“Trudy, ik sta voor zijn deur.”
“Luke…”
“Trudy, ik hang nu op.”
“Ik probeer je te helpen,” zei ze.
Nadat hij opgehangen had, keek hij naar Ed.
“Ben je klaar?”
Ed bewoog nauwelijks. Hij gebaarde naar het gebouw.
“Dit is waarvoor ik ben geboren.”
*
“Kan ik u helpen, heren?” zei de man toen ze naar binnen liepen.
Een blinkende kroonluchter hing aan het plafond van de lobby. Rechts stond een bank en twee designerfauteuils, links was een lange toonbank waar een andere portier achter stond. Hij had een telefoon, een computer en een rij beeldschermen voor zich. Hij had ook een kleine televisie dat het nieuws toonde.
De man was ongeveer vijfenveertig. Zijn ogen waren rood en geaderd maar niet per se bloeddoorlopen. Zijn haar was vochtig en naar achteren gekamd, alsof hij net uit de douche gestapt was. Waarschijnlijk werkte hij hier al zolang dat hij deze baan zelfs na een nacht feesten slapend zou kunnen doen. Hij kende waarschijnlijk iedere persoon die hier ooit naar binnen of naar buiten was gekomen. En hij wist dat Luke en Ed hier niet thuishoorden.
“Ali Nassar,” zei Luke.
De man pakte de hoorn van de telefoon op. “Meneer Nassar. Penthouse-suite. En wie mag ik aankondigen?”
Zonder een woord te zeggen gleed Ed over de toonbank en drukte de hoorn op de haak waardoor de verbinding verbrak. Ed was groot en sterk als een leeuw maar wanneer hij zich bewoog, dan was hij gracieus als een gazelle.
“U mag niemand aankondigen,” zei Luke. Hij toonde de deurwacht zijn badge. Ed toonde die van hem. “Federale agenten. We willen meneer Nassar enkele vragen stellen.”
“Ik ben bang dat het niet mogelijk is op dit moment. De heer Nassar accepteert geen bezoek voor acht uur ’s ochtends.”
“Waarom wilde u hem dan zojuist nog bellen?” zei Newsam.
Luke keek naar Ed. Dat was een rap antwoord. Ed leek niet het type om te debatteren maar misschien was hij gewoon goed.
“Heeft u het nieuws gevolgd?” vroeg Luke. “U heeft vast en zeker over het radioactief afval dat vermist is gehoord. We hebben redenen om te geloven dat de heer Nassar meer weet.”
De man staarde recht vooruit. Luke glimlachte. Hij had zojuist Nassars water vergiftigd. Deze portier was een bron van informatie. Morgenochtend wist iedereen in dit gebouw dat de overheid langs was gekomen om Nassar uit te vragen over zijn terroristische activiteiten.
“Het spijt me, mijnheer,” begon de man.
“Niet nodig,” zei Luke. “Het enige wat u hoeft te doen is ons toegang te verlenen tot de verdieping van het penthouse. Als u dat niet doet, dan zal ik u moeten arresteren voor obstructie van de rechtsgang en zal ik u in handboeien naar buiten begeleiden. Ik weet zeker dat u dat niet wilt en ik ook niet. Dus geef ons de sleutel of de code, wat het ook is, en ga terug aan het werk alsof er niets gebeurd was. En als u met de lift knoeit terwijl we erin zitten, dan zal ik u niet alleen voor obstructie arresteren maar ook voor medeplichtigheid aan vier moorden en het stelen van gevaarlijk afval. De rechter zal de borgtocht op tien miljoen dollar vaststellen en u zult de komende twaalf maanden op uw rechtszaak wachten in de gevangenis op Rikers Island. Klinkt dat aantrekkelijk…” Luke las zijn naamplaatje. “John?”
*
“Zou je die man echt arresteren?” vroeg Ed.
Het was een glazen lift in een ronde glazen koker in het zuidwestelijke gedeelte van het gebouw. Terwijl de lift omhoogging, werd het uitzicht over de stad eerst adembenemend, toen duizelingwekkend. Al gauw lag de hele stad aan hun voeten, de Empire State Building direct tegenover hen, het gebouw van de Verenigde Naties. En verder weg, een file van vliegtuigen glinsterend in de vroege ochtendzon, wachtend op hun beurt om te kunnen landen op het vliegveld LaGuardia.
Luke glimlachte. “Waarvoor zou ik hem kunnen arresteren?”
Ed giegelde. De lift bleef maar omhooggaan.
“Man, wat ben ik moe. Ik zou net naar bed gaan toen Don me belde.”
“Ik weet het,” zei Luke. “Ik ook.”
Ed schudde zijn hoofd. “Ik heb dit dag-en-nacht werk al een tijdje niet meer gedaan. Ik mis het niet, moet ik zeggen.”
De lift bereikte de top. De liftdeuren maakten een zacht geluid bij het opengaan. Ze stapten de brede gang in. De vloer was een gepolijste stenen vloer. Direct voor hen, op ongeveer vijf meter afstand, stonden twee mannen. Het waren grote mannen in pak, met een donkere huidskleur. Misschien Perzisch, misschien een andere etniciteit. Ze blokkeerden een paar dubbele deuren. Luke kon het niet echt schelen.
“Het ziet ernaar uit dat de portier onze komst heeft aangekondigd.”
Een van de mannen in de gang zwaaide. “Stop! Ga terug. U mag hier niet komen.”
“Federale agenten,” zei Luke, terwijl hij en Ed richting de mannen liepen.
“Stop! U heeft geen jurisdictie. We weigeren u toegang te verlenen.”
“Ik neem aan dat ik mijn badge niet hoef te laten zien,” zei Luke.
“Inderdaad,” zei Ed. “Nergens voor nodig.”
“Op mijn teken, oké?”
“Oké.”
Luke wachtte een seconde.
“Nu.”
Ze waren een meter van de mannen verwijderd. Luke gaf zijn man de eerste stomp. Hij was verrast over hoe langzaam zijn eigen vuist bewoog. De man was een kop groter dan Luke en breed als een beer. Hij blokkeerde Luke’s stomp zonder probleem en greep Luke bij zijn pols. Hij was sterk. Hij trok Luke dichterbij.
Luke ramde zijn knie in het kruis van de kerel maar de man blokkeerde het met zijn been. Hij legde zijn grote hand rond de keel van Luke. Zijn vingers klemden het vast als de klauwen van een arend, gravend in het kwetsbare vlees.
Met zijn vrije hand, zijn linkerhand, duwde Luke zijn wijs- en middelvinger in de ogen van zijn tegenstander. Het was geen voltreffer maar het werkte. De man liet Luke los en stapte naar achteren. Zijn ogen traanden. Hij knipperde en schudde zijn hoofd. Toen glimlachte hij. Dit zou geen gemakkelijk gevecht worden.
Plotseling kwam Newsam uit het niets tevoorschijn, als een geest. Hij greep het hoofd van de man met beide handen vast en ramde het met enorm geweld tegen de muur aan. Sommige mensen ramden het hoofd van een tegenstander tegen de muur aan, Ed Newsam deed het alsof hij door de muur heen probeerde te komen met het hoofd als gereedschap.
Boem! Het gezicht van de man vertrok van de pijn.
Boem! Zijn kaak brak.
Boem! Zijn ogen rolden naar achter.
Luke haalde zijn hand op. “Ed! Genoeg. Ik denk dat hij nu wel buitenspel is. Laat hem zachtjes los. Deze vloeren zijn denk ik van marmer.”
Luke keek naar de andere bodyguard. Hij lag al onderuit op de grond met gesloten ogen, mond open, hoofd tegen de muur leunend. Ed had korte metten met beide gemaakt en ze uitgeschakeld. Luke had niet eens een schrammetje veroorzaakt.
Luke pakte een paar plastic kabelbinders uit zijn zak en knielde naast zijn man. Hij bond de handen en enkels van de man stevig vast, als een slachtdier. Uiteindelijk zou iemand de man bevrijden en als dat gebeurde dan zou hij voor een lange tijd geen gevoel in zijn voeten hebben.
Ed deed hetzelfde met zijn kerel.
“Je bent een beetje roestig, Luke,” zei hij.
“Ik? Nee joh, ik zou eigenlijk niet meer hoeven te vechten. Ze hadden mij aangenomen voor mijn hersens.” Hij voelde nog steeds de plek waar de man zijn hand om zijn keel had gezeten. Morgen zou het zeer doen.
Ed schudde zijn hoofd. “Ik was Delta Force, net als jij. Ik kwam twee jaar na de beruchte Stanley Militaire Buitenpostmissie in Nuristan erbij. Men sprak er toen nog steeds over. Hoe ze jullie daar hadden achtergelaten en dat jullie aangevallen werden. En de volgende ochtend waren er nog maar drie man aan het vechten. Jij was er een van, nietwaar?”
Luke kreunde. “Ik weet niets van het bestaan van…”
“Hou me niet voor de gek,” zei Ed. “Geclassificeerd of niet, ik ken het verhaal.”
Luke had geleerd om zijn leven in luchtdichte compartimenten te leiden. Hij sprak zelden over dit militaire buitenpostincident. Het leek zo lang geleden, in een verlaten hoek van Oost-Afghanistan, zo afgelegen dat het inzetten van een paar grondtroepen iets zou betekenen. Het was verleden tijd. Zelfs zijn vrouw wist er niets van.
Maar Ed was Delta, dus goed.
“Ja,” zei hij. “Ik was er. Slechte inlichtingen hadden ons daar geplaatst en het werd de ergste nacht van mijn leven.” Hij gebaarde naar de twee mannen op de grond.
“Dit lijkt op een aflevering van Happy Days in vergelijking met die nacht. We hadden negen goede mannen verloren. En net voor zonsopgang hadden we geen munitie meer.” Luke schudde zijn hoofd. “Het was hel. De meeste mannen waren dood. Behalve wij drie, wij overleefden. Ik weet niet of we er ooit echt overheen zijn gekomen. Martinez is vanaf zijn middel verlamd. Het laatste wat ik van Murphy heb gehoord is dat hij dakloos is en regelmatig opgenomen wordt in het psychiatrisch ziekenhuis voor veteranen.”
“En jij?”
“Ik heb tot de dag van vandaag nog nachtmerries hierover.”
Ed bond de polsen van zijn man vast . “Ik kende een jongen die er met de opruimingsdienst was nadat het gebied was ontruimd. Hij zei dat ze 167 lichamen telden, onze jongens niet meegerekend. Er waren 21 sterfgevallen door man-tegen-mangevechten binnen de omheining.”
Luke keek naar hem. “Waarom vertel je me dit?”
Ed haalde zijn schouders op. “Je bent een beetje roestig. Niets om je voor te schamen. En je mag dan slim zijn, je mag dan klein zijn, je bent ook een spierbal, net als ik.”
Luke lachte hard. “Oké, ik ben een beetje roestig maar wie noem je klein?” Hij lachte en keek op naar Eds enorme lichaam.
Ed lachte terug. Hij doorzocht de zakken van de man op de vloer. Binnen een paar seconden had hij gevonden wat hij zocht. Het was de sleutelkaart van het digitale slot dat aan de muur naast de dubbele deuren hing.
“Zullen we naar binnen gaan?”
“Na jou,” zei Ed.
Hoofdstuk 12
“Jullie mogen niet hier binnen komen!” schreeuwde de man. “Eruit! Uit mijn huis!”
Ze stonden in het midden van een grote open woonkamer. In de hoek stond een kleine witte vleugel, vlak bij de kamerhoge ramen met een spectaculair uitzicht. Het ochtendlicht scheen naar binnen. Dichtbij stond een moderne witte bank met bijpassende stoelen en een set koffietafeltjes, rondom een enorme flatscreentelevisie die aan de muur hing. Aan de muur daartegenover hing een groot schilderij van drie meter hoog met gekke vlekken en druppels in felle kleuren. Luke wist een klein beetje van kunst af en hij gokte dat dit een Jackson Pollock was.
“Ja, ja, dat hebben we al van de jongens op de gang gehoord,” zei Luke. “We mogen hier niet zijn en toch zijn we hier.”
De man was niet groot. Hij was klein en gedrongen. Hij droeg een dikke witte ochtendjas. Hij hield een groot geweer vast en de loop van het geweer was op hen gericht. Luke dacht dat het een oud Browning jachtgeweer was, waarschijnlijk geladen met .270 Winchester patronen. Dat ding zou een eland kunnen doden op vierhonderd meter afstand.
Luke liep naar de rechterkant van de kamer, Ed naar links. De man zwaaide het geweer heen en terug, onzeker op wie hij het zou richten.
“Ali Nassar?”
“En wie wil dat weten?”
“Mijn naam is Luke Stone. Dat is Ed Newsam. We zijn federale agenten.”
Luke en Ed omringden de man en kwamen steeds dichterbij.
“Ik ben een diplomaat verbonden aan de Verenigde Naties. U heeft hier geen jurisdictie.”
“We willen u alleen enkele vragen stellen.”
“Ik heb de politie gebeld. Ze kunnen elk moment hier zijn.”
“In dat geval zou ik het geweer wegleggen als ik u was. Luister, het is een oud geweer. Dat ding heeft een handvergrendeling. Als u op een van ons schiet dan heeft u nooit tijd genoeg om het volgende patroon te laden.”
“Dan schiet ik u neer en laat die andere leven.”
Hij draaide richting Luke. Luke bleef langs de muur lopen met zijn handen omhoog om te laten zien dat hij geen dreiging was. Hij had in zijn leven al zoveel geweren en pistolen op zich gericht gehad dat hij niet eens meer wist hoeveel. Toch, bij deze had hij geen goed gevoel. Ali Nassar leek geen goede schutter, maar als het hem lukte om te schieten dan zou hij een groot gat in iets veroorzaken.
“Als ik jou was dan zou ik die grote kerel kiezen. Want als je mij neerschiet dan is het de vraag wat hij met u zal doen. Ed mag mij.”
Nassar weifelde niet. “Nee, ik pak jou.”
Ed stond nu maar een paar meter achter de man. Binnen een seconde was hij bij hem. Hij schopte de loop van het geweer omhoog, net toen Nassar de trekker overhaalde.
BOEM! Er klonk een luide echo in de gesloten ruimte van het appartement. Het schot scheurde door het witte gips van het plafond.
In één beweging greep Ed het geweer, sloeg Nassar op zijn kaak en leidde hem naar een van de stoelen.
“Oké, zitten. Voorzichtig, alstublieft.”
Nassar was geschrokken door de klap. Het duurde enkele seconden voordat zijn ogen weer konden focussen. Hij hield een mollige hand tegen de rode zwelling op zijn kaak.
Ed liet Luke het geweer zien. “Wat denk je hiervan?” Het was decoratief, met een parelmoeren inleg en een gepolijste geweerloop. Waarschijnlijk had het net nog ergens aan de muur gehangen.
Luke richtte zijn aandacht tot de man in de stoel. Hij begon weer bij het begin.
“Ali Nassar?”
De man puilde zijn lip. Hij keek op dezelfde manier als zijn zoon Gunner toen die vier jaar oud was en boos.
Hij knikte. “Dat is wel duidelijk.”
Luke en Ed waren snel, ze verloren geen tijd.
“Jullie mogen mij dit niet aandoen,” zei Nassar.
Luke keek op zijn horloge. Het was zeven uur. De politie zou elk moment hier kunnen zijn. Ze hadden hem naar zijn kantoor gebracht, naast de woonkamer. Ze hadden zijn ochtendjas en slippers uitgetrokken en nu had hij nog slechts een strakke witte onderbroek aan. Zijn dikke buik stak naar voren, strak als een trommel. Ze hadden zijn handen en voeten aan de stoel vastgebonden met tiewraps.
In het kantoor stond een bureau met een ouderwetse computer erop. De processor bevond zich in een dikke metalen kist die aan de stenen vloer gemonteerd was. Er was geen duidelijk zichtbare opening, geen slot, geen deur, niets. Om bij de harde schijf te kunnen komen, zou een lasser de kist moeten openlassen. Daarvoor was er geen tijd.
Luke en Ed stonden over Nassar heen gebogen.
“U heeft een geheime rekening op de Royal Heritage Bank op het eiland Grand Cayman,” zei Luke. “Op 3 maart maakte u een bedrag over van $ 250.000 naar de rekening van Ken Bryant. Ken Bryant werd gisternacht gewurgd in een appartement in Harlem.”
“Ik heb geen idee waar je het over hebt.”
“Je bent de werkgever van een man genaamd Ibrahim Abdulraman, die vanochtend overleed in het subsouterrain van het Center Medical Center. Hij stierf aan een kogel door zijn hoofd terwijl hij radioactief afval aan het stelen was.”
Een flits van herkenning kwam over Nassars gezicht.
“Ik ken deze man niet.”
Luke haalde diep adem. Normaal zou hij uren de tijd hebben om een verdachte als deze te kunnen uithoren. Maar vandaag had hij maar enkele minuten. Dat betekende dat hij een klein beetje vals moest spelen.
“Waarom is uw computer aan de vloer verankerd?”
Nassar haalde zijn schouders op. Hij begon zijn zelfvertrouwen terug te krijgen. Luke kon het bijna zien terugvloeien in zijn gezicht. Deze man geloofde in zichzelf. Hij dacht dat hij hen kon omzeilen.
“Daarop staat een grote hoeveelheid vertrouwelijk materiaal. Ik heb klanten met zaken waarbij het belangrijk is om het intellectueel eigendom te beschermen. Ik ben ook, zoals ik al zei, een diplomaat verbonden aan de Verenigde Naties. Ik krijg van tijd tot tijd informatie die, hoe moet ik dat zeggen? Geclassificeerd is. Ik bekleed deze posities omdat ik bekend sta om mijn discretie.”
“Dat mag wel zo zijn,” zei Luke. “Maar je zult me toch het wachtwoord moeten geven zodat ik zelf een kijkje kan nemen.”
“Ik ben bang dat dat niet mogelijk is.”
Achter Nassar lachte Ed. Het leek op een grom.