Een Mars Van Koningen - Морган Райс 5 стр.


MacGil schudde zijn hoofd.

“Mijn tijd is gekomen,” zei hij tegen Thor.

Thor slikte. Hij hoopte dat het niet zo was, maar hij voelde de waarheid.

“Weet u wie verantwoordelijk is voor deze afschuwelijke daad, mijn heer?” Thor stelde de vraag die in zijn geest had gebrand sinds hij de droom had gehad. Hij kon zich niet indenken wie de koning zou willen doden, of waarom.

MacGil staarde naar het plafond en knipperde moeizaam met zijn ogen.

“Ik heb zijn gezicht gezien. Het is een gezicht dat ik goed ken. Maar om de één of andere reden kan ik het niet plaatsen.”

Hij richtte zich tot Thor.

“Het maakt nu niet uit. Mijn tijd is gekomen. Of het nu door zijn hand is, of door een ander, het einde blijft onveranderd. Wat nu belangrijk is,” zei hij, en hij greep Thors pols met een kracht die hem verraste, “is wat er gebeurd als ik weg ben. We zullen een koninkrijk zonder koning hebben.”

MacGil keek Thor aan met een intensiteit die Thor niet begreep. Thor wist niet precies wat hij bedoelde—wat hij wilde. Thor wilde het vragen, maar hij kon zien hoe moeilijk MacGil het had, en hij wilde niet riskeren hem in de reden te vallen.

“Argon had gelijk over je,” zei hij, terwijl zijn greep verslapte. “Jouw lotsbestemming is veel groter dan de mijne.”

Bij die woorden voelde Thor een elektrische schok door zijn lichaam gaan. Zijn lotsbestemming? Groter dan die van de Koning? Alleen al het idee dat de Koning zelfs maar de moeite zou nemen om Thor met Argon te bespreken was meer dan Thor kon bevatten. En het feit dat hij zei dat Thor zijn lotsbestemming groter was dan die van de Koning—wat kon hij daar mee bedoelen? Had Koning MacGil waanbeelden in zijn laatste momenten?

“Ik koos jou… ik bracht je in mijn familie om een reden. Weet je wat die reden is?”

Thor schudde zijn hoofd, hij wilde het wanhopig graag weten.

“Weet je niet waarom ik je hier wilde, alleen jij, tijdens mijn laatste momenten?”

“Het spijt me, mijn heer,” zei hij hoofdschuddend. “Ik weet het niet.”

Terwijl zijn ogen zich langzaam sloten, verscheen er een flauwe glimlach op MacGils gezicht.

“Er is een land, ver van hier. Voorbij de Wildernis. Voorbij het land van de Draken. Het is het land van de Druïden. Waar je moeder vandaan komt. Je moet daarheen gaan om de antwoorden te zoeken.”

MacGils ogen sperden zich open en hij staarde Thor aan met een intensiteit die Thor niet kon bevatten.

“Het lot van ons Koninkrijk hangt er van af,” voegde hij toe. “Je bent niet zoals de anderen. Je bent speciaal. Tot je begrijpt wie je bent, zal ons koninkrijk nooit in vrede zijn.”

MacGil sloot zijn ogen en zijn ademhaling werd oppervlakkig. Zijn greep op Thors pols werd zwakker, en Thor voelde de tranen in zijn ogen opwellen. Zijn hoofd tolde van alles dat de koning had gezegd, terwijl hij het op een rijtje trachtte te krijgen. Hij kon zich nauwelijks concentreren. Had hij het allemaal wel goed verstaan?

MacGil fluisterde iets, maar het was zo zachtjes, dat Thor het nauwelijks kon verstaan. Thor leunde naar voren en bracht zijn oor naar MacGils lippen.

De koning tilde zijn hoofd een laatste keer op, en sprak met een laatste krachtsinspanning:

“Wreek mij.”

Toen, plotseling, verstijfde MacGil. Hij lag daar enkele momenten, en toen rolde zijn hoofd opzij. Zijn ogen waren wijd opengesperd, als bevroren.

Dood.

“NEE!” jammerde Thor.

Zijn gejammer moest luid genoeg zijn geweest om de wachters te attenderen, want een moment later hoorde hij de deur achter hem openvliegen, gevolgd door de commotie van tientallen mensen die zich de kamer in haastten. Ver weg was hij zich bewust van de bewegingen om hem heen. Ver weg hoorde hij de kasteelklokken luiden.

De klokken luidden op het ritme van het kloppende bloed in zijn slapen. Maar het werd allemaal vaag, en de kamer begon te draaien.

Thor viel flauw, en stortte ineen tegen de stenen vloer.

HOOFDSTUK ZES

Een windvlaag raakte Gareth in het gezicht en hij keek op, zijn tranen wegknipperend, in het bleke licht van de eerste opkomende zon. De dageraad brak aan, en toch waren er op deze afgelegen plek, op de rand van de Kolvian Kliffen, al honderden familieleden, vrienden en kennissen van de koning aanwezig. Ze stonden dicht bij elkaar, hopend op een goed zicht op de begrafenis. Iets verderop, tegengehouden door een leger van soldaten, zag Gareth de massa’s naar binnen stromen, duizenden mensen die de dienst van een afstandje gadesloegen. Het verdriet op hun gezichten was oprecht. Zijn vader was geliefd, dat was één ding dat zeker was.

Gareth stond bij de rest van de directe familie, in een semicirkel om het lichaam van zijn vader heen, dat op planken was vastgebonden boven een gat in de grond, wachtend tot het neer zou worden gelaten. Argon stond voor de menigte. Hij droeg het dieprode gewaad dat hij alleen voor begrafenissen bewaarde, zijn uitdrukking ondoorgrondelijk, terwijl hij neerkeek op het lichaam van de Koning. Zijn kap verhulde zijn gezicht. Wanhopig trachtte Gareth het gezicht te analyseren, in een poging erachter te komen hoeveel Argon wist. Wist Argon dat hij zijn vader had vermoord? En zo ja, zou hij het de anderen vertellen—of het lot haar gang laten gaan?

Tot zijn ongenoegen was die vervelende jongen, Thor, vrijgesproken; natuurlijk kon hij niet de koning hebben neergestoken terwijl hij in de kerker zat. Om nog maar niet te spreken van het feit dat zijn vader tegen de anderen had gezegd dat Thor onschuldig was. Wat de situatie alleen maar erger maakte voor Gareth. Er was reeds een raad gevormd om de zaak te onderzoeken, om elk detail van de moord analyseren. Zijn hart bonsde terwijl hij daar met de anderen stond, starend naar het lichaam dat zo meteen in de aarde gezakt zou laten worden; hij kon zelf ook wel door de grond zakken.

Het was slechts een kwestie van tijd tot het spoor naar Firth zou leiden—en wanneer dat gebeurde, zou Gareth meegesleurd worden in zijn val. Hij zou snel moeten handelen om de aandacht van zichzelf af te leiden, om iemand anders de schuld in de schoenen te schuiven. Gareth vroeg zich af of degenen om hem heen hem verdachten. Hij was waarschijnlijk gewoon paranoïde, en terwijl hij zijn blik over de gezichten liet glijden, zag hij niemand naar hem kijken. Daar stonden zijn broers, Reece, Godfrey, en Kendrick; zijn zus Gwendolyn; en zijn moeder, haar gezicht getekend door verdriet, die in een catatonische toestand leek te zijn. Ja, sinds zijn vaders dood, was ze als een ander persoon, nauwelijks in staat om een woord uit te brengen. Hij had gehoord dat toen ze het nieuws te horen had gekregen, er iets in haar was geknapt, alsof ze verlamd was. De helft van haar gezicht was bevroren; wanneer ze haar mond open deed, kwamen haar woorden slechts langzaam naar buiten.

Gareth onderzocht de gezichten van de raad van de Koning achter haar—zijn generaal, Brom, en het hoofd van de Krijgsmacht, Kolk, stonden vooraan, met achter hen velen van zijn vaders adviseurs. Ze veinsden verdriet, maar Gareth wist wel beter. Hij wist dat het al deze mensen, alle raadsleden en adviseurs en generalen—en alle edelen en heren achter hen—nauwelijks iets kon schelen. Hij herkende de ambitie op hun gezichten. Lust naar macht. Terwijl elk van hen neerkeek op het lichaam van de koning, voelde hij dat ze zich afvroegen wie de volgende zou zijn om de troon te bestijgen.

Het was dezelfde gedachte die in zijn hoofd rondspookte. Wat zou er gebeuren in de nasleep van zo’n chaotische moord? Als het simpel was geweest, en iemand anders de schuld had gekregen, dan zou zijn plan perfect zijn geweest—hij zou de troon krijgen. Ten slotte was hij de eerstgeboren rechtmatige zoon. Zijn vader had de macht aan Gwendolyn overgedragen, maar met uitzondering van zijn broers was er niemand bij de meeting aanwezig geweest, en zijn wensen waren nooit geratificeerd. Gareth kende de raad, en hij wist hoe serieus zij de wet namen. Zonder een ratificatie zou zijn zuster nooit regeren.

En dus zou hij in beeld komen. Als het proces werd voorgezet—en Gareth was vastberaden om te zorgen dat dit zou gebeuren—dan zou de troon van hem zijn. Dat was de wet.

Zijn broers en zus zouden zich verzetten, daar twijfelde hij niet aan. Ze zouden zich de meeting met hun vader herinneren, en waarschijnlijk eisen dat Gwendolyn zou regeren. Kendrick zou niet proberen om de macht te nemen—daar was hij veel te goedhartig voor. Godfrey was apathisch. Reece was te jong. Gwendolyn was zijn enige echte bedreiging. Maar Gareth was optimistisch: hij dacht niet dat de raad klaar was voor een vrouw—laat staan een tienermeisje—om de Ring te regeren. En zonder ratificatie van de koning, hadden ze het perfecte excuus om haar over te slaan.

De enige echte dreiging in zijn hoofd was Kendrick. Tenslotte was hij, Gareth, door iedereen gehaat terwijl Kendrick geliefd was bij het gewone volk, bij de soldaten. Gezien de omstandigheden, was er altijd de kans dat de raad de troon aan Kendrick zou toewijzen. Hoe sneller Gareth de macht kon nemen, hoe sneller hij zijn macht kon gebruiken om korte metten te maken met Kendrick.

Gareth voelde een ruk aan zijn hand. Hij keek naar beneden en zag het geknoopte touw in zijn hand branden. Hij realiseerde zich dat ze waren begonnen zijn vaders kist naar beneden te laten zakken; hij keek op en zag zijn broers en zus, elk met een touw in de hand, die het langzaam lieten vieren. Gareths uiteinde kantelde, omdat hij niet aan het opletten was, en hij greep het touw met zijn andere hand tot het ver genoeg gevierd was. Het was ironisch: zelfs in de dood kon hij zijn vader niet plezieren.

In de verte luidden de klokken, en Argon deed een stap naar voren. Hij hief zijn hand op.

“Itso ominus domi ko resepia…”

De verloren taal van de Ring, de Koninklijke taal, duizenden jaren lang gebruikt door hun voorvaderen. Het was een taal die zijn privéleraren hem hadden ingeprent toen hij nog een jongen was—één die hij nodig zou hebben wanneer hij zijn Koninklijke plek had geclaimd.

Plotseling stopte Argon. Hij keek op en staarde Gareth recht aan. Argons doorzichtige ogen leken dwars door hem heen te branden, en deden een huivering langs zijn ruggengraat lopen. Gareth werd rood, en hij vroeg zich af of het hele koninkrijk het zag, en of iemand wist wat het betekende. In die staar voelde hij dat Argon wist van zijn betrokkenheid. En toch bleef Argon mysterieus. Hij weigerde om betrokken te raken bij de onverwachte wendingen van het menselijk lot. Zou hij zijn mond houden?

“Koning MacGil was een goede koning, een eerlijke koning,” sprak Argon langzaam. Zijn stem klonk diep en buitenaards.

“Hij bracht trots en eer aan zijn voorvaderen, en rijkdom en vrede naar dit koninkrijk, meer dan we ooit hebben gekend. Zijn leven is hem voortijdig afgekomen, zoals God het gewild zou hebben. Maar hij heeft een diepe, rijke nalatenschap achtergelaten. Nu is het aan ons die nalatenschap te vervullen.”

Argon pauzeerde.

“Ons koninkrijk van de Ring is aan alle kanten omgeven door dreigingen. Voorbij het Ravijn, slechts beschermd door ons energieveld, ligt een land van wilden en wezens die ons zouden verscheuren. Binnen onze Ring, aan de andere kant van de Hooglanden, is een clan die ons pijn zou doen. We leven in een ongeëvenaarde voorspoed en vrede; maar onze veiligheid is vluchtig.

“Waarom nemen de goden iemand van ons in de bloei van zijn leven—een goede en wijze en eerlijke koning? Waarom was het zijn lot om op deze manier gedood te worden? We zijn slechts pionnen, poppen in de hand van het lot. Zelfs op de top van onze macht kunnen we onder de grond eindigen. De vraag waar we ons mee bezig moeten houden is niet waar we naar streven—maar wie we willen zijn.”

Argon liet zijn hoofd zakken, en Gareth voelde zijn handpalmen branden terwijl ze de kist verder lieten zakken; eindelijk raakte hij met een doffe klap de grond.

“NEE!” klonk een gil.

Het was Gwendolyn. Hysterisch rende ze naar de rand van de afgrond, alsof ze erin wilde springen; Reece rende naar voren en greep haar vast. Kendrick kwam naar voren om te helpen.

Maar Gareth voelde geen sympathie voor haar; hij voelde zich bedreigd. Als zij graag onder de grond wilde liggen, dan kon dat geregeld worden.

Dat kon zeker.

*

Thor stond slechts enkele meters van het lichaam van Koning MacGil verwijderd, terwijl hij toekeek hoe het in de grond werd neergelaten, en hij voelde zich overweldigd door de aanblik. De koning had een spectaculaire plek gekozen om begraven te worden, hier op de hoogste klif van het koninkrijk, een verheven plek, die bijna tot in de wolken zelf leek te reiken. De wolken kleurden oranje en groen en geel en roze, terwijl de eerste van de opkomende zonnen hoger de hemel in klom. Maar de dag werd omgeven door een mist die niet op leek te willen lossen, alsof het koninkrijk zelf rouwde. Krohn, die naast hem zat, maakte een klaaglijk geluid.

Thor hoorde een gekrijs, en keek op. Daar cirkelde Estopheles, hoog boven hen, terwijl ze op hen neer keek. Thor voelde zich nog steeds verdoofd; hij kon de gebeurtenissen van de afgelopen paar dagen nauwelijks bevatten. Dat hij hier nu stond, ten midden van de familie van de koning, toekijkend hoe de man waar hij zo snel van was gaan houden de grond in verdween. Het leek onmogelijk. Hij had hem nog maar pas leren kennen, de eerste man die ooit als een echte vader voor hem was geweest, en nu werd hij hem afgekomen. Thor kon ook niet stoppen met te denken aan de laatste woorden van de koning:

Je bent niet zoals de anderen. Je bent speciaal. En tot je begrijpt wie je bent, zal ons koninkrijk nooit vrede kennen.

Wat had de koning daarmee bedoeld? Wie was hij dan precies? Hoezo was hij speciaal? Hoe wist de koning dat? Wat had het lot van het koninkrijk met Thor te maken? Was de koning soms delirant geweest?

Er is een land, ver van hier. Voorbij de Wildernis. Voorbij het land van de Draken. Het is het land van de Druïden. Waar je moeder vandaan komt. Je moet daarheen gaan om de antwoorden te zoeken.

Hoe kon MacGil weten over zijn moeder? Hoe kon hij weten waar ze woonde? En wat voor antwoorden had ze? Thor had altijd aangenomen dat ze dood was—het idee dat ze nog in leven kon zijn elektrificeerde hem. Hij voelde zich vastberaden, meer dan ooit, om haar te zoeken, om haar te vinden. Om de antwoorden te vinden, te ontdekken wie hij was en waarom hij zo speciaal was.

Terwijl de klokken luidden en MacGils lichaam werd neergelaten, verwonderde Thor zich over de wrede wendingen van het lot; waarom hij de toekomst had kunnen zien, waarom hij had gezien hoe deze geweldige man gedood werd—en toch machteloos was om er iets aan te doen? Op een bepaalde manier wenste hij dat hij nooit iets van dit alles had gezien, nooit van te voren had geweten wat er zou gebeuren; hij wenste dat hij slechts een onschuldige omstander was geweest zoals de rest, en op een dag wakker was worden met het nieuws dat de koning dood was. Nu voelde het alsof hij er een deel van was. Op de één of andere manier voelde hij zich schuldig, alsof hij meer had kunnen doen.

Thor vroeg zich af wat er nu van het koninkrijk terecht zou komen. Het was nu een koninkrijk zonder koning. Wie zou er regeren? Zou het, zoals iedereen speculeerde, Gareth worden? Thor kon zich niets ergers voorstellen.

Назад