Tot zijn eigen verassing haalde Gareth uit en sloeg Firth in zijn gezicht.
“Ik heb je niet gezegd dit te doen!” spoog Gareth. “Ik heb je nooit gezegd dit te doen. Waarom heb je hem gedood? Kijk naar jezelf. Je zit onder het bloed. Nu zijn we er allebei geweest. Het is slechts een kwestie van tijd voor de wachters ons pakken.”
“Niemand heeft het gezien,” pleitte Firth. “Ik ben tussen de wachten door geglipt. Niemand heeft me gezien.”
“En waar is het wapen?”
“Ik heb het niet achtergelaten,” zei Firth trots. “Ik ben niet dom. Ik heb het weggegooid.”
“En wat voor mes heb je gebruikt?” vroeg Gareth. Zijn hoofd tolde van de implicaties. Hij ging van spijt naar zorg; zijn gedachten vulden zich met elk detail van het spoor dat deze stuntelende dwaas wellicht had achtergelaten, elk detail dat mogelijk naar hem zou kunnen leiden.
“Ik heb er één gebruikt die niet getraceerd kan worden,” zei Firth, trots op zichzelf. “Het was een anoniem mes. Ik heb het in de stallen gevonden. Er waren nog vier anderen van. Het kan niet getraceerd worden,” herhaalde hij.
Gareth voelde zijn hart in zijn schoenen zinken.
“Was het een kort mes, met een rood handvat en een gekromd lemmet? Vastgemaakt op de muur bij mijn paard?”
Firth knikte, een twijfelachtige blik op zijn gezicht.
Gareth keek dreigend.
“Idioot. Natuurlijk is dat mes traceerbaar!”
“Maar er zaten geen markeringen op!” protesteerde Firth. Hij klonk bang, zijn stem trilde.
“Er zitten geen markeringen op het lemmet—maar er zit een markering op het handvat!” riep Gareth. “Onderaan! Je hebt niet goed gekeken. Idioot.” Gareth stapte naar voren, zijn gezicht werd rood. “Het embleem van mijn paard is erin gekerfd. Iedereen die de Koninklijke familie goed kent kan dat mes terug naar mij traceren.”
Hij staarde naar Firth, die niet wist wat hij moest doen. Hij kon hem wel vermoorden.
“Wat heb je ermee gedaan?” drong Gareth aan. “Zeg me dat je het bij je hebt. Zeg me dat je het mee terug hebt genomen. Alsjeblieft.”
Firth slikte.
“Ik heb het weggegooid. Niemand zal het ooit vinden.”
Gareth grijnsde.
“Waar precies?”
“Ik heb het in de stenen stortgoot gegooid, in de kamerpot van het kasteel. Ze legen de pot elk uur in de rivier. Geen zorgen, mijn heer. Het ligt nu diep op de bodem van de rivier.”
Plotseling begonnen de kasteelklokken te luiden. Gareth draaide zich om en rende naar het open raam. Zijn hart werd overspoeld door paniek. Hij keek naar buiten en zag de chaos en commotie, de menigten die zich om het kasteel heen verzamelden. Die luidende klokken konden slechts één ding betekenen: Firth loog niet. Hij had de koning gedood.
Gareth voelde zijn lichaam ijzig koud worden. Hij kon niet bevatten dat hij zo’n kwaad in werking had gezet. En dat uitgerekend Firth het had uitgevoerd.
Er klonk een plotseling gebonk op zijn deur, en terwijl hij open sloeg, haastten meerdere Koninklijke wachters zich naar binnen. Voor een moment wist Gareth zeker dan ze hem zouden arresteren.
Maar tot zijn verassing stopten ze.
“Mijn Heer, uw vader is neergestoken. Er is wellicht een huurling in het kasteel. Zorg dat u veilig in uw kamer blijft. Hij is ernstig gewond.”
De haren op Gareths nek gingen overeind staan bij dat laatste woord.
“Gewond?” herhaalde Gareth. Het woord bleef bijna in zijn keel steken. “Leeft hij nog dan?”
“Ja, mijn Heer. En God helpe hem, hij zal het overleven en ons vertellen wie deze afschuwelijke misdaad heeft begaan.”
Met een korte buiging haastte de wachter zich de kamer uit, en sloeg de deur achter zich dicht. Gareth werd overvallen door woede. Hij greep Firth bij zijn schouders, duwde hem de kamer door en sloeg hem tegen een stenen muur aan.
Firth staarde terug, zijn ogen wijd open gesperd, verafschuwd, sprakeloos.
“Wat heb je gedaan?” schreeuwde Gareth. “Nu zijn we er allebei geweest!”
“Maar… maar…” stamelde Firth, “… ik wist zeker dat hij dood was!”
“Je weet zoveel dingen zeker,” zei Gareth, “en je hebt het altijd verkeerd!”
Ineens bedacht Gareth iets.
“Die dolk,” zei hij. “We moeten hem zien te vinden, voor het te laat is.”
“Maar ik heb hem weggegooid, mijn heer,” zei Firth. “Hij ligt op de bodem van de rivier!”
“Je hebt hem in de kamerpot gegooid. Dat betekent niet dat hij al in de rivier ligt.”
“Maar dat is wel zeer waarschijnlijk!” zei Firth.
Gareth kon het gestuntel van deze idioot niet meer aan. Hij barstte langs hem heen, de deur uit, Firth op zijn hielen.
“Ik ga met je mee. Ik zal je precies laten zien waar ik hem heb gegooid,” zei Firth.
Gareth stopte in de hal, draaide zich om en staarde Firth aan. Hij zat onder het bloed, en Gareth was verbaasd dat de bewakers het niet eens hadden gezien. Ze hadden geluk gehad. Firth was nu een grotere risicofactor dan ooit.
“Ik zeg dit slechts één keer,” gromde Gareth. “Ga direct terug naar mijn kamer, doe andere kleren aan, en verbrand deze. Zorg dat je alle bloedsporen verwijderd. En verdwijn dan uit dit kasteel. Blijf vannacht bij me weg. Heb je me begrepen?”
Gareth duwde hem achteruit, draaide zich om en rende. Hij sprintte door de hal, rende over de stenen wenteltrap naar beneden, richting de kwartieren van de bedienden.
Eindelijk barstte hij de kelder in, en meerdere bedienden keken verbaasd naar hem op. Ze waren net bezig met het schrobben van enorme potten en kokende emmers water. Grote vuren raasden in de ovens, en de bedienden, die bevlekte schorten droegen, baadden in het zweet.
Aan de verre zijde van de kamer zag Gareth een enorme kamerpot. Afval kwam uit een schacht naar beneden vallen en deed het water elke minuut opspatten.
Gareth rende naar de dichtstbijzijnde bediende en greep wanhopig zijn arm.
“Wanneer is de pot voor het laatst geleegd?” vroeg Gareth.
“Hij is slechts enkele minuten geleden meegenomen naar de rivier, mijn heer.”
Gareth draaide zich om en rende de kamer uit. Hij sprintte door de kasteelhallen, terug de wenteltrap op, de koele nachtlucht in. Hij rende over het grasveld richting de rivier, snakkend naar adem.
Toen hij dichterbij kwam, vond hij een plek om zich te verstoppen, achter een grote boom, vlak bij de oever. Hij keek toe hoe twee bedienden de enorme ijzeren pot optilden en hem in de woeste stroming van de rivier leegden.
Hij keek toe tot de pot ondersteboven hing, tot alles wat erin zat eruit was, tot ze de pot weer terughaalden en teruggingen naar het kasteel.
Eindelijk, Gareth was tevreden. Niemand had een mes gezien. Waar het ook was, het lag nu in de rivier, waar het zou worden weggewassen in anonimiteit. Als zijn vader deze nacht zou sterven, zou er geen bewijsmateriaal over zijn om de moordenaar op te kunnen sporen.
Of wel?
HOOFDSTUK VIJF
Thor volgde Reece op de voet, Krohn achter hem, terwijl ze door de doorgang naar de kamer van de koning liepen. Reece had hen door een geheime deur geloodst, verstopt in één van de stenen muren, en leidde hen nu, met een fakkel in zijn handen, door de nauwe doorgang. Ze baanden zich een weg door de kronkelende gangen van het kasteel. Ze gingen een smalle, stenen trap op, die naar een andere doorgang leidde. Ze namen een bocht, en voor hen bevond zich een andere doorgang. Thor verwonderde zich over hoe ingewikkeld deze doorgang was.
“Deze doorgang is honderden jaren geleden gebouwd,” verklaarde Reece fluisterend. Hij hijgde van de klim. “Het is gebouwd door mijn vaders overgrootvader, de derde MacGil koning. Hij heeft het gebouwd na een invasie—het is een ontsnappingsroute. Ironisch gezien hebben we sindsdien nooit meer een invasie meegemaakt, en deze doorgangen zijn al eeuwen niet gebruikt. Ze waren dichtgespijkerd, en ik heb ze ontdekt toen ik nog jong was. Ik gebruik ze zo nu en dan om het kasteel door te gaan zonder dat iemand weet waar ik ben. Toen we jonger waren, speelden Gwen en Godfrey en ik hier verstoppertje. Kendrick was te oud, en Gareth wilde niet met ons spelen. Geen fakkels, dat was de regel. Pikdonker. Het was behoorlijk beangstigend toen.”
Thor deed zijn best Reece bij te houden terwijl hij met een ongelofelijke virtuositeit door de gangen navigeerde. Het was duidelijk dat hij het hier kende als zijn broekzak.
“Hoe is het mogelijk dat je de weg hier nog weet?” vroeg Thor met ontzag.
“Het is best eenzaam om als jongen in dit kasteel op te groeien,” vervolgde Reece, “zeker als de rest ouder is, en je te jong bent om bij de Krijgsmacht te gaan, en er niets anders te doen is. Het was mijn missie om alle hoeken en gaten van deze plek te ontdekken.”
Ze namen weer een bocht, gingen drie stenen treden af, door een smalle opening in de muur, en vervolgens een lange trap af. Uiteindelijk arriveerden ze bij een dikke, eikenhouten deur, die bedekt was met stof. Hij drukte één oor ertegenaan en luisterde. Thor ging naast hem staan.
“Wat is dit voor deur?” vroeg Thor.
“Shhh,” zei Reece.
Thor zweeg en legde zijn eigen oor tegen de deur, luisterend. Krohn stond achter hem en keek hem aan.
“Dit is de achterdeur naar mijn vaders kamer,” fluisterde Reece. “Ik wil weten wie er bij hem is.”
Thor luisterde met een bonzend hart naar de gesmoorde stemmen achter de deur.
“Het klinkt alsof de kamer vol is,” zei Reece.
Hij draaide zich om en keek Thor veelbetekenend aan.
“Je loopt een storm in. Zijn generalen zullen er zijn, de raad, zijn adviseurs, zijn familie—iedereen. En ik weet zeker dat iedereen uitkijkt naar jou, zijn vermeende moordenaar. Je gaat een boze menigte in. Als mijn vader nog steeds denkt dat je hem trachtte te vermoorden, ben je er geweest. Weet je zeker dat je dit wilt doen?”
Thor slikte. Het was nu of nooit. Zijn keel werd droog, en hij besefte dat dit één van de meest cruciale momenten in zijn leven was. Het zou makkelijk zijn om terug te gaan, om te vluchten. Hij zou ergens een veilig leven kunnen leiden, ver weg van het Koninklijk Hof. Of hij kon door die deur lopen en mogelijk de rest van zijn leven in de kerker doorbrengen, met die criminelen—of zelfs geëxecuteerd worden.
Hij haalde diep adem, en nam een besluit. Hij moest zijn demonen recht in de ogen kijken. Hij kon niet terug gaan.
Thor knikte. Hij was bang om zijn mond open te doen, bang dat als hij dat deed, hij misschien van gedachten zou veranderen.
Reece knikte terug, met een goedkeurende blik. Hij duwde de ijzeren hendel naar beneden en leunde met zijn schouder tegen de deur.
Terwijl de deur openging, kneep Thor zijn ogen samen in het felle licht van de fakkel. Hij stond in het midden van de kamer van de koning, Krohn en Reece naast hem.
Er stonden zeker twintig mensen opeengepakt rond de koning, die op zijn bed lag; sommigen stonden over hem heen gebogen, anderen knielden. Om de koning heen stonden zijn adviseurs en generalen, samen met Argon, de Koningin, Kendrick, Godfrey—zelfs Gwendolyn. Het was een wake, en Thor voelde zich een indringer.
De sfeer in de kamer was somber, de gezichten stonden ernstig. MacGil lag op een stapel kussens, en Thor was opgelucht om te zien dat hij nog leefde—in elk geval voor nu.
Alle gezichten draaiden zich om, verschrikt door Thor en Reece hun plotselinge binnenkomst. Thor realiseerde zich hoe vreemd dat moest zijn geweest, hun plotselinge verschijning in de kamer, uit een geheime deur in de stenen muur.
“Dat is de jongen!” riep iemand, die opstond en hatelijk naar Thor wees. “Hij is degene die de koning trachtte te vergiftigen!”
Wachters kwamen uit alle hoeken van de kamer op hem af. Thor wist nauwelijks wat hij moest doen. Een deel van hem wilde zich omdraaien en vluchten, maar hij wist dat hij deze boze menigte onder ogen moest komen, en dat hij de koning van zijn onschuld moest overtuigen. Hij zette zich schrap terwijl meerdere wachters op hem afkwamen. Krohn, aan zijn zijde, gromde naar zijn aanvallers.
Terwijl Thor daar stond, voelde hij een plotselinge hitte in zich opkomen, een kracht die door hem heen ging; onvrijwillig hief hij een hand op, draaide zijn handpalm naar hen toe en richtte zijn energie op hen.
Thor kon het niet geloven toen ze allemaal, slechts enkele stappen van hem verwijderd, stopten, alsof ze bevroren waren. Zijn kracht, wat het ook was, hield hen tegen.
“Hoe durf je hier binnen te komen en je tovenarij te gebruiken, jongen!” riep Brom—de grootste generaal van de koning—terwijl hij zijn zwaard trok. “Was het niet voldoende om te trachten te koning te doden?”
Brom, die zijn zwaard had getrokken, kwam op Thor af; op dat moment werd Thor overspoeld door een gevoel, sterker dan hij ooit had gevoeld. Hij sloot simpelweg zijn ogen en concentreerde zich. Hij voelde de energie in Broms zwaard, de vorm, het metaal, en op de één of andere manier, werd hij één met het zwaard. Hij beval het te stoppen.
Brom stond abrupt stil, als bevroren.
“Argon!” Brom draaide zich om en schreeuwde. “Stop deze tovenarij meteen! Stop deze jongen!”
Argon deed een stap naar voren, en liet langzaam zijn kap zakken. Hij staarde Thor aan met intense, brandende ogen.
“Ik zie geen reden hem te stoppen,” zei Argon. “Hij heeft geen kwaad in de zin.”
“Ben je gestoord? Hij heeft bijna onze Koning gedood!”
“Dat is wat jij denkt,” zei Argon. “Dat is niet wat ik zie.”
“Laat hem,” klonk een grauwe, diepe stem.
Iedereen draaide zich om terwijl MacGil rechtop ging zitten. Hij zag er erg zwak uit. Het kostte hem duidelijk veel moeite om te spreken.
“Ik wil de jongen zien. Hij is niet degene die me heeft neergestoken. Ik zag het gezicht van de man, en hij was het niet. Thor is onschuldig.”
Langzaam lieten de anderen hun wapens zakken, en Thor ontspande zijn geest. Hij liet hen los. De wachters trokken zich terug, terwijl ze aarzelend naar Thor keken, alsof hij uit een andere wereld kwam. Langzaam deden ze hun zwaarden terug in de schacht.
“Ik wil hem spreken,” zei MacGil. “Alleen. Allemaal. Laat ons alleen.”
“Mijn Koning,” zei Brom. “Denkt u echt dat dit veilig is? Alleen u en deze jongen alleen?”
“Niemand raakt Thor aan,” zei MacGil. “Laat ons nu alleen. Jullie allemaal. Ook mijn familie.”
Er viel een zware stilte in de kamer terwijl iedereen elkaar aanstaarde, duidelijk niet wetend wat te doen. Thor stond als bevroren, nauwelijks in staat om alles te verwerken.
Eén voor één verlieten de anderen, inclusief de familie van de Koning, de kamer. Krohn vertrok met Reece. De kamer, die zojuist nog gevuld was geweest met mensen, was nu ineens leeg.
De deur sloot. Nu waren alleen nog Thor en de koning in de kamer, alleen in de stilte. Hij kon het nauwelijks geloven. Het deed Thor pijn MacGil daar zo te zien liggen, zo bleek, met zoveel pijn. Hij wist niet hoe het kon, maar het was bijna alsof er een deel van hem ook stervende was, daar op dat bed. Hij wilde meer dan wat dan ook dat de koning in orde zou zijn.
“Kom hier, mijn jongen,” zei MacGil zwakjes. Zijn stem was schor, het was nauwelijks meer dan gefluister.
Thor haastte zich naar de zijde van de koning en knielde voor hem. De koning hield een zwakke pols uit; Thor nam zijn hand en kuste hem.
Thor keek op en zag MacGil zwakjes naar hem glimlachen. Thor was verrast toen hij hete tranen over zijn eigen wangen voelde lopen.
“Mijn heer,” begon Thor, niet in staat om zich in te houden, “geloof mij alstublieft. Ik heb u niet vergiftigd. Ik wist alleen door mijn droom van het plan. Door een kracht die ik nog niet begrijp. Ik wilde u slechts waarschuwen. Alstublieft, geloof me—”
MacGil hief zijn hand, en Thor zweeg.
“Ik heb je verkeerd ingeschat,” zei MacGil. “Ik moest door een andere man worden neergestoken om te beseffen dat jij het niet was. Je trachtte me slechts te redden. Vergeef me. Je was loyaal. Wellicht de enige loyale persoon in mijn hof.”
“Ik wilde dat ik het bij het verkeerde eind had,” zei Thor. “Ik wilde dat u veilig was. Dat mijn dromen slechts illusies waren; dat u nooit vermoord zou worden. Misschien had ik het mis. Misschien overleefd u dit.”