Op de Vlucht voor Hogere Krachten - Блейк Пирс 6 стр.


Ondanks alles voelde Avery zich goed. Heel goed. Ze had prima haar mannetje gestaan tegenover een reus van een moordenaar en vijf andere kerels.

Je hebt het ’m geflikt, dacht ze.

Jarenlang had ze geleerd hoe ze moest vechten, talloze jaren had ze vele uren in de dojo doorgebracht, waar ze in haar eentje telkens weer dezelfde bewegingen oefende. Het was niet haar eerste gevecht, maar wel de eerste keer dat ze het had opgenomen tegen vijf mannen en zeker tegen iemand zo sterk als Desoto.

Ramirez zat op de stoep. Sinds de gebeurtenissen in de kelder stond hij op instorten. Vergeleken met Avery was hij er behoorlijk slecht aan toe: zijn gezicht was helemaal gezwollen en zat onder de snijwonden. Hij voelde zich voortdurend duizelig.

“Je ging tekeer als een beest in die kelder,” mompelde hij. “Een beest dat…”

“Eh… dank je wel,” zei ze.

De koffietent van Desoto bevond zich midden in de wijk van bureau A7, dus voelde Avery zich verplicht Simms op te bellen voor versterking. In de straat stond een ambulance geparkeerd en verschillende agenten van A7 waren ter plaatse om Desoto en zijn mannen in te rekenen op beschuldiging van geweld, wapenbezit en nog enkele kleinere vergrijpen. Tito’s lichaam, gewikkeld in een zwarte zak, werd naar buiten gedragen en achter in een van de voertuigen gelegd.

Simms kwam ter plaatse en schudde zijn hoofd.

“Wat een zootje daar beneden,” zei hij. “Bedankt voor het extra papierwerk.”

“Had je liever gehad dat ik mijn eigen mensen opriep, dan?”

“Nee,” gaf hij toe, “Eigenlijk niet. Er houden zich al drie verschillende afdelingen bezig met Desoto, dus op zijn minst draagt dit ertoe bij om daar eens wat beweging in te krijgen. Ik weet niet wat je bezielde om alleen dit hol binnen te vallen zonder assistentie, maar je hebt het goed gedaan. Hoe heb je zes man in je eentje kunnen verslaan?”

“Ik kreeg hulp,” zei Avery met een knikje naar Ramirez.

Ramirez stak ter bevestiging zijn hand op.

“Is er een verband met de moord in de haven?” vroeg Simms.

“Ik denk het niet,” zei ze. “Twee van zijn mannen hebben tweemaal die boekwinkel overvallen. Desoto was verbaasd daarover, en vervolgens pisnijdig. Als die twee anderen dit verhaal bevestigen, denk ik dat ze helemaal niets met die moord te maken hebben. Ze waren uit op geld, ze wilden niemand vermoorden.”

Een agent liep op hen toe en wuifde naar Simms.

Simms gaf Avery een zacht tikje op de schouder. “Misschien kun je je beter uit de voeten maken,” zei hij. “Ze brengen hem nu naar buiten.”

“Nee,” zei Avery, “ik wil hem zien.”

Desoto was zo groot dat hij zich moest bukken om door de deur te gaan. Aan weerszijden hielden politieagenten hem vast en een agent liep achter hem aan. Vergeleken met alle anderen zag hij er reusachtig uit. Ook zijn handlangers werden naar buiten geleid en naar een politiewagen gebracht. Toen Desoto langs Avery kwam, bleef hij stilstaan en draaide zich om. Geen enkele agent kon hem in beweging krijgen.

“Black,” riep hij.

“Ja?” zei Avery.

“Weet je nog dat mikpunt waar je het over had?”

“Ja?”

“Klik, klik, boem,” zei hij met een knipoog.

Hij bleef haar nog even aanstaren voordat hij zich door de agenten in de wagen liet leiden.

Avery wist al langer dat loze bedreigingen deel uitmaakten van haar job, maar in het geval van Desoto waren deze menens. Uiterlijk zag ze eruit alsof ze alles onder controle had en ze bleef hem aanstaren tot hij verdwenen was. Innerlijk trilde ze echter als een riet.

“Ik heb een borrel nodig,” zei ze.

“Geen sprake van,” protesteerde Ramirez. “Ik voel me beroerd.”

“Weet je wat,” zei Avery, “Kies maar een bar uit. Aan jou de keuze.”

Hij fleurde meteen op. “Echt?”

Avery had nooit eerder Ramirez een bar laten uitkiezen. Meestal ging hij iets drinken met het hele team, terwijl Avery meer van stille, bescheiden kroegen bij haar in de buurt hield. Sinds ze een soort van stel waren, was Avery nooit met hem of met iemand anders van de afdeling gaan stappen.

Ramirez stond iets te snel op, zwaaide even op zijn benen, maar kon zich nog net herstellen.

“Ik weet waar we heen gaan,” zei hij.

HOOFDSTUK NEGEN

“Allemachtig, Avery!” wauwelde Finley dronken. “Je hebt zonet zes leden van de Chelsea Death Squad uitgeschakeld, inclusief Juan Desoto? Dat geloof ik niet. Godverdomme, ik kan het niet geloven. Desoto is een echt monster. Sommige mensen geloven niet eens dat hij bestaat.”

“Dat heeft ze inderdaad gedaan,” zei Ramirez. “Ik was er zelf bij, man. Ik kan je verzekeren dat ze dat heeft gedaan. Ze ging tekeer als een kungfu-krijger of zoiets. Je had het moeten zien, ze was zo snel als een bliksemschicht. Ik heb nog nooit zoiets gezien. Hoe heb je zo leren vechten, Avery?”

“Uren en uren in de sportschool,” zei Avery. “Geen sociaal leven, geen vrienden. Alleen ik, een boksbal en heel veel zweet en tranen.”

“Je moet me een paar van die trucs leren,” zei hij.

“Jij deed het anders ook helemaal niet onaardig,” zei Avery. “Als ik me goed herinner heb je me tweemaal gered.”

“Dat is zo. Dat heb ik inderdaad gedaan,” zei hij zodat iedereen het kon horen.

Ze zaten in Joe’s Pub in Canal Street, een kroeg op enkele straten van politiebureau A1. Aan de lange houten tafel zat bijna iedereen die ook deel had uitgemaakt van Avery’s vorige moordonderzoek: Finley, Ramirez, Thompson, Jones en twee collega’s van Finley. De leidinggevende van de afdeling, Dylan Connelly, zat aan een ander tafeltje samen met enkele mannen van zijn afdeling. Af en toe keek hij op om oogcontact te maken met Avery, maar zij was zich van niets bewust.

Thompson was de grootste kerel in de hele kroeg. Met zijn bijzonder lichte huid, zijn dunne blonde haren, zijn volle lippen en zijn felle ogen, zag hij eruit als een albino. Met een dronken blik keek hij Avery aan. “Ik zou je anders best kunnen verslaan,” zei hij.

“Ik kan haar ook verslaan!” riep Finley uit. “Ze is een vrouw en vrouwen kunnen niet vechten. Dat weet iedereen! Dat moet toeval geweest zijn. Desoto voelde zich niet lekker en zijn handlangers werden verblind door haar schoonheid. Echt niet dat ze hen verslagen heeft. Echt niet!”

Jones, een magere en wat oudere Jamaicaan, leunde geïnteresseerd naar voren. “Hoe heb je Desoto echt verslagen?” vroeg hij. “Eerlijk. Zonder al het gepraat over de sportschool. Ik ga ook regelmatig naar de sportschool en kijk mij nou: er komt geen grammetje bij.”

“Ik heb geluk gehad,” zei Avery.

“Oké, maar hoe dan?” drong hij aan.

“Jiujitsu,” zei ze. “Vroeger, toen ik nog advocaat was, ging ik vaak hardlopen, maar na het hele gedoe rond de zaak-Randall had ik er geen zin meer in om door de straten van Boston te rennen. Ik schreef me in voor een jiujitsu-cursus en bracht daar elke dag uren door. Ik denk dat ik er mijn ziel door wilde reinigen. Ik vond het leuk. Zo leuk, dat de instructeur me de sleutels van het zaaltje gaf, zodat ik er heen kon wanneer ik maar wilde.

“Wat een gezeik die jiujitsu,” zei Finley alsof het een vies woord was. “Ik heb helemaal geen karate nodig. Ik roep mijn team op en paf, paf, paf!” riep hij luid, terwijl hij deed alsof hij een machinegeweer vasthield. “Ze schieten meteen iedereen neer!”

Er werd nog een rondje gegeven om te toosten op het hele gebeuren.

Avery biljartte met haar collega’s en speelde darts, en rond tien uur was ze aangeschoten. Dit was de eerste keer dat ze een avondje met de jongens had doorgebracht en het gaf haar een gevoel van verbondenheid met het hele team. Geheel onverwacht sloeg ze haar arm om de veel kleinere Finley, die nog steeds aan het biljarten was. “Bij mij zit je goed,” zei ze.

Finley, duidelijk in de war door de aanraking en de nabijheid van een grote blonde godin, was even sprakeloos.

Ramirez had het grootste deel van de avond alleen aan de bar doorgebracht. Avery liep op hem toe en struikelde. Ze sloeg haar arm om hem heen en kuste hem op de wang. “Voelt dat beter?” vroeg ze.

“Dat deed pijn.”

“Aah,” kirde ze. “Laten we gaan. Ik kan er wel voor zorgen dat je je beter voelt.”

“Nee,” mompelde hij.

“Wat is er?”

Verward draaide Ramirez zich om. “Jíj,” zei hij. “Jij bent goed in alles wat je doet. En wie ben ik? Ik voel me soms niet meer dan je hulpje. Weet je, voordat jij in mijn leven kwam dacht ik altijd dat ik een prima agent was, maar als we samen ergens zijn, zie ik alleen mijn tekortkomingen. Zoals vanmorgen: alleen jij kon voorkomen dat die kerel die agent schoot. In de haven had alleen jij meteen alle aanwijzingen door. Alleen jij werd in het hol van Desoto binnengelaten en jij hebt hem notabene verslagen. Je bent goed in alles wat je doet, Avery, en daardoor ga ik aan mezelf twijfelen.”

“Kom nou,” zei Avery, terwijl ze haar voorhoofd tegen het zijne duwde. “Je bent een geweldige agent. Je hebt mijn leven gered. Alweer. Desoto zou mijn nek hebben gebroken.”

“Dat had iedereen kunnen doen,” zei hij, en hij wiebelde wat heen en weer.

“Je bent de best geklede smeris die ik ken,” zei ze, “én de meest enthousiaste smeris, en je positieve houding maakt me altijd aan het lachen.”

“Echt?”

“Echt,” zei ze nadrukkelijk. “Ik zit veel te vaak te piekeren en zou dat dagen aan een stuk kunnen doen. Jij haalt me uit mijn schulp en maakt dat ik me op en top vrouw voel.”

Ze kuste hem op de lippen.

Ramirez boog zijn hoofd. “Dank je wel,” zei hij. “Echt. Bedankt. Dat betekent veel voor me. Het gaat wel. Laat me even een paar minuutjes, oké? Ik drink mijn glas leeg en denk nog wat na.”

“Natuurlijk,” zei ze.

In de kroeg was het nu veel drukker dan toen ze binnenkwamen. Avery keek om zich heen. Thompson en Jones waren vertrokken. Finley was nog steeds aan het biljarten. Ze zag enkele agenten die ze herkende, maar niemand met wie ze echt een gesprek wilde aanknopen. Twee keurig geklede mannen wenkten haar en wezen naar hun drankjes. Ze schudde haar hoofd.

Even leek alles terug te komen: Desoto’s hand rond haar hals en de vrouw op de boot met die griezelige schaduw en de mysterieuze ster.

Avery bestelde nog een drankje en ging in een rustig hoekje aan een tafeltje zitten. Het zou er wel idioot uitzien voor een buitenstaander: een vrouw met een in elkaar geslagen gezicht, alleen aan een tafeltje, een drankje in haar handen en een in het niets starende blik. Ze zette de gebeurtenissen van de dag op een rijtje en probeerde een inzicht te krijgen in de hele zaak.

Desoto: geen aanwijzingen.

Ouders: geen aanwijzingen.

Vrienden? Avery besefte dat ze daar achteraan moest, en hoe eerder hoe beter.

Waarom had de moordenaar een ster getekend? vroeg ze zich af.

Ze dacht aan de flat waar de moord was gepleegd, de boeken, de opgeborgen kleren en het verdwenen tapijt. Hij is groot, dacht ze, en sterk en hij is duidelijk ergens gefrustreerd over. De camera’s waren gesaboteerd, wat betekent dat hij bovendien weet hoe hij onopvallend te werk moet gaan. Militair getraind? Misschien.

In gedachten vinkte ze een vakje aan.

Het was zeker een persoonlijke afrekening, dacht ze. Ga Venemeers verleden na. Kom te weten wie er vroeger in de boekhandel werkte en met wie ze ooit een relatie heeft gehad, zelfs in haar schooltijd. Stel een lijst samen. Als je eenmaal deze lijst hebt, kun je nog een keer met haar ouders gaan praten om een en ander te verifiëren.

Ze had lang nog niet alle stukjes van de puzzel gevonden.

Ramirez stond voor haar en keek haar aan.

“Hé,” zei ze en verlegen en ze verborg haar gezicht in haar handen.

“Al eens goed naar jezelf gekeken?” zei hij en hij lachte. “Wat ben je aan het doen?”

Avery bloosde. “Zo ga ik altijd te werk,” zei ze.

Hij ging naast haar zitten. “Hoe?” vroeg hij. “Vertel het me.”

“Ik ga… alles in gedachten na,” zei ze. “Ik zet alles op een rijtje. Ik probeer alle puzzelstukjes te vinden en in gedachten zoek ik verbanden. Ik maak een lijstje met aanwijzingen die ik moet volgen zodat ik niets kan vergeten. Ik moet gewoon alles heel grondig nagaan.”

“Waarom?” vroeg hij. “Waarom ben je hier zo goed in?”

In gedachten zag ze haar vader, een wapen in zijn hand en de loop op haar gezicht gericht. Stop met huilen of ik geef je een echte reden om te huilen!

Ontsnappen, dacht ze.

Dat is wat Avery al haar hele leven wilde: ontsnappen uit de greep van haar verleden. Maar ontsnappen betekende dat ze een plan moest hebben, en plannen konden misgaan.

“Het was de enige manier om te ontsnappen,” zei ze.

“Ontsnappen? Ontsnappen aan wat?”

Avery keek hem aan en vertelde hem iets wat ze in jaren niet uitgesproken had. “Ik was een weeskind. Wist je dat?”

Ramirez leunde verbaasd naar achteren. “Nee,” zei hij. “Ik had nooit kunnen denken dat je een wees was. Ik ben écht een slechte smeris.”

“Zo moet je niet denken,” zei ze, en ze pakte zijn hand. “Nou ja,” ging ze verder, “ik was een jaar of zes een pleegkind. Ik heb in verschillende instellingen gezeten en bij wat gezinnen gewoond. Huismoeders worden ze genoemd. Ze werden betaald om jonge kinderen die nergens heen konden in huis te nemen. Iedereen tevreden. De overheid zorgde voor een oplossing voor rebelse kinderen en akelige mensen kregen een slaafje.”

“Avery. Wat erg.”

“Er was een bepaalde huismoeder die…”

Er werd een krant op hun tafeltje gekwakt.

Dylan Connelly torende boven hen uit.

“Heb je dat gezien?” zei hij. “Dit is de late editie. Ook het internet staat er al vol mee. Een kopie van de brief is naar A7 gestuurd. O’Malley wacht op ons. Hij wil dat het hele team aanwezig is om te bespreken wat je tot nu toe te weten bent gekomen. Het is een brief van je moordenaar!”

Op de voorpagina las Avery: MOORD IN DE HAVEN. Er stond een foto bij van het slachtoffer op de boeg van het aangemeerde jacht. In grote letters stond te lezen: “Speekselmonster van de brief komt overeen met dat van het slachtoffer” en: “Mogelijk verband met de boekhandel”. Avery’s naam werd tweemaal vermeld. Eenmaal als rechercheur van bureau A1 die erbij geroepen was om bij het onderzoek te helpen, en eenmaal als het mogelijke liefje van de seriemoordenaar Howard Randall.

In kleinere letters stond te lezen: “De brief van de moordenaar!” Op de foto ernaast was een stukje van een handgeschreven brief te zien.

Avery sloeg de bladzijde om.

Op de tweede pagina stond de brief volledig afgebeeld. De brief was geschreven in de vorm van een gedicht:

Kom maar op als je durft.Ik daag jullie uit.

Avery legde de krant neer. Ze trilde over haar hele lichaam.

Meer lichamen zullen volgen.

Opeens wist ze helemaal zeker dat ze het bij het rechte eind had.

HOOFDSTUK TIEN

Nog voor Avery en Ramirez de vergaderzaal binnenliepen, konden ze O’Malley al in het telefoontoestel horen schreeuwen.

“Onaanvaardbaar, Will! Je moest alle informatie met ons delen. Wij hebben nu de leiding in deze zaak. Maar in plaats daarvan hou je een belangrijk bewijsstuk voor jezelf. Wanneer ging je was je van plan om ons te bellen?”

“We ontvingen de brief pas deze middag,” brulde Holt terug door de luidspreker.

“Hoe heeft de pers die brief in handen gekregen?”

“Ze ontvingen een kopie. Wij hebben de originele brief, maar de moordenaar heeft kopieën gemaakt. Volgens mij heeft hij ze naar elke krant doorgestuurd.”

“De pers kon helemaal niet weten dat de vlek onder aan de brief speeksel was. Deze informatie kwam van jouw afdeling. Dus jullie ontvingen de brief, de forensische dienst heeft deze onderzocht, heeft ontdekt dat het speeksel overeenkomt met dat van het slachtoffer en toen hebben jullie dat aan iemand verteld. Dat is de enige manier waarop het gebeurd kan zijn, Will. De eerste die je had moeten bellen was rechercheur Black. Weet je waar ik nu ben? Ik ben op kantoor. Weet je waar ik zou moeten zijn? Ik zou in bed moeten liggen met mijn vrouw. Maar in plaats daarvan ben ik hier. En waarom? Omdat jij verkeerd gehandeld hebt. Deze hele stunt is een nachtmerrie en de burgemeester is behoorlijk pissig.”

Назад Дальше