Hoe kan zo’n meisje op een plek als deze werken? vroeg Erec zich ontzet af terwijl hij het geschreeuw hoorde. Zijn hart brak bij de gedachte aan hoeveel onwaardigheid zij zou moeten doorstaan op een dergelijke plek. Het is niet eerlijk, dacht hij. Hij voelde zich vastberaden om haar te redden.
“Je hebt echt de slechtst mogelijke plek uit gezocht om een bruid te kiezen,” zei de Hertog tegen Erec.
Brandt wendde zich ook tot hem.
“Laatste kans, mijn vriend,” zei Brandt. “Er wacht daar een kasteel vol Koninklijke vrouwen op je.”
Maar Erec schudde vastberaden zijn hoofd.
“Open de deur,” beval hij.
Eén van de mannen van de Hertog haastte zich naar voren en trok de deur open. De stank van verrot bier kwam naar buiten.
Binnen zaten dronken mannen over de bar gebogen, aan houten tafels. Ze schreeuwden luidruchtig, lachten, juichten. Erec zag meteen dat het allemaal ruwe types waren, met te grote bierbuiken, ongeschoren wangen en ongewassen kleren. Geen van hen waren krijgers.
Erec deed een paar stappen naar binnen en speurde de herberg af, op zoek naar het meisje. Hij kon zich nauwelijks voorstellen dat een vrouw als zij op een plek als deze kon werken. Hij vroeg zich af of ze misschien bij de verkeerde herberg waren.
“Excuseert u mij, meneer, ik ben op zoek naar een vrouw,” zei Erec tegen de grote, brede man naast hem. Hij was ongeschoren en had een grote bierbuik.
“Is dat zo?” riep de man spottend. “Nou, je bent bij de verkeerde plek. Dit is geen bordeel. Er is er wel één aan de overkant—en ik hoor dat de vrouwen er goed en stevig zijn!”
De man begon te lachen, veel te luid, en een aantal van zijn maten deden met hem mee.
“Ik zoek geen bordeel,” antwoordde Erec, die het helemaal niet grappig vond, “maar een specifieke vrouw, één die hier werkt.”
“Je bedoeld zeker de dienstmeid van de herbergier,” riep een andere grote, dronken man. “Ze is waarschijnlijk achter de vloeren aan het schrobben. Jammer—ik wou dat ze hier zat, op mijn schoot!”
De mannen barstten in lachen uit, overweldigd door hun eigen grappen, en Erec werd rood bij de gedachte. Hij schaamde zich voor haar. Dat zij zulke types moest bedienen—de onwaardigheid was te veel voor hem.
“En jij bent?” klonk een stem.
Er kwam een man naar voren. Hij was breder dan de anderen, met een donkere baard en donkere ogen, een diepe frons en brede kaken. Hij werd vergezeld door meerdere louche figuren. Hij was meer spieren dan vet, en hij kwam dreigend op Erec af, overduidelijk territoriaal.
“Probeer je mijn dienstmeid te stelen?” wilde hij weten. “Eruit met jou!”
Hij strekte zijn hand uit om Erec vast te pakken.
Maar Erec, gehard door jaren van training, de beste ridder van het koninkrijk, had reflexen die de verbeelding van deze man te boven gingen. Op het moment dat zijn handen Erec raakten, kwam hij in actie. Hij greep zijn pols in een klem, draaide de man razendsnel om zijn as, greep hem bij de achterkant van zijn shirt en duwde hem de kamer door.
De grote man vloog als een kanonskogel door de herberg, en hij nam meerdere mannen met zich mee, die als bowlingkegels tegen de grond gingen.
De hele kamer werd stil, en alle mannen stopten waar ze mee bezig waren.
“VECHTEN! VECHTEN!” begonnen ze te schreeuwen.
De herbergier krabbelde versuft overeind en kwam met een schreeuw weer op Erec af. Dit keer wachtte Erec niet af. Hij deed een stap naar voren, richting zijn aanvaller, hief zijn arm, en bracht zijn elleboog recht in het gezicht van zijn man. Zijn neus brak.
De herbergier struikelde naar achteren en zakte toen op de grond in elkaar.
Erec liep naar hem toe, pakte hem op, en hief hem, ondanks zijn grootte, hoog boven zijn hoofd. Hij deed een paar stappen naar voren en gooide de man, en hij vloog door de lucht en nam de halve kamer met zich mee.
Alle mannen zwegen, en begonnen zich te realiseren dat er een speciaal iemand in hun aanwezigheid was. De barman echter, kwam ineens recht op Erec af, een glazen fles boven zijn hoofd geheven. Erec zag hem aankomen en had zijn hand al op zijn zwaard—maar voor Erec hem kon trekken, stapte zijn vriend Brandt naar voren, haalde een dolk uit zijn riem, en richtte de punt op de keel van de barman.
De barman rende er recht in en stopte abrupt, het mes net op het punt zijn huid te doorboren. Hij stond daar, zijn ogen wijd open gesperd, zwetend, verstijfd, met de fles nog in zijn handen. Het werd zo stil in de ruimte dat je een speld kon horen vallen.
“Laat vallen,” beval Brandt.
De barman deed wat hij zei, en de fles viel op de grond kapot.
Erec trok zijn zwaard met een weergalmend geluid van metaal, en liep naar de herbergier, die kreunend op de grond lag. Hij richtte de punt van zijn zwaard op zijn keel.
“Ik zeg dit maar één keer,” verkondigde Erec. “Stuur al het gespuis hier weg. Nu. Ik wil de dame spreken. Alleen.”
“De Hertog!” riep iemand.
De hele kamer draaide zich om en eindelijk herkenden ze de Hertog, die bij de ingang stond, geflankeerd door zijn mannen. Gehaast namen ze hun petten af en bogen ze eerbiedig hun hoofden.
“Als de kamer niet leeg is tegen de tijd dat ik uitgepraat ben,” verkondigde de Hertog,” zal elk van jullie onmiddellijk gearresteerd worden.”
De kamer brak uit in een chaos terwijl alle mannen die binnen zaten zich verspreidden, langs de Hertog renden en de deur uit barstten, hun lege bierflessen achterlatend.
“Wegwezen met jou,” zei Brandt tegen de barman. Hij liet zijn dolk zakken, greep hem bij zijn haar en schoof hem de deur uit.
De kamer, die enkele momenten geleden nog zo chaotisch was geweest, was nu leeg, op Erec, Brandt, de Hertog en een tiental van zijn mannen na. Ze sloten de deur met de klap achter zich. Erec wendde zich tot de herbergier, die op de grond zat, nog steeds versuft, en het bloed van zijn neus veegde. Erec greep hem bij zijn shirt, tilde hem met beide handen op, en zette hem neer op één van de lege banken.
“Je hebt mijn zaken verpest voor de rest van de avond,” jammerde de herbergier. “Hier zul je voor boeten.”
De Hertog deed een slap naar voren en gaf hem een klap in zijn gezicht.
“Ik kan je laten executeren voor het feit dat je deze man trachtte aan te raken,” dreigde hij. “Weet je niet wie dit is? Dit is Erec, de beste ridder van de koning, de kampioen van de Zilveren. Als hij dat wenst, kan hij je zelf doden, hier en nu.”
De herbergier keek op naar Erec, en voor het eerst verscheen er oprechte angst op zijn gezicht. Hij zat te trillen op zijn plek.
“Ik had geen idee. U had uzelf niet voorgesteld.”
“Waar is ze?” vroeg Erec ongeduldig.
“Ze is achter, de keuken aan het schrobben. Wat wilt u met haar? Heeft ze iets van u gestolen? Ze is slechts een dienstmeid.”
Erec trok zijn dolk en hield hem tegen de keel van de man aan.
“Noem haar nog één keer een ‘dienstmeid,’” waarschuwde Erec, “en ik verzeker je dat ik je keel zal doorsnijden. Begrijp je me?” vroeg hij terwijl hij het mes tegen de huid van de man aan hield.
De ogen van de man vulden zich met tranen, en hij knikte langzaam.
“Breng haar hier, en snel een beetje,” beval Erec. Hij trok de man overeind en gaf hem een duw, richting de achterdeur.
De herbergier verdween naar achteren. Er klonk het geluid van rammelende potten, gesmoord geschreeuw, en enkele momenten later ging de deur open en verschenen er een aantal vrouwen. Ze waren gekleed in vodden en schorten, besmeurd met keukenvet. Er waren drie oudere vrouwen, rond een jaar of zestig, en Erec vroeg zich even af of de herbergier wel wist over wie hij het had.
Op dat moment kwam ze naar buiten—en Erecs hart sloeg een slag over.
Hij kon nauwelijks ademen. Daar was ze.
Ze droeg een schort, was besmeurd met vetvlekken en hield haar hoofd naar beneden, te beschaamd om op te kijken. Haar haar was bijeengebonden, omwikkelt met een doek, en haar wagen waren bedekt met een laag vuil—en toch was Erec smoorverliefd. Haar huid was zo jong, zo perfect. Ze had hoge jukbeenderen, een kleine neus die bedekt was met sproeten, en volle lippen. Ze had een breed, vorstelijk voorhoofd, en haar blonde haar stak uit van onder de doek die ze om haar hoofd had gebonden.
Ze keek naar hem op, heel even maar, en haar grote, prachtige amandel groene ogen veranderden naar een helder kristalblauw, en toen weer terug. Hij stond als verstijfd. Tot zijn verbazing besefte hij dat hij nu nog meer betoverd was door haar dan de eerste keer.
Achter haar kwam de herbergier weer door de deur, scheldend, nog steeds bloed van zijn neus vegend.
Het meisje liep schoorvoetend naar voren, omgeven door de oudere vrouwen, en boog toen ze dichter bij Erec kwam. Erec stond op, alsmede de entourage van de Hertog.
“Mijn heer,” zei ze, en haar zachte, lieve stem vulde Erecs hart. “Vertel me alstublieft wat ik heb gedaan om u te beledigen. Ik weet niet wat het is, maar ik verontschuldig mij voor wat het ook is dat ik heb gedaan om de aanwezigheid van de Hertog te rechtvaardigen.”
Erec glimlachte. Haar woorden, haar taal, het geluid van haar stem—het zorgde dat hij zich hersteld voelde. Hij wilde dat ze nooit zou stoppen met spreken.
Erec strekte zijn hand uit en raakte haar kin aan met zijn hand. Hij tilde haar kin op tot haar vriendelijke ogen de zijne ontmoetten. Zijn hart ging tekeer terwijl hij in haar ogen keek. Het was alsof hij verdwaalde in een zee van blauw.
“Mijn dame, u heeft niets verkeerds gedaan. Ik denk niet dat u ooit in staat zou zijn om te beledigen. Ik kom hier niet uit woede—maar uit liefde. Vanaf het moment dat ik u heb aanschouwd, heb ik aan weinig anders meer kunnen denken.”
Het meisje keek verbouwereerd, en keek onmiddellijk naar de grond. Ze draaide nerveus met haar handen, overweldigd. Ze was dit duidelijk niet gewend.
“Alstublieft, mijn dame, vertel mij. Wat is uw naam?”
“Alistair,” antwoordde ze nederig.
“Alistair,” herhaalde Erec. Hij was overweldigd. Het was de mooiste naam die hij ooit had gehoord.
“Maar ik snap niet wat u eraan heeft om mijn naam te kennen,” voegde ze zachtjes toe, terwijl ze naar de grond bleef staren. “U bent een Heer. En ik ben slechts een dienstmeisje.”
“Ze is mijn dienstmeisje, om precies te zijn,” zei de herbergier op een nare toon. “Ze is van mij. Ze heeft jaren geleden een contract getekend. Zeven jaar is wat ze heeft beloofd. In ruil geef ik haar eten en onderdak. Je neemt deze niet van me af. Ze is van mij. Heeft u dat begrepen?”
Erec voelde een diepe haat voor de herbergier, dieper dan hij ooit gevoeld had. Hij had de neiging om zijn zwaard te trekken en hem door zijn hart te boren. Maar hoezeer de man dat ook verdiende, Erec wilde niet de wet van de Koning breken. Tenslotte reflecteerden zijn acties op de koning.
“De Wet van de Koning is de Wet van de Koning,” zei Erec vastberaden tegen de man. “Ik ben niet van plan die te breken. Morgen begint het toernooi. En ik ben, net als elke man, gerechtigd om een bruid te kiezen. Laat het hier en nu duidelijk zijn dat ik Alistair kies.”
Iedereen in de kamer snakte naar adem.
“Tenminste,” voegde Erec toe, “als zij daarmee akkoord gaat.”
Erec keek naar Alistair, zijn hart bonzend, terwijl ze haar gezicht naar de vloer gericht hield. Hij kon zien dat ze bloosde.
“Stemt u hiermee in, mijn dame?” vroeg hij.
Iedereen zweeg.
“Mijn Heer,” zei ze zachtjes, “u weet niets van wie ik ben, waar ik vandaan kom, of waarom ik hier ben. En ik ben bang dat ik u deze dingen niet kan vertellen.”
Erec staarde haar verward aan.
“Waarom kunt u me dat niet vertellen?”
“Ik heb het niemand vertelt sinds ik hier ben aangekomen. Ik heb een belofte gedaan.”
“Maar waarom?” drong hij aan.
Alistair zweeg en hield haar blik op de grond gericht.
“Het is waar,” zei één van de andere dienstmeiden. “Deze heeft ons nooit vertelt wie ze is. Of waarom ze hier is. Ze weigert. We proberen het al jaren.”
Erec was ernstig verward—maar dat maakte haar alleen maar mysterieuzer.
“Als ik niet kan veranderen wie u bent, dan zal ik dat niet,” zei Erec. “Ik respecteer uw belofte. Maar dat verandert niets aan mijn affectie voor u. Mijn dame, wie u ook bent, als ik dit toernooi win, zal ik u als mijn prijs kiezen. U, uit alle vrouwen in dit koninkrijk. Ik vraag u nogmaals: stemt u hiermee in?”
Alistair hield haar ogen op de grond gericht, en terwijl Erec naar haar keek, zag hij tranen over haar wangen lopen.
Plotseling draaide ze zich en om ze vluchtte de kamer uit, terwijl ze de deur achter zich dicht sloeg.
Erec stond daar, met de anderen, in de verbijsterde stilte. Hij wist nauwelijks hoe hij haar antwoord moest interpreteren.
“Zie je, je verspilt je tijd, en de mijne,” zei de herbergier. “Ze zei nee. Wegwezen.”
Erec fronste.
“Ze heeft geen nee gezegd,” kwam Brandt tussenbeide. “Ze heeft niet geantwoord.”
“Ze heeft het recht om haar tijd te nemen,” verdedigde Erec haar. “Het is tenslotte veel om over na te denken. Ze kent mij ook niet.”
Erec stond daar, en dacht na over wat hij moest doen.
“Ik zal hier vanavond blijven,” kondigde Erec uiteindelijk aan. “Je zult me hier een kamer geven, in dezelfde gang als de hare. Morgenochtend, voor het toernooi begint, zal ik het haar weer vragen. Als ze toestemt, en als ik win, zal ze mijn bruid zijn. Als dat het geval is, zal ik haar uit haar dienstverband kopen, en zal ze hier met mij weggaan.”
De herbergier wilde Erec duidelijk niet onder zijn dak hebben, maar hij durfde niets te zeggen; dus hij draaide zich om en stormde de kamer uit.
“Weet je zeker dat je hier wil blijven?” vroeg de Hertog. “Kom met ons mee terug naar het kasteel.”
Erec knikte en keek hem ernstig aan.
“Ik ben in mijn hele leven nog nooit zo zeker van iets geweest.”
HOOFDSTUK ACHT
Thor zweefde door de lucht en dook de kolkende wateren van de Vuurzee in. Hij dook naar beneden, en was verbijsterd toen hij voelde dat het water heet was.
Onder de oppervlakte opende Thor eventjes zijn ogen—en wenste meteen dat hij dat niet had gedaan. Hij ving een glimp op van allerlei vreemde en lelijke wezens, klein en groot, met opmerkelijke en groteske gezichten. Deze oceaan krioelde van de beesten. Hij bad dat ze hem niet zouden aanvallen voor hij veilig de kust had bereikt.
Snakkend naar adem kwam hij boven, en hij keek onmiddellijk om zich heen, op zoek naar de verdrinkende jongen. Hij zag hem, en net op tijd: hij zonk naar beneden, en over een paar seconden zou hij niet meer boven komen.
Thor zwom naar hem toe, greep hem van achteren vast, en begon met hem te zwemmen, terwijl hij zorgde dat ze beiden hun hoofden boven water hielden. Thor hoorde een gejank, en toen hij zich omdraaide zag hij tot zijn verassing Krohn: die moest achter hem aan het water in gesprongen zijn. Het luipaard zwom jankend naar hem toe. Thor voelde zich verschrikkelijk dat Krohn dit moest doorstaan—maar hij had zijn handen vol en hij kon niets doen.
Thor deed zijn best om niet om zich heen te kijken, naar de kolkende rode wateren, naar de vreemde wezens die steeds bovenkwamen en vervolgens weer onder de oppervlakte verdwenen. Een lelijk uitziend wezen, paars, met vier armen en twee hoofden, kwam vlakbij hem boven, siste naar hem, en dook weer onder.
Thor draaide zich om en zag de roeiboot, nauwelijks twintig meter verderop, en begon driftig te zwemmen met zijn ene arm en zijn benen, terwijl hij met zijn andere arm de jongen meetrok. De jongen schreeuwde en verzette zich, en Thor vreesde dat hij hem met zich mee onder water zou sleuren.
“Hou je stil!” schreeuwde Thor, hopend dat de jongen zou luisteren.
Eindelijk werd hij rustiger. Thor was even opgelucht—tot hij een plons hoorde. Hij draaide zijn hoofd de andere kant op: recht naast hem dook er een ander beest op, klein, met een geel hoofd en vier tentakels. Het had een vierkant hoofd, en het kwam grommend op hem af. Het zag eruit als een ratelslang in de zee, behalve dan dat het hoofd te vierkant was. Thor zette zich schrap terwijl het dichterbij kwam, voorbereid om gebeten te worden—maar toen deed het plotseling zijn mond open en spoot het zeewater naar hem toe. Thor knipperde het water uit zijn ogen.