“Rustig Mike, rustig.”
“Ik doe niet rustig totdat je me de waarheid vertelt!”
“De waarheid is dat we er geen idee van hadden dat de brief verband hield met het slachtoffer dat we vanmorgen vonden. We kregen hem met de gewone post, iemand van ons team opende de brief en besliste deze door te sturen naar de forensische dienst. Toevallig kwam het speeksel overeen met dat van het slachtoffer.”
“Wie heeft de pers opgebeld?”
“De pers heeft ons opgebeld.”
“Er is duidelijk een lek ergens op jouw afdeling.”
“Ik ga ermee aan de slag.”
“Dat zou ik maar doen ja, en de volgende keer verwacht ik eerst een telefoontje.”
Hij hing op. “Verdomme!” riep hij luid.
Dylan Connelly ging zitten. “Hoofdinspecteur, waarom ga je niet naar huis,” zei hij. “Ik handel dit wel verder af.”
“Op dit ogenblik kan ik helemaal nergens heen,” antwoordde O’Malley. “De burgemeester heeft mij meegezogen in die campagne tegen criminaliteit en nu zit ik erin vast. Maak je geen zorgen. Ik ga naar huis zodra ik kan. Jij blijft hier om alles te weten te komen van Black en Ramirez en je kunt optreden als een schakel met Simms bij A7, zodat dit in de toekomst niet meer gebeurt. Jullie kennen elkaar goed, toch?”
“We zaten samen op de politieschool.”
“Goed. Als we hier klaar zijn, bel hem dan op. Als hij niet met mij of met Black wil praten, dan wil hij misschien wel met jou praten.”
“Het is misschien helemaal niet zijn fout,” zei Avery. “Hij had het nogal druk.”
“O ja,” snauwde O’Malley, “juist, dat doet me aan iets denken. Leuke kop,” zei hij tegen Avery. “Wat deed je in hemelsnaam daar in die schuilplaats van Juan Desoto?”
“Het was een aanwijzing. We volgden een aanwijzing.”