Een Gelofte Van Glorie - Морган Райс 4 стр.


Hij begon zich al beter te voelen bij de gedachte.

Met een enorme krachtsinspanning kwam hij overeind. Hij strompelde door de kamer en liet een klein tafeltje vallen. Terwijl hij de deur naderde, zag hij een albasten buste van zijn vader, een sculptuur waar zijn vader van had gehouden. Hij greep hem bij het hoofd en gooide hem tegen de muur.

Hij viel in duizend stukjes uiteen, en voor het eerst die dag glimlachte Gareth. Misschien zou het niet eens zo’n slechte dag worden.

*

Gareth, geflankeerd door een aantal bedienden, sloeg de enorme eikenhouten deuren van de raadszaal open, en iedereen sprong van schrik overeind.

Normaal gesproken zou dit Gareth genoegen hebben gedaan, maar vandaag kon niets hem nog schelen. Hij werd geplaagd door de geest van zijn vader, en was overspoeld door woede vanwege het feit dat zijn zuster was vertrokken. Zijn emoties werden hem teveel, en hij moest zich afreageren.

Gareth strompelde in zijn door opium geïnduceerde waas door de uitgestrekte kamer naar zijn troon, terwijl de tientallen raadsleden hem nakeken. Zijn hof was gegroeid, en er hing een gespannen sfeer in de lucht nu meer en meer mensen hadden vernomen dat de helft van het Koninklijk Hof was vertrokken en dat het Schild was uitgeschakeld. Het was alsof iedereen die nog in het Koninklijk Hof was, naar binnen was gestroomd voor antwoorden.

Antwoorden die Gareth natuurlijk niet had.

Terwijl Gareth de ivoren treden naar zijn vaders troon beklom, zag hij Lord Kultin, de leider van zijn persoonlijke strijdmacht, geduldig achter hem staan. Hij was de enige man in het hof die hij nog kon vertrouwen. Naast hem stonden tientallen van zijn strijders, zwijgend, hun handen rustend op hun zwaarden, klaar om voor Gareth te vechten tot de dood. Het was het enige dat Gareth nog enigszins geruststelling gaf.

Gareth nam plaats op zijn troon en keek rond. Er waren zoveel gezichten, een paar die hij herkende, veel die hij niet herkende. Hij vertrouwde geen van hen. Hij had al zoveel mensen naar de kerkers gestuurd, en nog meer naar de beul. Er was geen dag voorbij gegaan zonder dat hij niet tenminste een handvol mensen had gedood. Hij vond het een goed beleid; het hield de mannen alert, en het voorkwam samenzweringen.

De kamer werd stil, en iedereen staarde hem aan. Ze leken allemaal te bang om te spreken. En dat was precies wat hij wilde. Hij deed niets liever dan zijn onderdanen bang maken.

Eindelijk deed Aberthol een stap naar voren, zijn stok echoënd tegen de stenen. Hij schraapte zijn keel.

“Mijn heer,” begon hij in zijn eeuwenoude stem, “we bevinden ons in een tijd van grote wanorde in het Koninklijk Hof. Ik weet niet waarvan u reeds op de hoogte bent: het Schild is uitgeschakeld; Gwendolyn heeft het Koninklijk Hof verlaten en heeft Kolk, Brom, Kendrick, Atme, de Zilveren, de Krijgsmacht en de helft van uw leger met zich meegenomen—en de helft van het Koninklijk Hof. Degenen die zijn gebleven zoeken uw begeleiding en willen graag weten wat uw volgende stap zal zijn. De mensen willen antwoorden, mijn heer.”

“En bovendien,” zei een ander raadslid die Gareth vaag herkende, “zegt men dat het Ravijn reeds is doorbroken. De geruchten gaan dat Andronicus de McCloud kant van de Ring is binnengevallen met zijn miljoenenleger.”

De kamer snakte verontwaardigd naar adem; tientallen dappere krijgers begonnen te fluisteren, overspoeld door angst, en de paniek verspreidde zich als wildvuur.

“Dat kan niet waar zijn!” riep één van de soldaten uit.

“Dat is het!” hield het raadslid vol.

“Dan is alle hoop verloren!” riep een andere soldaat uit. “Als de McClouds verslagen worden, is het slechts een kwestie van tijd voor het Rijk het Koninklijk Hof zal binnenvallen. We zullen ze met geen mogelijkheid tegen kunnen houden.”

“We moeten de voorwaarden van onze overgave bespreken, mijn heer,” zei Aberthol tegen Gareth.

“Overgeven!?” riep een andere man. “We zullen nooit overgeven!”

“Als we dat niet doen,” riep een andere soldaat, “zullen we verpletterd worden. Hoe kunnen we het nu opnemen tegen een miljoen mannen?”

De kamer brak uit in een hysterisch geroezemoes, soldaten en raadsleden die met elkaar discussieerden.

Het raadshoofd sloeg met zijn ijzeren staf op de stenen vloer en schreeuwde: “ORDE!”

Langzaam aan werd het weer stil. Alle mannen draaiden zich om en keken naar hem.

“Dit zijn allemaal beslissingen voor een koning, niet voor ons,” zei één van de raadskleden. “Gareth is de rechtmatige Koning, en het is niet aan ons om de voorwaarden voor onze overgave te bespreken—of om überhaupt te besluiten of we ons overgeven.”

Iedereen wendde zich tot Gareth.

“Mijn heer,” zei Aberthol. Er klonk vermoeidheid in zijn stem. “Wat stelt u voor dat we doen met het leger van het Rijk?”

Er viel een dodelijke stilte.

Gareth zat daar, neerkijkend op zijn mannen, en hij wilde reageren. Maar het werd steeds lastiger voor hem om helder na te denken. Zijn vaders stem galmde door zijn hoofd, schreeuwend, zoals hij had gedaan toen hij nog een kind was. Hij werd er gestoord van, en de stem ging maar niet weg.

Gareth strekte zijn arm uit en boorde zijn nagels in de houten armleuning van de troon, keer op keer. Het geluid van zijn schrapende vingernagels was het enige geluid in de kamer.

De raadsleden wisselende een bezorgde blik uit.

“Mijn heer,” begon een ander raadslid, “als u ervoor kiest niet over te geven, moeten we direct het Koninklijk Hof versterken. We moeten alle ingangen, alle wegen, alle poorten beveiligen. We moeten alle soldaten inzetten, en onze verdediging voorbereiden. We moeten ons voorbereiden op een belegering, voedsel rantsoeneren, onze burgers beschermen. Er moet veel gebeuren. Alstublieft, mijn heer. Geef ons een bevel. Vertel ons wat we moeten doen.”

Alle ogen waren op Gareth gevestigd.

Eindelijk tilde Gareth zijn kin op.

“We zullen niet tegen het Rijk vechten,” verkondigde hij. “En we zullen ons ook niet overgeven.”

Iedereen in de kamer keek elkaar verward aan.

“Wat moeten we dan doen, mijn heer?” vroeg Aberthol.

Gareth schraapte zijn keel.

“We zullen Gwendolyn doden!” verklaarde hij. “Dat is nu het enige dat telt.”

Er viel een geschokte stilte.

“Gwendolyn?” riep een raadslid verrast uit.

“We zullen al onze troepen achter haar aan sturen om haar af te slachten, alsmede degenen die bij haar zijn, voordat ze Silesia bereiken,” verkondigde Gareth.

“Maar mijn heer, hoe kan dat ons helpen?” riep een raadslid uit. “Als we vertrekken om haar aan te vallen, laat dat onze troepen onbeschermd. We zouden binnen de kortste keren door het Rijk worden afgeslacht.”

“Het zou ook het Koninklijk Hof open laten voor een aanval!” riep een ander. Als we ons niet overgeven, moeten we het Koninklijk Hof onmiddellijk versterken!”

Een groep mannen schreeuwde instemmend.

Gareth wendde zich tot het raadslid, zijn ogen koud.

“We zullen elke soldaat die we hebben gebruiken om mijn zuster te doden!” sprak hij duister. “We zullen er geen sparen!”

Iedereen zweeg toen één van de raadskleden zijn stoel naar achteren schoof, het hout schrapend tegen het steen, en opstond.

“Ik zal niet toekijken hoe het Koninklijk Hof wordt geruïneerd wegens uw persoonlijke obsessie. Ik weiger hieraan mee te doen!”

“Ik ook niet!” echode de helft van de aanwezigen.

Gareth voelde zich overspoeld worden door woede en stond op het punt op te staan toen plotseling de deuren opensloegen en de commandant zich met het resterende leger naar binnen haastte. Hij sleepte een man met zich mee, schurk met vettig haar, ongeschoren, zijn polsen vastgebonden. Hij sleurde de man naar het midden van de kamer en stopte voor de koning.

“Mijn heer,” sprak de commandant koel. “Van de zes dieven die zijn geëxecuteerd voor de diefstal van het Zwaard van het Lot, was deze man de zevende, degene die ontsnapt is. Hij vertelt het meest fantastische verhaal.

“Spreek!” snauwde de commandant, terwijl hij de schurk door elkaar schudde.

De schurk keek nerveus om zich heen. Zijn vettige haar plakte tegen zijn wangen en hij zag er erg onzeker uit. Uiteindelijk riep hij:

“We zijn opgedragen het zwaard te stelen!”

De kamer brak uit in een verontwaardigd geroezemoes.

“We waren met zijn negentienen!” vervolgde de schurk. “Een tiental moest het zwaard meenemen, in de nacht, over de brug van het Ravijn, de wildernis in. Ze verstopten hem in een wagen en hebben hem zo de brug over gekregen. De soldaten die op wacht stonden hadden geen idee wat er in de wagen zat. De anderen, zeven van ons, werd opgedragen achter te blijven na de diefstal. Er werd ons verteld dat we gevangen genomen zouden worden, als show, en vervolgens zouden worden vrijgelaten. Maar in plaats werden al mijn vrienden geëxecuteerd. En dat zou ook met mij gebeurd zijn, als ik niet ontsnapt was.”

“En waar namen ze het zwaard mee naartoe?” drong de commandant aan.

“Dat weet ik niet. Ergens diep in het Rijk.”

“En wie heeft opdracht gegeven tot een dergelijke daad?”

“Hij!” zei de schurk, die zich plotseling omdraaide en met een benige vinger naar Gareth wees. “Onze Koning! Hij beval ons het te doen!”

Er brak een verafschuwd geroezemoes uit, er klonk geschreeuw, tot eindelijk een raadslid zijn ijzeren staf een paar keer tegen de grond sloeg en schreeuwde om stilte.

Met moeite werd het weer stil.

Gareth, die trilde van angst en woede, stond langzaam op uit zijn troon, en alle ogen richtten zich om hem.

Stap voor stap ging Gareth de ivoren treden af. Zijn voetstappen echoden door de stilte, die te snijden was.

Hij schreed door de kamer, tot hij de schurk bereikte. Hij staarde hem koud aan. De man wriemelde in de greep van de commandant, en durfde hem niet in de ogen te kijken.

“Er wordt maar op één manier omgegaan met dieven en leugenaars in mijn koninkrijk,” zei Gareth zachtjes.

Plotseling haalde Gareth een dolk tevoorschijn en dreef hem door het hart van de schurk.

De man schreeuwde het uit van de pijn en zijn ogen puilden uit. Toen zakte hij op de grond in elkaar, dood.

“U heeft zojuist een getuige vermoord,” zei de commandant. “Beseft u dan niet dat dit uw schuld alleen maar meer insinueert?”

“Welke getuige?” vroeg Gareth glimlachend. “Doden spreken niet.”

De commandant liep rood aan.

“Vergeet niet dat ik commandant ben van het halve leger van de Koning. Ik wordt niet voor de gek gehouden. Afgaande op uw acties kan ik alleen maar concluderen dat u schuldig bent aan de misdaad waarvan hij u heeft beschuldigd. Ik en mijn leger zullen u niet langer dienen. Sterker nog, ik zal u in hechtenis nemen, voor verraad van de Ring!”

De commandant knikte naar zijn mannen. Als één trokken meerdere soldaten hun zwaarden en stapten naar voren om Gareth te arresteren.

Heer Kultin kwam naar voren met twee keer zoveel van zijn eigen mannen. Ze trokken allemaal hun zwaarden en gingen achter Gareth staan.

Daar stonden ze, tegenover de soldaten van de commandant, Gareth in het midden.

Gareth glimlachte triomfantelijk naar de commandant. Zijn mannen waren in de minderheid, en hij wist het.

“Ik zal door niemand gearresteerd worden,” sneerde Gareth. “En zeker niet door jou. Neem je mannen mee en verlaat mijn hof—of wees bereid de toorn van mijn persoonlijke strijdmacht te voelen.”

Na enkele gespannen seconden draaide de commandant zich om en gebaarde naar zijn mannen. Ze trokken zich terug, en verlieten de kamer.

“Vanaf vandaag,” bulderde de commandant, “zal iedereen weten dat we u niet langer dienen! U zult het alleen moeten opnemen tegen het leger van het Rijk. Ik hoop dat ze u goed behandelen. Beter dan hoe u uw vader heeft behandeld!”

De soldaten stormden de kamer uit.

De tientallen raadsleden, bedienden en edelen die overbleven, fluisterden opgewonden.

“Laat me alleen!” schreeuwde Gareth. “ALLEMAAL!”

De kamer stroomde leeg, en zelfs Gareths persoonlijke strijdmacht ging weg.

Er bleef slechts één persoon achter.

Heer Kultin.

Hij en Gareth bleven alleen achter in de kamer. Hij liep naar Gareth toe en bekeek hem, aandachtig. Zijn gezicht was, zoals gewoonlijk, uitdrukkingsloos. Het was het ware gezicht van een moordenaar.

“Het kan me niet schelen wat u heeft gedaan of waarom,” begon hij, zijn stem ernstig en donker. “Ik geef niets om politiek. Ik ben een vechter. Ik geef alleen om het geld dat u mij en mijn mannen betaalt.”

Hij pauzeerde.

“Maar ik zou toch graag willen weten, voor mijn persoonlijke bevrediging: heeft u echt die mannen bevolen het zwaard te stelen?”

Gareth staarde de man aan. Er was iets in zijn ogen dat hij in zichzelf herkende: ze waren kil, meedogenloos, opportunistisch.

“En wat als dat zo was?” vroeg Gareth.

Heer Kultin staarde hem een lange tijd aan.

“Maar waarom?” vroeg hij.

Gareth zweeg.

Kultins ogen sperden zich open.

“U kon het zwaard niet optillen, dus nu mag niemand het optillen?” vroeg Kultin. “Is dat het?” Hij overwoog de gevolgen. “En toch,” voegde Kultin toe, “u wist toch zeker wel dat door het weg te laten halen het Schild zou worden uitgeschakeld, waardoor we kwetsbaar zouden zijn voor een aanval.”

Kultin leek het ineens te begrijpen.

“U wilde dat we aangevallen zouden worden, nietwaar? Iets in u wil dat het Koninklijk Hof vernietigd wordt,” zei hij.

Gareth glimlachte.

“Niet alle plaatsen,” zei Gareth langzaam, “zijn voorbestemd om eeuwig te bestaan.”

HOOFDSTUK VIJF

Gwendolyn marcheerde met de enorme entourage van soldaten, adviseurs, bedienden, raadsleden, Zilveren, Krijgsmacht leden, en de helft van de inwoners van het koninklijk Hof, terwijl ze als een enorme, lopende stad het Koninklijk Hof verlieten. Gwen werd overspoeld door emoties. Aan de ene kant was ze dolblij dat ze eindelijk bevrijdt was van haar broer Gareth, dat ze buiten zijn bereik was, omgeven door trouwe krijgers die haar konden beschermen, zonder dat ze bang hoefde te zijn voor zijn verraad, of dat hij haar aan iemand zou uithuwelijken. Eindelijk hoefde ze niet meer steeds over haar schouder te kijken, uit angst voor één van zijn huurlingen.

Gwen voelde zich ook geïnspireerd en vereerd dat ze haar hadden gekozen om te regeren, om dit enorme contingent van mensen te leiden. De entourage volgde haar alsof ze een soort profeet was, over de eindeloos lange weg naar Silesia. Ze zagen haar als hun leider—ze zag het in hun blikken—en ze keken verwachtingsvol naar haar. Ze voelde zich schuldig, omdat ze wilde dat één van haar broers de eer had gekregen—iedereen behalve zij. Maar ze zag hoeveel hoop het de mensen gaf om een eerlijke en rechtvaardige leider te hebben, en dat maakte haar gelukkig. Als zij die rol voor hen kon vervullen, zeker in deze donkere tijden, dan zou ze dat doen.

Gwen dacht aan Thor, aan hun verdrietige afscheid bij het Ravijn, en het brak haar hart; ze had hem zien verdwijnen, de brug van het Ravijn over, de mist in, beginnend aan een reis die vrijwel zeker tot zijn dood zou leiden. Het was een heldhaftige en nobele zoektocht—één die ze hem niet kon afnemen—één waarvan ze wist dat hij ondernomen moest worden voor de bestwil van het koninkrijk, voor de bestwil van de Ring. Maar ze bleef zichzelf afvragen waarom hij het moest zijn. Ze wilde dat het iemand anders was geweest. Nu, meer dan ooit, wilde ze hem aan haar zijde. In deze tijden van onrust, van grote veranderingen, nu ze er alleen voor stond om te regeren, zijn kind te dragen, wilde ze hem hier hebben. Meer dan wat dan ook vreesde ze voor hem. Ze kon zich haar leven zonder hem niet voorstellen; de gedachte alleen al deed de tranen in haar ogen springen.

Назад Дальше