Eens Weg - Блейк Пирс 4 стр.


Marie had een lichte lunch klaarstaan op de eetkamertafel, en zij en Riley gingen zitten. Er hing een pijnlijke stilte. Riley voelde dat ze zweette en ze wist niet waarom. Nu ze Marie zag, kwam het allemaal weer terug.

“Nou... Hoe voelde het?” vroeg Marie voorzichtig. “Om naar buiten te gaan?”

Riley glimlachte. Marie wist beter dan wie dan ook hoeveel moeite de rit van vandaag haar had gekost. “Redelijk goed,” zei Riley. “Behóórlijk goed, eigenlijk. Ik had maar één slecht moment.”

Marie knikte. Het was duidelijk dat ze het begreep. “Nou, je hebt het gedaan,” zei Marie. “En dat was moedig.”

Moedig, dacht Riley. Zo zou ze zichzelf niet omschreven hebben. Misschien ooit, toen ze nog actief als agent aan het werk was. Zou ze zichzelf ooit weer zo omschrijven?

“En jij?” vroeg Riley. “Hoe vaak kom jij buiten?”

Marie werd stil.

“Je komt helemaal je huis niet uit, hè?” vroeg Riley.

Marie schudde haar hoofd.

Riley reikte naar voren en pakte meelevend haar pols vast. “Marie, je moet het proberen,” drong ze aan. “Als je op deze manier binnen blijft, is het net alsof hij je nog steeds gevangenhoudt.”

Er kwam een snik uit Maries keel.

“Het spijt me,” zei Riley.

“Het geeft niet. Je hebt gelijk.”

Riley keek naar Marie terwijl ze een tijdje zwijgend aten. Ze wilde graag denken dat het goed ging met Marie, maar ze moest toegeven dat ze er verontrustend kwetsbaar uitzag. Hierdoor vreesde ze ook voor zichzelf: zag zij er ook zo slecht uit?

Riley vroeg zich af of het goed was voor Marie dat ze alleen woonde. Zou het beter met haar gaan als ze een man of vriend had? Toen vroeg ze zich dat ook over zichzelf af. Maar ze wist dat het antwoord waarschijnlijk nee was voor hen beiden. Ze waren allebei emotioneel niet in staat om een langdurige relatie te onderhouden. Het zou alleen maar een tijdelijk steuntje in de rug zijn.

“Heb ik je eigenlijk ooit bedankt?” vroeg Marie na een tijdje, waarmee ze de stilte verbrak.

Riley glimlachte. Ze wist heel goed dat Marie doelde op het feit dat ze haar gered had. “Heel vaak,” zei Riley. “En dat is niet nodig. Echt.”

Marie prikte met een vork in haar eten. “Heb ik ooit gezegd dat het me spijt?”

Riley was verrast. “Spijt? Hoezo?”

Marie sprak moeizaam. “Als je mij daar niet uit had gehaald, zou jij niet gepakt zijn.”

Riley kneep zachtjes in de hand van Marie. “Marie, ik deed gewoon mijn werk. Je mag je niet schuldig voelen over iets wat niet jouw fout was. Je hebt al genoeg om te verwerken.”

Marie knikte bevestigend. “Alleen al uit bed komen is iedere dag een uitdaging,” gaf ze toe. “Ik denk dat je wel gezien hebt dat ik alles donker hou. Fel licht doet me aan die gasbrander van hem denken. Ik kan niet eens televisie kijken, of naar muziek luisteren. Ik ben bang dat iets me besluipt en ik het niet hoor. Ik raak van elk geluid in paniek.” Marie begon nu stilletjes te snikken. “Ik zal de wereld nooit meer hetzelfde zien. Nooit meer. Er is zoveel kwaad, overal om ons heen. Ik had er geen idee van. Mensen zijn tot zulke afschuwelijke dingen in staat. Ik weet niet hoe ik ooit weer mensen zal vertrouwen.”

Terwijl Marie huilde, wilde Riley haar geruststellen, haar vertellen dat ze ernaast zat. Maar een deel van Riley was er niet zeker van of dat wel zo was.

Uiteindelijk keek Marie haar aan. “Waarom ben je vandaag hierheen gekomen?” vroeg ze op de man af.

Riley werd door haar directheid overrompeld, en door het feit dat ze het eigenlijk zelf niet echt wist. “Ik weet niet,” zei ze. “Ik wilde je gewoon opzoeken. Kijken hoe het met je gaat.”

“Er is nog iets,” zei Marie, en ze kneep haar ogen samen met een griezelige waarneming.

Misschien had ze gelijk, dacht Riley. Riley dacht aan het bezoekje van Bill en ze besefte dat ze hier inderdaad vanwege de nieuwe zaak was gekomen. Wat wilde ze van Marie? Advies? Toestemming? Aanmoediging? Geruststelling? Een deel van haar wilde dat Marie tegen haar zei dat ze gek was. Dan hoefde ze niets te doen en kon ze Bill vergeten. Maar misschien was er een ander deel van haar dat wilde dat Marie haar zou aansporen om het te doen.

Riley zuchtte. “Er is een nieuwe zaak,” zei ze. “Nou ja, niet een níéuwe zaak. Maar een oude zaak die nooit is opgelost.”

Marie’s uitdrukking werd gespannen en ernstig.

Riley slikte.

“En je komt vragen of je het moet doen?” vroeg Marie.

Riley haalde haar schouders op. Maar ze keek ook op en zocht in de ogen van Marie naar geruststelling, aanmoediging. En op dat ogenblik besefte ze dat dat precies was wat ze hier hoopte te vinden.

Maar tot haar teleurstelling liet Marie haar blik zakken en schudde ze langzaam haar hoofd. Riley bleef op antwoord wachten, maar in plaats daarvan volgde er een eindeloze stilte. Riley voelde dat er een specifieke angst in Marie rondwaarde.

In de stilte keek Riley het appartement rond en haar blik viel op de huistelefoon van Marie. Ze was verbaasd toen ze zag dat deze niet aangesloten was. “Wat is er met je telefoon?” vroeg Riley.

Marie keek nu beslist getroffen en Riley wist dat ze een echte zenuw geraakt had.

“Hij blijft me bellen,” fluisterde Marie bijna onhoorbaar.

“Wie?”

“Peterson.”

Rileys hart zat in haar keel. “Peterson is dood,” antwoordde ze met trillende stem. “Ik heb de boel daar in brand gestoken. Ze hebben zijn lichaam gevonden.”

Marie schudde haar hoofd. “Degene die ze vonden had iedereen wel kunnen zijn. Het was hem niet.”

Riley werd overspoeld door een golf van paniek. Haar eigen ergste angsten kwamen weer aan de oppervlakte. “Iedereen zei dat hij het was,” zei Riley.

“En jij gelooft dat echt?”

Riley wist niet wat ze moest zeggen. Het was niet het juiste moment om haar eigen angsten aan Marie toe te vertrouwen. Tenslotte had Marie waarschijnlijk waanvoorstellingen. Maar hoe kon Riley haar overtuigen van iets wat ze zelf niet helemaal geloofde?

“Hij blijft bellen,” zei Marie weer. “Hij belt en ademt en hangt op. Ik weet dat hij het is. Hij leeft. Hij stalkt me nog steeds.”

Riley voelde een koude, griezelige angst. “Het is waarschijnlijk gewoon een of andere hijger,” zei ze, terwijl ze deed alsof ze kalm was. “Maar ik kan vragen of het Bureau het uitzoekt. Ik kan ervoor zorgen dat ze een surveillanceauto sturen als je bang bent. Ze kunnen de telefoontjes traceren.”

“Nee!” zei Marie scherp. “Nee!”

Riley staarde haar verward aan. “Waarom niet?” vroeg ze.

“Ik wil hem niet kwaad maken,” fluisterde Marie.

Riley was overdonderd en voelde een paniekaanval opkomen. Ze besefte plotseling dat het helemaal geen goed idee was geweest om hier te komen. Sterker nog, ze voelde zich slechter dan eerst. Ze wist dat ze geen moment langer in deze beklemmende eetkamer kon zitten. “Ik moet gaan,” zei Riley. “Het spijt me. Mijn dochter wacht.”

Plotseling greep Marie met verrassend veel kracht Rileys pols vast. Haar nagels begroeven zich in Rileys huid.

Ze staarde terug, met zoveel intensiteit in haar ijzig blauwe ogen dat het Riley beangstigde. Die achtervolgende blik brandde zich diep in haar ziel.

“Neem die zaak aan,” drong Marie aan.

Riley zag in haar ogen dat Marie de nieuwe zaak en Peterson door elkaar haalde, ze voegde ze samen tot één.

“Zorg dat je die klootzak vindt,” voegde ze eraan toe. “En dood hem voor mij.”

Hoofdstuk 5

De man bleef op korte, maar discrete afstand van de vrouw. Hij keek slechts vluchtig haar kant op. Hij legde voor de vorm een paar spullen in zijn mandje, zodat het leek alsof hij gewoon een klant was. Hij feliciteerde zichzelf met hoe onopvallend hij kon zijn. Niemand kon zijn echte macht raden.

Maar hij was nooit het soort man geweest dat veel aandacht trok. Als kind had hij zich nagenoeg onzichtbaar gevoeld. Nu, na al die tijd, kon hij zijn eigen onbeduidendheid in zijn voordeel gebruiken.

Een paar tellen geleden had hij pal naast haar gestaan, iets meer dan een halve meter bij haar vandaan. Ze was zo druk bezig geweest met shampoo uitzoeken dat ze hem niet eens opgemerkt had.

Hij wist genoeg over haar. Hij wist dat ze Cindy heette; dat haar man een kunstgalerie bezat; dat zij in een kliniek voor gratis medische hulp werkte. Vandaag was een van haar vrije dagen. Nu stond ze met iemand te bellen; haar zus, zo te horen. Ze lachte om iets wat diegene tegen haar zei. Hij kleurde rood van woede en vroeg zich af of ze om hem lachte, net zoals alle meisjes vroeger deden. Zijn woede werd erger.

Cindy droeg een korte broek, een topje en duur uitziende hardloopschoenen. Hij had haar vanuit zijn auto bekeken terwijl ze aan het joggen was en wachtte totdat ze klaar was met rennen en naar de supermarkt ging. Hij kende haar gewoonten op een vrije dag als deze. Ze nam de boodschappen mee naar huis, ruimde ze op, nam een douche en ging daarna met haar man lunchen.

Ze had haar goede figuur voornamelijk te danken aan haar training. Ze was niet ouder dan dertig, maar de huid bij haar dijen was niet strak meer. Ze was waarschijnlijk ooit veel afgevallen, misschien nog niet zo lang geleden. Daar was ze vast en zeker trots op.

Plotseling liep de vrouw naar de dichtstbijzijnde kassa. Dat verraste de man. Ze was eerder klaar met winkelen dan normaal. Hij ging snel achter haar in de rij staan en duwde bijna een andere klant uit de weg. Hij berispte zichzelf in stilte.

Terwijl de caissière met de boodschappen van de vrouw bezig was, schoof hij naar voren en stond extreem dicht bij haar; dichtbij genoeg om haar lichaamsgeur te ruiken, nu zweterig en scherp na haar intensieve hardlopen. Het was een geur die hij binnenkort verwachtte veel, veel beter te leren kennen. Maar dan zou de geur met een ander luchtje vermengd zijn; een luchtje dat hem fascineerde vanwege de eigenaardigheid en mysterieusheid ervan.

De geur van pijn en verschrikking.

Heel even voelde de belager zich opgewonden, zelfs aangenaam licht in zijn hoofd, met verlangende verwachting.

Nadat ze haar boodschappen betaald had, duwde ze haar karretje door de automatische glazen deuren de parkeerplaats op.

Hij had geen haast om zijn eigen boodschappen te betalen. Hij hoefde haar niet naar huis te volgen. Hij was daar al geweest, was zelfs ín haar huis geweest. Hij had zelfs haar kleren aangeraakt. Hij zou weer aan zijn surveillance beginnen als ze klaar was met werken.

Het zal nu niet lang meer duren, dacht hij. Helemaal niet lang meer.

*

Nadat Cindy MacKinnon in haar auto gestapt was, bleef ze even zitten. Ze trilde en wist niet waarom. Ze dacht weer aan het eigenaardige gevoel dat ze zojuist in de supermarkt had. Het was het griezelige, irrationele gevoel dat ze bekeken werd. Maar het was meer dan dat. Het duurde even voordat ze haar vinger erop kon leggen.

Eindelijk besefte ze dat het een gevoel was dat iemand haar kwaad wilde doen.

Ze trilde hevig. Gedurende de afgelopen paar dagen had ze dat gevoel nu en dan. Ze vermande zichzelf, ervan overtuigd dat het compleet ongegrond was. Ze schudde alle restjes van dat gevoel van zich af. Terwijl ze haar auto startte, dwong ze zichzelf om aan iets anders te denken. Ze glimlachte toen ze terugdacht aan haar gesprek met haar zus, Becky. Later in de middag zou Cindy haar helpen met het grote verjaardagsfeest van haar driejarige dochtertje, compleet met gebak en ballonnen.

Het zou een prachtige dag worden, dacht ze.

Hoofdstuk 6

Riley zat naast Bill in de SUV, en terwijl hij schakelde om het voertuig met vierwielaandrijving verder de heuvels op te rijden, veegde ze haar handpalmen aan haar broek af. Ze wist niet wat ze van dat zweten moest denken en ze wist niet wat ze ervan moest denken waarom ze hier waren. Na zes weken niet werken, wist ze niet meer wat haar lichaam haar vertelde. Het voelde onwerkelijk om terug te zijn.

Riley was ongerust over de ongemakkelijke spanning. Zij en Bill hadden nauwelijks gesproken tijdens de rit, die ruim een uur duurde. Hun oude kameraadschap, hun speelsheid, hun buitengewone verstandhouding: daar was nu niets van te bespeuren. Riley wist bijna zeker waarom Bill zo terughoudend was. Niet omdat hij ongemanierd was, maar hij was bezorgd. Hij had kennelijk ook zijn twijfels of ze wel alweer aan het werk zou moeten zijn.

Ze reden naar Mosby State Park. Bill had haar verteld dat daar het meest recente moordslachtoffer gevonden was. Onderweg nam Riley de geografie om haar heen in zich op en langzaam kwam haar oude gevoel van professionaliteit terug. Ze wist dat ze zichzelf tot de orde moest roepen.

Zorg dat je die klootzak vindt en dood hem voor mij.

De woorden van Marie achtervolgden haar en spoorden haar aan. Ze maakten haar beslissing eenvoudig.

Maar niets leek eenvoudig op dit moment. Ten eerste maakte ze zich zorgen over April. Haar naar het huis van haar vader sturen was voor geen van hen ideaal. Maar vandaag was het zaterdag en Riley wilde niet tot maandag wachten om de plaats delict te zien.

De stilte deed haar angst groeien en ze had een wanhopige behoefte om te praten. Ze pijnigde haar hersenen op zoek naar iets om te zeggen. Ten slotte zei ze: “Ga je me nog vertellen wat er tussen jou en Maggie aan de hand is?”

Bill keek haar verrast aan, en ze wist niet zeker of dat kwam doordat ze de stilte verbrak of vanwege haar botte vraag. Wat de reden ook was, ze had er meteen spijt van. Mensen zeiden vaak tegen haar dat haar botheid onprettig was. Het was nooit haar bedoeling om bot te zijn; ze wilde gewoon geen tijd verdoen.

Bill ademde uit. “Ze denkt dat ik vreemdga.”

Riley voelde een schok van verbazing. “Wát?”

“Met mijn werk,” zei Bill en hij lachte een beetje zuur. “Ze denkt dat ik met mijn werk vreemdga. Ze denkt dat ik meer van dit alles hou dan van haar. Ik blijf haar vertellen dat ze niet zo gek moet doen. Maar goed, ik kan er niet mee stoppen; met mijn werk niet, in elk geval.”

Riley schudde haar hoofd. “Klinkt net als Ryan. Hij was vreselijk jaloers toen we nog samen waren.”

Ze stopte even voordat ze Bill de hele waarheid zou vertellen. Haar ex-man was niet jaloers geweest op Rileys werk. Hij was jaloers geweest op Bill. Ze had zich vaak afgevraagd of Ryans jaloezie gegrond was. Ondanks de ongemakkelijkheid van vandaag voelde het ontzettend goed om gewoon bij Bill in de buurt te zijn. Was dat gevoel alleen maar professioneel?

“Ik hoop niet dat deze trip voor niets is,” zei Bill. “De plaats delict is al opgeruimd.”

“Dat weet ik. Ik wil het gewoon met eigen ogen zien. Foto’s en verslagen zijn niet genoeg voor mij.”

Riley begon zich een beetje duizelig te voelen. Ze was er zeker van dat het door de hoogte kwam, omdat ze nog steeds stegen. Verwachting had er ook wat mee te maken. Haar handpalmen zweetten nog steeds. “Hoe ver is het nog?” vroeg ze, terwijl ze het woud dichter zag worden en het terrein steeds meer afgelegen werd.

“Niet ver meer.”

Een paar minuten later reed Bill van de weg af in de richting van een paar grove bandensporen. De auto hobbelde door de sporen en kwam na ongeveer vijfhonderd meter in het dichte woud tot stilstand. Hij zette de motor uit, draaide zich naar Riley om en keek haar bezorgd aan. “Weet je zeker dat je dit wilt doen?” vroeg hij.

Ze wist precies wat hem zorgen baarde. Hij was bang dat ze flashbacks van haar traumatische gevangenschap zou krijgen. Het maakte niet uit dat dit een totaal andere zaak was, met een andere moordenaar.

Ze knikte. “Ik weet het zeker,” zei ze, allesbehalve overtuigd van wat ze zei. Ze stapte uit en liep achter Bill aan, van de weg af en over een smal begroeid pad door het bos. Ze hoorde het kabbelen van een beekje ergens vlakbij. Terwijl het gewas dikker werd, moest ze zich onder laaghangende takken door wurmen en kleverige kleine klissen plakten aan haar broek. Ze ergerde zich bij het idee dat ze die er straks af moest plukken.

Назад Дальше