuw kon recht krabbelen, haastte Caitlin zich om weg te komen. Ze was blij dat ze hem klein had gekregen, maar het incident had haar opgeschrikt. Het verontrustte haar dat ze nog altijd flashbacks kreeg van Rome. Ook had ze haar bovennatuurlijke krachten nog niet gevoeld. Ze voelde zich nog altijd zo fragiel als een mens. De gedachte daaraan, maakte haar meer dan wat dan ook, angstig. Ze stond er nu echt alleen voor.

Caitlin keek helemaal rond, ze begon zich panisch te voelen en maakte zich zorgen over waar ze naartoe zou kunnen gaan, en over wat het volgende zou kunnen zijn dat ze zou kunnen doen. Ze had een brandend gevoel in haar benen van het vele wandelen, en ze was de wanhoop nabij.

En dan zag ze het. Ze keek naar boven en voor zich uit zag zee een grote heuvel. Op de top ervan, stond een grote middeleeuwse abdij. Om een reden die ze niet uit kon leggen, voelde ze zich er toe aangetrokken. De heuvel was afschrikwekkend, maar ze bedacht dat ze geen andere keuze had.

Caitlin klom de hele heuvel op naar boven, en ze voelde zich vermoeider dan ze zich ooit gevoeld had, en ze wenste dat ze kon vliegen.

Uiteindelijk bereikte ze de voordeuren van de abdij, en keek naar boven naar de massieve eiken deuren. Deze plaats zag er oud uit. Ze verheugde zich over het feit dat ondanks dat het 1789 was, dat deze kerk hier al duizenden jaren voordien stond.

Ze wist niet waarom, maar ze voelde dat ze haar hier getrokken werd. Er was nergens om naartoe te gaan, ze verzamelde al haar moed, en ze klopte zachtjes aan.

Er kwam geen antwoord.

Caitlin probeerde de deurknop en tot haar verbazing was het open. Ze liet zichzelf binnen.

De antieken deur kraakte terwijl ze traag open gedaan werd, en het duurde eventjes voor de ogen van Caitlin zich aangepast hadden aan de grotachtige, donkere kerk. Wanneer ze rondkeek, was ze onder de indruk van de omvang en de statigheid van de plaats. Het was nog altijd ’s avonds laat, en deze eenvoudige, sobere kerk die helemaal uit steen werd opgetrokken, en versierd werd met lood in glas ramen, werd verlicht met grote kaarsen, die overal op een laag pitje brandden. In het verste uiteinde stond een eenvoudig altaar, waarrond nog dozijnen andere kaarsen geplaatst waren.

Voor het overige, scheen het er leeg te zijn.

Caitlin vroeg zich af wat ze hier aan het doen was. Was hier een bijzondere reden voor? Of was haar geest haar voor de gek aan het houden?

Plotseling werd een zijdeur geopend, en Caitlin draaide zich snel om.

Een non wandelde tot Caitlin’s verbazing, in haar richting – ze was klein, fragiel, en gekleed in golvende witte gewaden, met een witte kap. Ze liep traag, en ze liep recht op Caitlin af.

Ze deed haar kap naar achter, ze keek haar aan, en glimlachte. Ze had grote glinsterende blauwe ogen, en ze leek te jong om een non te kunnen zijn. Terwijl ze breed glimlachte, werd Caitlin de warmte gewaar die ze uitstraalde. Ze voelde ook dat ze een van hen was: een vampier.

“Zuster Paine,” zei de non zachtjes. “He is een eer u hier te mogen ontvangen.”

HOOFDSTUK TWEE

Haar wereld voelde surreëel aan terwijl de non Caitlin een rondleiding gaf door de abdij, langs een lange gang. Het was een mooie plaats, en er werd duidelijk in geleefd, door witte nonnen in witte gewaden die rondliepen en het leek of ze zich klaarmaakten, voor de ochtendvespers. Een van hen zwaaide met een kwispedoor terwijl ze voortging, en verspreidde zo een fijne wierookgeur, terwijl anderen zachtjes de morgengebeden aan het zingen waren.

Na verschillende minuten in stilte gewandeld te hebben, begon Caitlin zich af te vragen, waar de non haar naartoe aan het leiden was. Uiteindelijk stopten ze voor een enkele deur. De non opende ze, en onthulde zo een kleine bescheiden kamer, met uitzicht op Parijs. Het deed

Caitlin denken aan de kamer waar ze verbleven had in dat klooster in.

“Op het bed, zul je andere kleren vinden,” zei de non. “Er is een bron waar je een bad kun in nemen, in onze tuin,” zei ze. Ze wees, “en dat is voor jou.”

Caitlin volgde haar vingers en zag een kleine, stenen piëdestal in de hoek van de kamer staan, waarop een zilveren kelk stond, die gevuld was met een witte vloeistof. De non glimlachte terug.

Назад Дальше