Hij was zwaarder dan ze dacht. Ze sloeg haar beide armen om hem heen, draaide zich om en schopte wild. Ze gebruikte al haar kracht om te voorkomen dat ze zonken en in plaats daarvan omhoog stegen. Engel was niet groot en ze was niet sterk, maar ze had tijdens het opgroeien heel snel door dat haar benen sterker waren dan haar bovenlichaam. Haar armen waren zwak van de melaatsheid, maar haar benen waren haar gave, sterker dan die van een man. En ze gebruikte ze nu, schoppend voor haar leven, naar boven zwemmend richting het oppervlak. Als er één ding was wat ze geleerd had tijdens het opgroeien op een eiland, dan was het zwemmen.
Engel schopte zich uit de duistere diepte, hoger en hoger richting het oppervlak. Ze keek omhoog en zag zonlicht door de golven boven haar weerkaatsen.
Kom op! dacht ze Nog maar een paar meter!
Uitgeput en niet in staat nog veel langer haar adem in te houden, dwong ze zichzelf nog harder te schoppen – en met een laatste schop kwam ze aan het oppervlak.
Engel kwam happend naar adem boven water en ze bracht Thor met zich mee, haar armen om hem heen geslagen en ze gebruikte haar benen om ze drijvende te houden, schoppend en schoppend hield ze zijn hoofd boven water. Hij leek nog steeds bewusteloos en ze was bang dat hij was verdronken.
“Thorgrin!” schreeuwde ze. “Wordt wakker!”
Engel greep hem van achteren vast, wikkelde haar armen strak om zijn buik en trok in één keer naar haar toe, telkens weer, net als ze één van haar melaatse vrienden het had zien doen toen een andere vriend verdronk. Ze deed het nu, trok aan zijn middenrif en haar kleine armen trilden.
“Alsjeblieft, Thorgrin,” huilde ze. “Alsjeblieft, leef! Leef voor mij!”
Engel hoorde ineens een bevredigende hoest, gevolg door het uitbraken van water en ze was opgelucht toen ze zich realiseerde dat Thor teruggekomen was. Hij braakte al het zeewater uit terwijl hij zijn longen pijnigde, alsmaar hoestend. Engel werd overspoeld door opgeluchtheid.
Beter nog, Thor leek bij bewustzijn. De hele beproeving leek hem eindelijk uit zijn diep sluimering gehaald te hebben. Ze hoopte dat hij misschien zelfs sterk genoeg zou zijn om deze mannen van zich af te slaan en ergens heen te ontsnappen.
Engel was nog niet klaar met de gedachte toen ze plotseling een zwaar touw op haar hoofd voelde, het viel uit de lucht en slokte haar en Thorgrin compleet op.
Ze keek omhoog en zag de moordenaars aan de rand van het schip over ze heen staan, op ze neer kijkend en ze grepen het andere eind van het touw en rukten het omhoog. Ze werden als vissen opgehesen. Engel worstelde, sloeg tegen het touw aan en ze hoopte dat Thor het ook zou doen. Maar terwijl hij hoestte, lag Thor er nog steeds slap bij, en ze kon zien dat hij duidelijk nog niet de kracht had om zich te verdedigen.
Engel voelde hoe ze langzaam de lucht opgehesen werden, hoger en hoger. Het water droop van het net, terwijl de piraten ze dichterbij trokken, terug naar het schip.
“NEE!” gilde ze en sloeg om haar heen, proberend vrij te komen.
Een moordenaar hield een lange ijzeren haak uit, greep het net en trok ze met één krachtige ruk naar het dek.
Ze zwaaiden door de lucht, de koorden werden doorgesneden en Engel voelde hoe ze viel en hard op het dek terecht kwam. Ze viel zeker drie meter en tuimelde. Engel’s ribben deden pijn van de klap en ze sloeg tegen het touw aan, probeerde los te komen.
Maar het had geen zin. Binnen enkele tellen sprongen de piraten bovenop ze, hielden haar en Thorgrin neer en trokken ze eruit. Engel voelde hoe meerdere ruwe handen haar vastgrepen en hoe aan polsen achter haar rug met grof touw werden vastgebonden terwijl ze op haar voeten meegesleurd werd, drijfnat. Ze kon zich zelfs niet bewegen.
Engel keek achterom, ze was bezorgd om Thorgrin en ze zag dat hij ook vastgebonden werd. Hij was nog niet bij, hij was meer in slaap dan wakker. Ze werden samen over het dek heen gesleurd, te snel, Engel struikelde onderweg.
“Dit zal je leren om te proberen van ons weg te komen,” snauwde een piraat.
Engel keek op en zag dat voor haar een houten deur naar het benedendek geopend werd en ze staarde in de duisternis van het ruim. Het volgende dat ze wist was dat zij en Thor door de piraten erin gegooid werden.
Engel voelde hoe ze tuimelde terwijl ze met haar hoofd naar beneden in de duisternis vloog. Ze stootte hard haar hoofd op de houten vloer, met haar gezicht en voelde het gewicht van Thor’s lichaam op haar terecht komen. Ze rolden beiden de duisternis in.
De houten deur naar het dek sloeg boven dicht, blokkeerde al het licht en werd toen met een zware ketting afgesloten. Ze lag daar, ze ademde luid in de duisternis, ze vroeg zich af waar de piraten haar ingegooid hadden.
Aan het eind van het ruim viel er plotseling zonlicht naar binnen en ze zag dat de piraten een houten luik hadden geopend, bedekt met ijzeren tralies. Meerdere gezichten kwamen erboven tevoorschijn, spottend, sommigen spugend, voordat ze wegliepen. Voordat ze dit luik dicht sloegen, hoorde Engel een geruststellende stem in de duisternis.
“Het is in orde. Je bent niet alleen.”
Engel schrok, verrast en opgelucht om een stem te horen. En terwijl ze zich omdraaide, was ze geschokt en opgetogen om al haar vrienden in de duisternis te zien zitten, allemaal met hun handen achter hun rug gebonden. Reece en Selese, Elden en Indra, O’Connor en Matus zaten daar, allemaal gevangen, maar levend. Ze was er zo zeker van dat ze op zee gedood waren en ze werd overspoeld met opgeluchtheid.
Maar ze kreeg ook een voorgevoel: als al deze grote krijgers gevangen genomen waren, dacht ze, wat voor kans had een ieder van hen om hier levend uit te komen?
HOOFDSTUK DRIE
Erec zat op het houten dek van zijn eigen schip met zijn rug tegen een paal aan, zijn handen waren achter hem vastgebonden en hij keek met ontzetting naar het uitzicht. De andere schepen van zijn vloot lagen voor hem verspreid in de rustige wateren van de oceaan, allemaal ‘s nachts gevangen genomen, ingesloten door de vloot van duizend Keizerlijke schepen. Ze lagen allemaal voor anker, verlicht door de twee volle manen. Zijn schepen droegen de vlaggen van zijn thuisland en de Keizerlijke schepen droegen de zwart-en-gouden vlaggen van het Keizerrijk. Het was een ontmoedigend gezicht. Hij had zich overgegeven om zijn mannen van een zekere dood te redden – en nu waren ze overgeleverd aan de genade van het Keizerrijk, ordinaire gevangenen die nergens heen konden.
Erec kon zien hoe de Keizerlijke soldaten elk van zijn schepen in beslag namen, met een tiental Keizerlijke soldaten per schip op wacht die lusteloos naar de oceaan staarden. Op elk van de dekken van zijn schepen kon Erec honderd mannen zien, allemaal naast elkaar opgesteld met hun polsen achter hun rug vastgebonden. Op ieder schip waren de Keizerlijke wachten in de minderheid, maar de Keizerlijke wachten waren duidelijk niet bezorgd. Met alle mannen vastgebonden, hadden ze geen enkele man nodig om ze te bewaken, laat staan een dozijn. Erec’s mannen hadden zich overgegeven en het was duidelijk, met hun vloot ingesloten, dat ze nergens heen konden gaan.
Terwijl Erec naar het uitzicht keek, werd hij door schuld overmand. Hij had zich nog nooit eerder in zijn leven overgegeven en om dat nu wel te doen pijnigde hem intens. Hij moest zichzelf eraan blijven herinneren dat hij nu een aanvoerder was, niet zomaar meer een soldaat en hij had een verantwoordelijkheid naar al zijn mannen toe. Ze waren zo in de minderheid, dat hij niet kon toestaan dat ze allemaal gedood zouden worden. Ze waren dankzij Krov duidelijk in een val gelopen en om op dat moment te vechten had tevergeefs geweest. Zijn vader had hem geleerd dat de eerste regel van een aanvoerder was om te weten wanneer te vechten en wanneer je de wapens neer moest leggen en de keuze te maken om op een andere dag, op een andere manier te vechten. Het was opschepperij en trotsheid, zei hij, die tot de dood van de meeste mannen leidde. Het was goed advies, maar moeilijk om op te volgen.
“Ik zou zelf gevochten hebben,” klonk een stem naast hem, het klonk als de stem van zijn geweten.
Erec keek om en zag zijn broer Strom die aan een paal naast hem vastgebonden zat, hij keek onverstoorbaar en zelfverzekerd als altijd, ondanks de omstandigheden.
Erec fronste.
“Jij zou gevochten hebben en al onze mannen zouden dood zijn,” antwoordde Erec.
Strom haalde zijn schouders op.
“Hoe dan ook, we gaan er toch wel aan, mijn broer,” antwoordde hij. “Het Keizerrijk is niets dan wreed geweest. Op mijn manier waren we ten minste met roem ten onder gegaan. Nu worden we door deze mannen gedood, maar het zal niet gebeuren terwijl we staan – het zal gebeuren als we op onze rug liggen met hun zwaarden tegen onze kelen aan.”
“Of erger,” zei één van Erec’s aanvoerders die naast Strom aan een paal vastgebonden was, “we worden slaven en zullen nooit meer vrij man zijn. Is dit waarom we jou zijn gevolgd?”
“Dat kan je allemaal niet weten,” zei Erec. “Niemand weet wat het Keizerrijk zal gaan doen. We zijn ten minste in leven. We hebben ten minste een kans. Een andere manier had ons zeker de dood gegarandeerd.
Strom keek Erec teleurgesteld aan.
“Het is geen beslissing die onze vader gemaakt zou hebben.”
Erec liep rood aan.
“Je weet niet wat onze vader gedaan zou hebben.”
“Niet?” sprak Strom tegen. “Ik heb met hem geleefd, ik groeide op de Eilanden mijn hele leven met hem op, terwijl jij door de Ring heen huppelde. Je kende hem nauwelijks. En ik zeg je dat onze vader zou hebben gevochten.”
Erec schudde zijn hoofd.
“Dat zijn makkelijke woorden voor een soldaat,” sprak hij tegen. “Als jij een aanvoerder was, zouden jouw woorden heel anders zijn. Ik weet genoeg over onze vader om te weten dat hij zijn mannen zou redden, tegen elke prijs. Hij was niet roekeloos en niet onstuimig. Hij was trots, maar had geen hoogmoed. Onze vader de soldaat, zou net als jij in zijn jeugd gevochten hebben, maar onze vader de Koning zou voorzichtig zijn en levend om nog verder te kunnen vechten. Als je opgroeit tot een man, Strom, zijn er dingen die je zal begrijpen.”
Strom werd rood.
“Ik ben meer man dan jij.”
Erec zuchtte.
“Je begrijpt niet echt wat een strijd inhoudt,” zei hij. “Niet totdat je verliest. Niet totdat je jouw mensen voor je ziet sterven. Je hebt nog nooit verloren. Je ben op dat Eiland je hele leven beschermd geweest en dat heeft jouw hoogmoed gevormd. Ik hou van je als een broer – maar niet als een aanvoerder.”
Terwijl Erec omhoog de nacht inkeek, naar de eindeloze sterren, vervielen ze allemaal in een gespannen stilte, een soort van wapenstilstand, en hij maakte de balans van de situatie op. Hij hield echt van zijn broer, maar eens in de zoveel tijd kibbelden ze over alles, ze zagen alles gewoon anders. Erec gaf zichzelf de tijd om af te koelen, hij haalde diep adem en draaide zich weer naar Strom.
“Ik wilde ons niet overgeven,” voegde hij toe, kalmer. “Niet als gevangenen en niet als slaven. Je moet het anders zien: overgave is juist soms de eerste stap in een gevecht. Je komt je vijand niet altijd met getrokken zwaard tegemoet: soms is de beste manier om met open armen te vechten. Je kan je zwaard altijd later trekken.”
Strom keek hem verward aan.
“En hoe ben je dan van plan om ons hieruit te krijgen?” vroeg hij. “We hebben onze wapens verbeurd. We zijn gevangenen, vastgebonden, niet in staat te om ons te bewegen. We zijn door een vloot van duizend schepen omsingeld. We hebben geen kans.”
Erec schudde zijn hoofd.
“Je ziet het hele plaatje niet,” zei hij. “Geen van onze mannen zijn dood. We hebben nog steeds onze schepen. We mogen dan we gevangenen zijn, maar ik zie weinig Keizerlijke bewakers op onze schepen – wat betekent dat we nog steeds heel erg in de meerderheid zijn. Het enige dat nodig is, is een vonk om het vuur aan te steken. We kunnen ze bij verrassing pakken – en we kunnen ontsnappen.”
Strom schudde zijn hoofd.
“We kunnen ze niet overmannen,” zei hij. “We zijn vastgebonden, hulpeloos, dus aantallen betekenen niets. En zelfs als het wel zo was, we zouden verpletterd worden door de vloot die ons omsingeld.”
Erec draaide zich om en negeerde zijn broer, hij was niet geïnteresseerd in zijn pessimisme. In plaats daarvan keek hij naar Alistair die een paar meter van hem vandaan zat, vastgebonden aan een paal aan zijn andere kant. Zijn hart brak toen hij haar bekeek. Ze zat daar, gevangen, dankzij hem. Voor zichzelf vond hij het niet erg om gevangen te zijn – dat was de prijs van oorlog. Maar voor haar, het brak zijn hart. Hij had er alles voor over om haar niet zo te zien.
Erec voel zich zo schuldig naar haar toe. Uiteindelijk had zij hun levens weer gered in de Draken Rug tegen het zeemonster. Hij wist dat ze nog steeds doodmoe was van de poging, wist dat ze niet in staat was om energie te verzamelen. Maar Erec wist dat zij hun enige hoop was.
“Alistair,” riep hij weer, zoals hij de hele nacht had gedaan, om de paar minuten. Hij leunde voorover en veegde met zijn voet tegen haar voet aan, haar zachtjes een duw gevend. Hij had er alles voor over om zijn bindingen los te maken, om naar haar toe te gaan, om haar te omhelzen, om haar te bevrijden. Het was het meest hulpeloze gevoel om naast haar te liggen en niet in staat te zijn om er iets aan te doen.
“Alistair,” riep hij. “Alsjeblieft. Het is Erec. Wordt wakker. Ik smeek je. Ik heb je nodig – wij hebben je nodig.”
Erec wachtte en keek naar haar, maar ze bewoog niet. Ze lag zo stil, bewusteloos, even mooi als altijd in het maanlicht. Erec wenste dat ze wakker werd.
Erec keek weg, liet zijn hoofd zakken en sloot zijn ogen. Misschien was alles uiteindelijk toch verloren. Er was simpel weg niets wat hij op dit moment kon doen.
“Ik ben hier,” klonk een zachte stem, rinkelend door de nacht.
Erec keek hoopvol op en zag Alistair naar hem terug staren. Zijn hart sloeg sneller, overstelpt met liefde en vreugde. Ze zag er uitgeput uit, haar ogen waren nauwelijks open terwijl ze hem slaperig aankeek.
“Alistair, mijn liefste,” zei hij dringend. “Ik heb je nodig. Alleen deze ene keer nog. Ik kan dit niet zonder jou doen.”
Ze sloot een lange tijd haar ogen en opende ze toen een klein beetje.
“Wat heb je nodig?” vroeg ze.
“Onze bindingen,” zei hij. “Je moet ons bevrijden. Ons allemaal.”
Alistair sloot haar ogen weer en er verstreek een lange tijd waarin Erec niets anders hoorde dan de wind die langs het schip streek en het vriendelijke geklots van de golven tegen de romp aan. Een zware stilte vulde de lucht en terwijl er nog meer tijd verstreek wist Erec zeker dat ze haar ogen niet meer zou openen.
Eindelijk zag Erec hoe haar ogen langzaam weer opengingen.
Met een blijkbaar enorme poging opende Alistair haar ogen, tilde haar kin op en keek het hele schip rond, ze nam alles in zich op. Hij kon zien hoe haar ogen van kleur veranderden, ze gaven een licht blauwe gloed en lichtten de nacht als twee fakkels op.
Plotseling lieten Alistair’s bindingen los. Erec hoorde ze in de nacht breken en zag toen dat ze haar twee handpalmen voor haar optilde. Een intens licht scheen voor ze.
Een tel later voelde Erec een hitte achter zijn rug, langs zijn polsen. Het voelde onmogelijk heet, toen begon plotseling zijn bindingen los te raken. Stukje voor stukje voelde Erec zijn touwen los gaan, totdat hij eindelijk in staat was om ze zelf te breken.
Erec hief zijn polsen omhoog en onderzocht ze met ongeloof. Hij was vrij. Hij was echt vrij.
Erec hoorde het breken van touwen en zag dat Strom vrij van zijn bindingen was. Het breken ging door, over het hele schip heen en over zijn andere schepen, en hij zag hoe de bindingen van zijn andere mannen braken, zag zijn mannen bevrijd worden, een voor een.
Ze keken allemaal naar Erec en hij hield een vinger aan zijn lippen, wenkend dat ze stil moesten zijn. Erec zag dat de bewakers niets in de gaten hadden. Ze stonden allemaal bij de reling met hun rug naar ze toe, onderling grapjes makend en de nacht in kijkend. Natuurlijk was geen van hen op hun hoede.