Maar de dorpeling achter hem, een jongen die hij vanaf jongs af aan kende, hem had niet zoveel geluk. Hij schreeuwde van pijn terwijl de hellebaard zijn borst doorboorde, het bloed gutste uit zijn mond terwijl hij op zijn rug viel en hij staarde naar de lucht.
In razernij keerde Darius zich om en keek de zerta aan. Hij wachtte en wachtte, wetende dat hij vertrapt zou worden als hij dit niet perfect timede.
Op het laatste moment rolde Darius opzij en zwaaide met zijn zwaard, hij hakte de benen onder de zerta vandaan. De zerta gilde en viel met zijn gezicht naar beneden, zijn ruiter vloog eraf en landde tussen de groep dorpelingen.
Een dorpeling brak uit de menigte en rende voorwaarts, hij tilde een grote steen hoog boven zijn hoofd. Darius draaide zich om en was verrast om te zien dat het Loti was – zij hield de steen hoog en gooide het op de helm van de soldaat, hem dodend.
Darius hoorde gegaloppeer en draaide zich om en zag nog een zerta op zich afkomen, met de soldaat er schrijlings op, die bracht zijn speer omhoog en richtte het op hem. Er was geen tijd om te reageren.
Er klonk een grauw en tot zijn verrassing zag Darius plotseling Dray tevoorschijn komen, hoog in de lucht, voorwaarts springend, en beet in de voet van de soldaat net op het moment dat hij de speer wierp. De soldaat slingerde naar voren en viel zijdelings van de zerta af, en zodra hij de grond raakte werd hij door dorpelingen gegrepen.
Darius keek eeuwig dankbaar naar Dray die naar hem toe kwam rennen.
Darius hoorde nog een oorlogskreet, draaide zich om en zag dat nog een andere Keizerlijke officier hem aanviel, zijn zwaard omhoog brengend en het op hem neer zwaaiend. Darius draaide en pareerde, hij sloeg het andere zwaard kletterend weg voordat het zijn borst bereikte. Darius draaide daarna rond en schopte de soldaat zijn voeten onder hem vandaan. Hij viel op de grond en Darius schopte hem tegen zijn kaak voordat hij kon opstaan, en hij ging voorgoed knock out.
Darius zag dat Loti langs hem rende, ze gooide zichzelf hals over kop in het heetst van de strijd en griste een zwaard van taille van een dode soldaat. Dray sprong voor haar om haar te beschermen en Darius maakte zich zorgen om haar in het heetst van de strijd te zien en hij wil haar in veiligheid brengen.
Zijn broer Loc was hem voor. Hij snelde naar voren en greep Loti van achteren vast, zodat ze haar speer liet vallen.
“We moeten hier weg!” zei hij. “Dit is geen plek voor jou!”
“Dit is de enige plek voor mij!” drong ze aan.
Maar Loc was, zelfs met maar één goede hand, verrassend sterk en het lukte hem om haar al protesterend en schoppend mee te slepen, weg van het heetst van de strijd. Darius was dankbaarder dan hij kon uitspreken.
Darius hoorde gekletter van staal naast hem en hij draaide zich om en zag Kaz, één van zijn strijdbroeders, worstelen met een Keizerlijke soldaat. Hoewel Kaz vroeger een bullebak en een doorn in het oog was voor Darius, moest hij nu wel toegeven dat hij blij was om Kaz aan zijn zijde te hebben. Hij zag Kaz in de weer met de soldaat, een geduchte krijger, gekletter na gekletter, totdat de soldaat, in een verrassende beweging, uiteindelijk Kaz versloeg en het zwaard uit zijn handen sloeg.
Kaz stond daar, weerloos, en voor het eerst sinds Darius zich kon herinneren met angst op zijn gezicht. De Keizerlijke soldaat, met bebloede ogen, stapte naar voren om hem af te maken. Plotseling klonk er gekletter en de soldaat bevroor ineens en viel met zijn gezicht op de grond. Dood.
Zij keken beiden om en Darius zag geschokt Luzi staan, half zo groot als Kaz, met een slinger in zijn handen, leeg omdat hij deze net gebruikt had. Luzi lachte onnozel naar Kaz.
“Heb je er nu spijt van dat je me altijd gepest hebt?” zei hij tegen Kaz.
Kaz staarde sprakeloos terug.
Darius was onder de indruk dat Luzi, met de manier waarop hij door Kaz gedurende hun training gekweld was, naar voren stapte en zijn leven had gered. Het inspireerde Darius om nog harder te vechten.
Darius zag de verlaten zerta door zijn gelederen rondstampen, hij spoedde zich naar voren, rende erlangs en besteeg hem.
De zerta schokte wild, maar Darius hield vastberaden vol, zich stevig vast houdend. Eindelijk kreeg hij de controle erover en het lukte hem om te keren en het tegen de Keizerlijke gelederen te keren.
Zijn zerta galoppeerde zo snel dat hij nauwelijks de controle kon houden, bracht hem voorbij al zijn mannen en leidde hem in zijn eentje in de aanval tegen de Keizerlijke gelederen. Darius’ hart sloeg in zijn borst terwijl hij de muur van soldaten naderde. Het leek ondoordringbaar vanaf hier. En toch, er was geen weg terug.
Darius dwong zichzelf om moedig door te zetten. Hij kwam midden in ze terecht en onderwijl hakte hij van de ene naar de andere kant, talloze verraste Keizerlijke soldaten neerhalend, die niet verwacht hadden om aangevallen te worden door een zerta. Hij sneed door de gelederen met oogverblindende snelheid, de zee aan soldaten opsplitsend, gedragen door het moment – toen hij plotseling een gruwelijke pijn in zijn zij voelde. Het voelde alsof zijn ribben in tweeën gesplitst werden.
Darius verloor zijn evenwicht en vloog door de lucht. Hij raakte de grond hard en voelde een brandende pijn in zijn zij, en hij realiseerde zich dat hij verpletterd was door een metalen bal van een dorsvlegel. Hij lag op de grond, midden tussen de Keizerlijke soldaten, ver van zijn mensen.
Terwijl hij daar lag, met gelui in zijn hoofd en een wazige blik, keek hij in de verte en zag dat zijn mensen omsingeld werden. Zij vochten dapper, maar zij waren teveel in de minderheid, het was een te ongelijke strijd.
Zijn mannen werden afgeslacht, hun schreeuwen vulden de lucht.
Darius’ hoofd voelde te zwaar en viel terug op de grond en terwijl hij daar lag keek hij omhoog en zag dat de Keizerlijke mannen hem insluiten. Hij lag daar, uitgeput, en hij wist dat zijn leven snel voorbij zou zijn.
Hij zou ten minste eervol sterven, dacht hij.
Hij was minstens vrij, eindelijk.
HOOFDSTUK TWEE
Gwendolyn stond bovenop de heuvel en keek naar opkomende dageraad in de woestijnhemel, haar hart bonsde van verwachting terwijl ze zich voorbereidde om toe te slaan. Van een afstand kijkend naar de confrontatie tussen het Keizerrijd en de dorpelingen, had ze haar mannen hierheen op laten rukken, over de gehele rand van het slagveld, opgesteld achter de Keizerlijke linies. Het Keizerrijk zag ze nooit aankomen, zo gefocust waren ze op de dorpelingen in de strijd beneden. En nu, nu de dorpelingen stierven, was het tijd om het ze betaald te zetten.
Sinds Gwen het besluit had genomen om met haar mannen de dorpelingen te helpen, kreeg ze een overweldigend gevoel van noodlot. Winnen of verliezen, ze wist dat dit het juiste was om te doen. Ze had naar de confrontatie gekeken die hoog in de bergketens begon, ze zag de Keizerlijke legers met hun zerta’s en professionele soldaten naderbij komen en het bracht verse gevoelens naar boven, die haar herinnerden aan de invasie van de Ring bij Andronicus en daarna Romulus. Ze zag hoe Darius alleen naar voren stapte om ze het hoofd te bieden en haar hart maakte een sprongetje toen ze getuige was hoe hij de aanvoerder doodde. Het was iets wat Thor gedaan zou hebben. Wat zijzelf gedaan zou hebben.
Gwen stond daar, Krohn stond stil grommend naast haar, Kendrick, Steffen, Brandt, Atme, tientallen Silver en honderden van haar mannen stoden allemaal achter haar, allen in het stalen harnas die zij hadden sinds zij de Ring verlieten, allen droegen hun stalen wapens, allen geduldig wachtend op haar bevel. Zij had een professioneel leger zij hadden niet meer gevochten sinds zij uit huis thuisland waren verbannen.
De tijd was daar.
“NU!” riep Gwen.
Er ontstond een gigantische strijdkreet toen al haar mannen, door Kendrick geleid, de heuvel afrenden, hun stemmen klonken als duizend leeuwen in het vroege ochtendlicht.
Gwen keek toe terwijl haar mannen de Keizerlijke linies bereikten en de Keizerlijke soldaten, druk bezig met vechten tegen de dorpelingen, zich langzaam omdraaiden, verbijsterd, zich duidelijk afvragend wie hun aanvielen en waarom. Deze Keizerlijke soldaten waren duidelijk nog nooit eerder overrompeld en zeker niet door een professioneel leger.
Kendrick gaf ze geen tijd om zich te verzamelen, om door te krijgen wat er aan de hand was. Hij sprong naar voren en stak de eerste man die hij tegenkwam, en Brandt en Atme en Steffen en de tientallen Silver aan hun kant vielen bij, schreeuwend terwijl ze hun wapens in de soldaten stootten. Al haar mannen droegen een wrok, allen stonden te trappelen om te vechten, een begeerte naar wraak tegen de keizer en te veel dagen in die grot opgesloten zitten met niets om handen. Gwen wist dat zij een hartstochtelijk verlangen hadden om hun toorn op het Keizerrijk los te laten sinds zij de Ring verlaten hadden – en in dit gevecht vonden zij de perfecte uitlaatklep. Er brandde een vuur in de ogen van iedereen, een vuur met daarin de zielen van alle geliefden die zij in de Ring en de Bovenste Eilanden verloren hadden. Het was tijd voor de wraak die zij over de zee meegenomen hadden. Op veel manieren realiseerde Gwen zich dat het doel van de dorpelingen, zelfs aan de andere kant van de wereld, ook hun doel was.
Mannen schreeuwden terwijl ze man-tegen-man vochten, Kendrick en de anderen gebruikten het moment om zich een weg te hakken door de strijd heen, rijen Keizerlijke soldaten neerhalend voordat zij zich maar konden hergroeperen. Gwen was zo trots toen ze zag hoe Kendrick twee slagen met zijn schild blokkeerde, ronddraaide en er één soldaat het gezicht mee insloeg en daarna een andere op de borst verpletterde. Zij keek hoe Brandt de benen onder een soldaat vandaan trapte, hem toen stak, in zijn rug, door het hart, en zijn zwaard met beide handen doorboorde. Zij zag hoe Steffen zijn korte zwaard hanteerde en een been van een soldaat afhakte, naar voren stapte en een andere soldaat in zijn lies schopte en hem een kopstoot gaf, hem zo knock out sloeg. Atme zwaaide met zijn dorsvlegel en twee soldaten met één slag afmaakte.
“Darius!” riep de stem.
Gwen keek opzij en zag Sandara naast haar staan, wijzend naar het slagveld.
“Mijn broer!” schreeuwde ze.
Gwen zag Darius op de grond liggen, op zijn rug, omsingeld door het Keizerlijke leger, hem insluitend. Haar hart maakte een sprong van bezorgdheid, maar ze keek met grote voldoening naar Kendrick die naar voren snelde en zijn schild vooruit stak, en redde Darius van een slag met de bijl vlak voordat hij zijn gezicht raakte.
Sandara schreeuwde en Gwen zag haar opluchting, ze zag hoeveel ze van haar broer hield.
Gwendolyn reikte naar voren en pakte een boog van één van de soldaten die naast haar stonden ter bescherming. Ze plaatste een pijl, trok naar achteren en richtte.
“BOOGSCHUTTERS!” schreeuwde ze.
Rondom haar richtten een twaalftal boogschutters hun pijlen, spanden hun bogen en wachtten haar bevel af.
“VUUR!”
Gwen schoot haar pijl hoog in de lucht, over haar mannen heen, en toen zij dit deed, schoten haar twaalftal boogschutters ook.
Het salvo landde op het plukje van de overgebleven Keizerlijke soldaten en kreten weerklonken toen een dozijn soldaten op hun knieën vielen.
“VUUR!” schreeuwde ze weer.
Toen kwam er nog een salvo; en nog één.
Kendrick en zijn mannen snelden toe, alle mannen dodend die op hun knieën waren gevallen van de pijlen.
De Keizerlijke soldaten waren gedwongen om de aanval op de dorpelingen te staken en in plaats daarvan keerden zij zich om en boden de mannen van Kendrick het hoofd.
Dit gaf de dorpelingen een kans. Zij slaakten een kreet toen zij voorwaarts stormden, de Keizerlijke soldaten in de rug stekend, die nu van beide kanten afgeslacht werden.
De Keizerlijke soldaten, die tussen twee vijandelijke strijdmachten ingeperst zaten en in aantal snel afnam, begonnen zich te beseffen dat zij ze te slim af waren. Hun gelederen van honderden slonk snel naar een paar dozijn, en diegenen die nog overgebleven waren draaiden zich om en probeerden te voet te vluchten, hun zerta's waren of gedood of gegijzeld.
Zij kwamen niet ver voordat zij ingehaald en gedood werden. Er steeg een geweldige overwinningskreet op van zowel de dorpelingen als de mannen van Gwendolyn. Zij kwamen allemaal samen, juigend, elkaar omhelzend als broers en Gwendolyn snelde de helling af en voegde zich bij ze met Krohn op haar hielen. Ze stortte zich in de massa, mannen overal om haar heen, de geur van zweet en angst in de lucht, vers bloed over de woestijngrond verspreid.
Hier, vandaag, ondanks alles wat er in de Ring gebeurt was, voelde Gwen een moment van triomf. Het was een roemrijke overwinning hier in de woestijn, de dorpelingen en de bannelingen van de Ring kwamen samen, verenigd in de uitdaging van de vijand.
De dorpelingen hadden veel goede mannen verloren en Gwen had enkele van haar verloren.
Maar Gwen was opgelucht om te zien dat Darius ten minste in leven was, hij werd ondersteund en stond nog onvast op zijn benen. Gwen wist dat het Keizerrijk nog miljoenen meer mannen had. Zij wist dat er een dag van afrekening zou komen.
Maar die dag was niet vandaag. Vandaag had zij dan wel niet het verstandigste besluit genomen – maar ze had wel de dapperste genomen. De goede. Zij had het gevoel dat het een besluit was die haar vader ook zou hebben genomen. Zij had de moeilijkste weg gekozen. De goede weg. De weg van gerechtigheid. De weg van dapperheid. En ongeacht wat er nog zou komen, op deze dag leefde zij.
Zij leefde echt.
HOOFDSTUK DRIE
Volusia stond op het stenen balkon en keek naar beneden, de met keien bestraatte binnenplaats van Maltolis spreidde zich onder haar uit en ver onder haar zag zij het lichaam van de Prins, hij lag daar bewegingloos, zijn ledematen gespreid in een groteske houding. Hij leek vanaf hier zo ver weg, zo klein, zo machteloos, en Volusia verwonderde zich hoe hij net een paar minuten eerder één van de meest machtige heersers van het Keizerrijk was. Ze besefte ineens hoe teer het leven was, wat een illusie macht was – en vooral hoe zij, met oneindige macht, een echte godin, over leven en dood van iedereen besliste.
Nu kon niemand, zelfs een grote prins, haar niet meer stoppen.
Terwijl ze daar stond, uitkijkend, ontstonden door de hele stad de kreten van duizenden mensen, de getroffen burgers van Maltolis, jammerend. Hun geluid vulde de binnenplaats en vermeerderde als een sprinkhanenplaag. Zij jammerden en schreeuwden en bonkten hun hoofden tegen de stenen muren; zij sprongen naar de grond als verbolgen kinderen en trokken de haren uit hun hoofden. In hun aanzicht mijmerde Volusia, men zou denken dat Maltolis een welwillende leider was.
“ONZE PRINS!” schreeuwde iemand, een schreeuw die door vele anderen herhaald werd terwijl ze allemaal naar voren snelden, op het lichaam van de krankzinnige prins springend, snikkend en stuiptrekkend terwijl zij zich eraan vastklampten.
“ONZE DODE VADER!”
Plotseling luidden bellen door de hele stad, een lange reeks van gelui, achter elkaar.
Volusia hoorde een opschudding en ze keek op en zag hoe honderden van de troepen van Maltolis gehaast door de stadspoorten marcheerden, naar de binnenplaats toe, in rijen van twee. De valpoort ging omhoog om ze allemaal binnen te laten. Zij gingen allemaal naar het kasteel van Maltolis.