Eindelijk kwamen zij en Bill bij de oever tevoorschijn. Riley was meteen onder de indruk van hoe mooi deze plek was. Het zonlicht viel door de bladeren heen en belichtte het kabbelende water met een caleidoscopisch licht. Het regelmatige gekabbel van de stroom was rustgevend. Het was vreemd om te bedenken dat dit een afschuwelijke plaats delict was.
“Ze is hier gevonden,” zei Bill, terwijl hij haar naar een breed, plat rotsblok leidde.
Toen ze daar stonden, keek Riley om zich heen en ademde diep in. Ja, ze had er goed aan gedaan om hier te komen. Ze voelde het.
“De foto’s?” vroeg Riley.
Ze hurkte naast Bill op het rotsblok neer en ze bladerden door een map vol met foto’s die genomen waren vlak nadat het lichaam van Reba Frye gevonden was. Een andere map zat vol met verslagen en foto’s van de moord die zij en Bill zes maanden geleden onderzocht hadden; de moord die ze niet opgelost hadden.
Door die foto’s kwamen de herinneringen aan de eerste moord levendig terug. Het bracht haar meteen terug naar het platteland bij Daggett. Ze dacht aan hoe Rogers op een vergelijkbare manier tegen een boom aan was geplaatst.
“Lijkt veel op onze oude zaak,” merkte Riley op. “Beide vrouwen in de dertig, allebei met kleine kinderen. Dat lijkt bij zijn werkwijze te horen. Hij heeft het op moeders voorzien. We moeten navraag doen bij oudergroepen, uitzoeken of er enig verband tussen de twee vrouwen bestaat, of tussen hun kinderen.”
“Ik zal er iemand op zetten,” zei Bill. Hij maakte nu aantekeningen.
Riley ging verder met de verslagen en de foto’s bekijken, en ze vergeleek ze met de daadwerkelijke plek. “Dezelfde wurgmethode, met een roze lint,” viel haar op. “Een andere pruik en hetzelfde soort neproos voor het lichaam.” Riley hield twee foto’s naast elkaar omhoog. “Ook de ogen zijn open genaaid,” zei ze. “Als ik het me goed herinner, zei de forensische recherche dat de ogen van Rogers ná de dood open genaaid waren. Was dat ook zo bij Frye?”
“Ja, ik denk dat het zijn bedoeling was dat ze hem zelfs nadat ze dood waren nog konden zien.”
Ineens voelde Riley een rilling over haar rug lopen. Ze was dat gevoel bijna vergeten. Ze kreeg dat altijd als ze op het punt stond een zaak te begrijpen en het gevoel had dat alle puzzelstukjes in elkaar pasten. Ze wist niet of ze zich hierdoor aangemoedigd of bang moest voelen. “Nee,” zei ze. “Dat is het niet. Het maakte hem niets uit of de vrouwen hem konden zien.”
“Maar waarom heeft hij het dan gedaan?”
Riley antwoordde niet. Er begonnen allemaal ideeën bij haar op te borrelen. Ze was opgewonden. Maar ze was er nog niet klaar voor om het in woorden uit te drukken, zelfs niet voor zichzelf.
Ze legde foto’s in paren naast elkaar op het rotsblok en wees Bill op details. “Ze zijn níét precies hetzelfde,” zei ze. “Het lichaam in Daggett was niet zo zorgvuldig gepositioneerd. Hij heeft geprobeerd dat lichaam te verplaatsen toen het al stijf was. Ik denk dat hij haar dit keer hierheen gebracht heeft vóórdat de lijkstijfheid intrad. Anders had hij haar niet zo...”
Ze onderdrukte de drang om de zin te laten eindigen met “mooi neergezet”. Toen besefte ze dat “mooi” precies het woord was dat ze gebruikt zou hebben in de periode vóór haar gevangenschap en marteling. Ja, ze kwam er weer in en ze voelde dezelfde duistere obsessie vanbinnen groeien. Er zou al snel geen weg meer terug zijn. Maar was dat goed of niet?
“Wat is dat in Fryes ogen?” vroeg ze en ze wees naar een foto. “Dat blauw ziet er onnatuurlijk uit.”
“Contactlenzen,” antwoordde Bil.
De rilling over Rileys rug werd sterker. Het lijk van Eileen Rogers had geen contactlenzen gehad. Dat was een belangrijk verschil. “En die glans op haar huid?” vroeg ze.
“Vaseline,” zei Bill.
Nog een belangrijk verschil. Ze voelde dat haar ingevingen met een adembenemende snelheid op zijn plek vielen. “Wat zeiden de forensisch rechercheurs over de pruik?” vroeg ze aan Bill.
“Nog niets, behalve dat die is samengesteld uit stukken van goedkope pruiken.”
Rileys opwinding groeide. Bij de laatste moord had de moordenaar een eenvoudige, hele pruik gebruikt, niet iets wat aan elkaar geknutseld was. Net als de roos was de pruik zo goedkoop geweest dat de onderzoekers niet hadden kunnen achterhalen waar hij vandaan kwam. Riley voelde dat de puzzelstukjes samenvielen; niet de hele puzzel, maar een groot deel ervan. “Wat is de forensische recherche met deze pruik van plan?” vroeg ze.
“Hetzelfde als de vorige keer: de vezels nagaan, proberen om via pruikenhandels te traceren waar hij vandaan komt.”
Geschrokken door de krachtige zekerheid in haar eigen stem zei Riley: “Ze verdoen hun tijd.”
Bill keek haar aan en was duidelijk overrompeld. “Waarom?”
Ze voelde de bekende ongeduldigheid met Bill die ze altijd voelde wanneer ze twee stappen sneller dacht dan hij. “Kijk naar het beeld dat hij ons wil laten zien. Blauwe contactlenzen geven de ogen de uitstraling alsof ze niet echt zijn. Oogleden open genaaid, zodat de ogen wagenwijd open blijven. Het lichaam overeind gezet, de benen op een rare manier uitgespreid. Vaseline om de huid op plastic te laten lijken. Een pruik die uit stukjes kleine pruiken is samengesteld; geen menselijke pruiken, maar póppenpruiken. Hij wilde dat beide slachtoffers er als poppen uitzagen, ze zijn als naakte poppen tentoongesteld.”
“Jezus,” zei Bill, en hij maakte koortsachtig aantekeningen. “Waarom hebben we dit de vorige keer niet gezien, in Daggett?”
Het antwoord leek zo klaar als een klontje voor Riley, die een ongeduldige kreun onderdrukte. “Hij was er toen nog niet goed genoeg in,” zei ze. “Hij was nog aan het uitvogelen hoe hij de boodschap moest overbrengen. Hij leert al doende.”
Bill keek van zijn notitieblok op en schudde vol bewondering zijn hoofd. “Verdomme, ik heb je gemist.”
Hoezeer ze het compliment ook waardeerde, Riley wist dat er een nog groter besef aan zat te komen. En ze wist door jarenlange ervaring dat het niet geforceerd kon worden. Ze moest zich gewoon ontspannen en het tot haar laten komen. Ze hurkte stil op het rotsblok neer en wachtte tot het gebeurde. Terwijl ze wachtte plukte ze aan de kleine klissen op haar broek. Verdomd irritant, dacht ze.
Plotseling viel haar blik op het oppervlak van het gesteente onder haar voeten. Er lagen nog meer kleine klissen, sommige heel en andere in stukjes gebroken, tussen de klissen die zij van haar broek plukte. “Bill,” zei ze, en haar stem trilde van opwinding, “lagen deze kleine klissen hier al toen je het lichaam vond?”
Bill haalde zijn schouders op. “Dat weet ik niet.”
Haar handen trilden en zweetten meer dan ooit. Ze greep een stapel foto’s en bladerde er doorheen totdat ze een vooraanzicht van het lijk vond. Daar, tussen de gespreide benen en rondom de roos, lag een groepje kleine vlekjes. Dat waren klissen; dezelfde soort klissen die ze zojuist gevonden had. Maar niemand had gedacht dat ze belangrijk waren. En niemand had zelfs de moeite genomen om ze weg te vegen nadat de plaats delict was opgeruimd.
Riley sloot haar ogen en liet haar verbeelding de vrije loop gaan. Ze voelde zich licht in haar hoofd, duizelig zelfs. Het was een gevoel dat ze maar al te goed kende: een gevoel alsof ze in een afgrond viel, in een afschuwelijk zwarte leegte, in het kwaadaardig hoofd van de moordenaar. Ze stapte in zijn schoenen, in zijn ervaring. Het was een gevaarlijke en beangstigende plek. Maar ze hoorde daar, nu in elk geval wel. Ze omarmde het.
Ze voelde het zelfvertrouwen van de moordenaar terwijl hij het lichaam over het pad naar de beek sleepte. Hij was er absoluut zeker van dat hij niet gepakt zou worden, hij had helemaal geen haast. Hij zou zelfs wel kunnen neuriën of fluiten. Ze voelde zijn geduld, zijn vakmanschap en bekwaamheid, terwijl hij het lijk op het rotsblok neerlegde.
En ze kon het afgrijselijke tafereel via zijn ogen zien. Ze voelde zijn intense tevredenheid over de goede uitvoering; hetzelfde warme gevoel van voldoening dat zij altijd had als ze een zaak had opgelost. Hij had op deze rots gehurkt en even gepauzeerd – of zolang als hij wilde – om zijn eigen werk te bewonderen.
En terwijl hij dat deed, had hij de klissen van zijn broek geplukt. Hij had de tijd genomen. Hij had niet de moeite genomen om ermee te wachten totdat hij weg en veilig was. En ze hoorde hem bijna haar eigen woorden letterlijk hardop zeggen.
Verdomd irritant.
Ja, hij had zelfs de tijd genomen om de klissen van zijn broek te plukken.
Riley ademde scherp in en haar ogen sprongen open. Ze voelde de klis in haar eigen hand en merkte hoe stekelig hij was. Scherp genoeg om wondjes te veroorzaken. “Verzamel die klissen,” beval ze. “We kunnen er misschien een klein beetje DNA op vinden.”
Bills ogen gingen wagenwijd open en hij pakte meteen een zakje en een pincet. Terwijl hij bezig was, werkte haar brein op volle toeren. Ze was nog niet klaar. “We hebben het al die tijd verkeerd gehad,” zei ze. “Dit is niet zijn tweede moord. Het is zijn derde.”
Bill stopte en keek duidelijk stomverbaasd op. “Hoe weet je dat?” vroeg hij.
Rileys hele lichaam verstrakte, terwijl ze haar getril onder controle probeerde te houden. “Hij is te goed geworden. Zijn leertijd is voorbij. Hij is nu ervaren. En hij is pas net begonnen. Hij hóúdt van zijn werk. Nee, dit is minstens de derde keer.” Rileys keel kneep samen en ze slikte moeizaam.
“En de volgende zal niet lang op zich laten wachten.”
Hoofdstuk 7
Bill was omgeven door een zee van blauwe ogen, maar ze waren niet echt. Normaal had hij geen last van nachtmerries over zijn zaken, en dat had hij nu ook niet, maar het voelde wel zo. Hier, midden in de poppenwinkel, waren er gewoon overal kleine blauwe ogen, allemaal wagenwijd open, fonkelend en alert.
De kleine robijnrode lippen van de poppen, de meeste glimlachend, waren ook verontrustend. Net als al het zorgvuldig gekamde nephaar, stijf en bewegingloos. Terwijl hij al deze details in zich opnam, vroeg hij zich af hoe hij de bedoeling van de moordenaar gemist kon hebben: om zijn slachtoffers er zo goed mogelijk als poppen uit te laten zien. Riley was ervoor nodig geweest om dat verband te leggen. Goddank is ze terug, dacht hij.
Toch kon Bill er niets aan doen dat hij zich zorgen maakte over haar. Bij Mosby Park was hij verblind geweest door haar briljante werk. Maar achteraf, toen hij haar naar huis bracht, had ze er uitgeput en ontmoedigd uitgezien. Gedurende de hele rit had ze nauwelijks een woord gezegd. Misschien was het te veel voor haar geweest.
Toch wilde Bill dat Riley hier nu was. Ze had besloten dat het beter was om hun team op te splitsen, zodat ze sneller te werk konden gaan. Hij kon daar niet tegenin gaan. Ze had gevraagd of hij de poppenwinkels in de regio op zich wilde nemen, terwijl zij terug zou gaan naar de plaats delict van zes maanden geleden.
Bill keek om zich heen. Hij voelde zich overweldigd en vroeg zich af wat Riley van deze poppenwinkel zou vinden. Het was de meest stijlvolle die hij vandaag bezocht had. Hier aan de rand van de ringweg kreeg de winkel waarschijnlijk veel deftige klanten uit de rijke noordelijke gebieden van Virginia.
Hij snuffelde wat rond. Zijn aandacht werd getrokken door een kleine meisjespop. Met haar glimlach en bleke huid deed ze hem aan het laatste slachtoffer denken. Hoewel ze gekleed was in een roze jurk met een heleboel kant op de kraag, manchetten en zomen, zat ze ook in een verontrustend vergelijkbare positie.
Plotseling hoorde Bill een stem van rechts komen.
“Ik denk dat u op de verkeerde afdeling bent.”
Bill draaide zich om en zag een gezet, klein vrouwtje met een warme glimlach voor zijn neus staan. Er was iets aan haar wat hem vertelde dat zij hier de leiding had. “Waarom denkt u dat?” vroeg hij.
De vrouw grinnikte. “Omdat u geen dochters hebt. Ik herken een man die geen dochters heeft van een kilometer afstand. Vraag me niet hoe, het zal wel intuïtie zijn, denk ik.”
Bill was verbijsterd door haar pienterheid en diep onder de indruk.
Ze stak haar hand naar Bill uit. “Ruth Behnke,” zei ze.
Bill schudde haar hand. “Bill Jeffreys. U bent de eigenaar van deze winkel?”
Ze grinnikte nogmaals. “Ik zie dat u ook intuïtie hebt,” zei ze. “Aangenaam kennis te maken. Maar u hebt wél zonen, toch? Drie jongens, denk ik.”
Bill glimlachte. Haar intuïtie was echt heel scherp. Bill dacht dat zij en Riley het wel goed met elkaar zouden kunnen vinden. “Twee,” antwoordde hij. “Maar u zat er verdomd dichtbij.”
“Hoe oud?” vroeg ze.
“Acht en tien.”
Ze keek rond. “Ik denk niet dat ik hier veel voor ze heb. O, wacht even, ik heb een paar eigenaardige speelgoedsoldaten in het volgende gangpad staan. Maar dat vinden jongens niet meer leuk, of wel? Tegenwoordig is het alleen maar videogames. En nog gewelddadige ook.”
“Ik ben bang van wel.”
Ze bekeek hem aandachtig. “U bent hier niet om een pop te kopen, hè?” vroeg ze.
Bill glimlachte en schudde zijn hoofd. “U bent echt goed,” antwoordde hij.
“Bent u soms een politieagent?” vroeg ze.
Bill lachte stilletjes en pakte zijn penning tevoorschijn. “Niet helemaal, maar een goede gok.”
“O, jeetje!” zei ze bezorgd. “Wat doet de FBI in mijn kleine winkeltje? Sta ik soms op een of andere lijst?”
“In zekere zin,” zei Bill. “Maar u hoeft zich nergens zorgen om te maken. Uw winkel kwam naar voren in onze zoektocht naar lokale winkels die antieke en verzamelpoppen verkopen.”
Eigenlijk wist Bill niet precies wáár hij naar zocht. Riley had voorgesteld om een paar van deze plekken na te gaan, ervan uitgaand dat de moordenaar ze regelmatig bezocht, of in elk geval één keer bezocht had. Hij wist niet wat ze verwachtte. Dacht ze dat de moordenaar hier zelf zou zijn? Of dat een van de medewerkers de moordenaar ontmoet had?
Dat betwijfelde hij. En zelfs als dat wel zo was, dacht hij niet dat ze hem als een moordenaar herkend hadden. Waarschijnlijk waren alle mannen die hier kwamen, áls dat al gebeurde, griezels.
Het was waarschijnlijker dat Riley probeerde om hem meer inzicht in de geest van de moordenaar te geven, in de manier waarop hij naar de wereld keek. Als dat zo was, dan zou Bill haar teleur moeten stellen. Hij had simpelweg niet haar brein of haar talent om zo gemakkelijk in het hoofd van moordenaars binnen te wandelen.
Het leek hem dat ze echt aan het gissen was. Er waren tientallen poppenwinkels binnen het bereik waarin ze zochten. Hij dacht dat het beter was als de forensisch rechercheurs gewoon de poppenmakers zouden natrekken. Hoewel, dat had tot nu toe niets opgeleverd.
“Ik zou willen vragen om wat voor zaak dit gaat,” zei Ruth, “maar dat kan ik beter niet doen.”
“Nee,” zei Bill, “dat kunt u beter niet doen.”
Niet dat de zaak nog een geheim was; niet nadat de mensen van senator Newbrough er een een persbericht over hadden verstuurd. De media stonden vol met het nieuws. Zoals gewoonlijk werd het Bureau nu overstelpt met een stortvloed aan foute tips, en internet liep over van de vreemde theorieën. Het hele gebeuren was een behoorlijke last geworden.
Maar waarom zou hij dat aan deze vrouw vertellen? Ze leek zo aardig en haar winkel zo deugdzaam en onschuldig, dus Bill wilde haar niet overstuur maken met iets zo macabers en schokkends als een seriemoordenaar met een obsessie voor poppen.
Maar er was wel één ding wat hij wilde weten. “Vertelt u mij eens,” zei Bill. “Hoeveel verkoopt u aan volwassenen; ik bedoel volwassenen zonder kinderen?”
“O, dat zijn veruit mijn meeste verkopen. Aan verzamelaars.”
Bill was geboeid. Dat zou hij nooit hebben geraden. “Waarom denkt u dat?” vroeg hij.