Geliefd - Морган Райс 4 стр.


“Het spijt me. Het spijt me, het spijt me!” riep Jimbo jankend.

Caitlin wilde hem laten gaan, wilde er klaar mee zijn, maar een deel van haar kon het niet. De razernij had haar te plotsklaps overmand, en te sterk. Ze kon hem niet loslaten. Het raasde nog steeds door haar heen, en groeide nog steeds. Ze wilde deze jongen doden. Het was helemaal niet redelijk, maar het was wel zo.

“Caitlin!?” riep Sam. Ze kon de angst in zijn stem ruiken. “Alsjeblieft!”

Maar Caitlin kon niet loslaten. Ze ging deze jongen echt doden.

Op dat moment hoorde ze gegrom, en in haar ooghoek zag ze de hond, hij sprong met zijn tanden op haar keel gericht op haar af.

Caitlin reageerde onmiddellijk. Ze liet Jimbo los en in één beweging ving ze de hond midden in de lucht op. Ze kwam onder hem terecht en greep zijn buik, waarna ze hem wegwierp.

Hij vloog door de ruimte, drie, zes meter weg, met zo’n kracht dat hij door de houten muur van de schuur heen vloog. De muur versplinterde met een krakend geluid en de hond jankte en vloog aan de andere kant weer naar buiten.

Iedereen in de kamer staarde naar Caitlin. Ze konden niet geloven wat ze net hadden gezien. Het was duidelijk een daad van bovenmenselijke kracht en snelheid, en er was geen enkele verklaring voor. Iedereen stond te staren met zijn mond open.

Caitlin voelde zich overmand door emotie. Woede. Verdriet. Ze wist niet wat ze voelde, en ze vertrouwde zichzelf niet meer. Ze kon niet praten. Ze moest hier weg. Ze wist dat Sam niet mee zou komen. Hij was nu een ander mens.

Net als zij.

DRIE

Caitlin en Caleb liepen langzaam langs de oevers van de rivier. Deze kant van de Hudson was verwaarloosd, en overal stonden verlaten fabrieken en brandstofdepots die niet meer gebruikt werden. Het was hier uitgestorven, maar vredig. Terwijl ze rondkeek zag Caitlin enorme brokken ijs op de rivier drijven, die langzaam uiteenvielen op deze dag in maart. Hun broze kraakgeluiden vervulden de lucht. Ze zagen er buitenaards uit doordat ze licht op de vreemdste manier weerkaatsten, zo langzaam als mist opkwam. Ze had zin om naar een van die enorme ijsschijven te lopen, erop te gaan zitten en hem haar mee laten nemen naar waar hij dan ook heen ging.

Ze wandelden in stilte, allebei in hun eigen wereld. Caitlin schaamde zich dat ze zoveel razernij had laten zien in het bijzijn van Caleb. Dat ze zo gewelddadig was geweest, en dat ze niet kon beheersen wat er met haar gebeurde.

Ze schaamde zich ook voor haar broer, dat hij zich zo had gedragen en dat hij vrienden was met zulke kneusjes. Zo had ze hem zich nog nooit zien gedragen. Ze schaamde zich dat ze Caleb hieraan had blootgesteld. Dit was geen manier om hem voor te stellen aan haar familie. Hij moest wel het slechtste over haar denken. En dat deed nog wel het meeste pijn.

Het ergste was dat ze vreesde waar ze van hieruit heen zouden gaan. Sam was haar grootste hoop geweest voor het vinden van haar vader. Verder had ze geen ideeën. Als ze die wel had, had ze hem zelf al wel jaren geleden gevonden. Ze wist niet wat ze moest zeggen tegen Caleb. Zou hij nu weggaan? Natuurlijk. Ze had geen nut meer voor hem, en hij moest een zwaard vinden. Waarom zou hij in hemelsnaam bij haar blijven?

Terwijl ze in stilte wandelden, voelde ze zich nerveus worden, omdat ze dacht dat Caleb het juiste moment zocht om haar met zorgvuldig gekozen woorden te vertellen dat hij weg moest. Zoals iedereen in haar leven weg was gegaan.

“Het spijt me heel erg,” zei ze uiteindelijk zachtjes, “dat ik me daar zo heb gedragen. Het spijt me dat ik mijn zelfbeheersing verloor.”

“Geeft niet. Je deed niks fout. Je bent aan het leren. En je bent heel krachtig.”

“Het spijt me ook dat mijn broer zich zo gedroeg.”

Hij glimlachte. “Als er iets is dat ik door de eeuwen heen heb geleerd, is het wel dat je je familie niet kunt beheersen.”

Ze liepen verder in stilte. Hij keek naar de rivier.

“Dus?” vroeg ze uiteindelijk. “Wat nu?”

Hij bleef staan en keek haar aan.

“Ga je me verlaten?” vroeg ze aarzelend.

Hij zag eruit alsof hij diep in gedachten verzonken was.

“Kun je een plaats bedenken waar je vader zou kunnen zijn? Iemand anders die hem kende? Wat dan ook?”

Ze had het geprobeerd. Er was niets. Helemaal niets. Ze schudde haar hoofd.

“Er moet iets zijn,” zei hij dringend. “Denk na. Je herinneringen. Heb je echt geen enkele herinnering?”

Caitlin dacht hard na. Ze sloot haar ogen en probeerde zich met al haar wilskracht wat te herinneren. Ze had zichzelf dezelfde vraag zó vaak gesteld. Ze had haar vader zo vaak in dromen gezien dat ze niet meer wist wat een droom was en wat werkelijkheid. Ze kon elke droom opsommen waarin ze hem had gezien. Het was altijd dezelfde droom: ze rende op een veld, met hem in de verte, en hij ging steeds verder weg als zij dichterbij kwam. Maar dat hem niet. Dat waren maar dromen.

Er waren flashbacks, herinneringen van toen ze een jong kind was, en ze ergens met hem heen ging. Ergens in de zomer, dacht ze. Ze herinnerde zich de oceaan. En het was warm, heel warm. Maar opnieuw wist ze niet zeker of het echt was. De grens leek steeds meer te vervagen. En ze kon zich niet herinneren waar dat strand precies was.

“Het spijt me zo,” zei ze. “Ik wilde dat ik wat had. Al was het maar voor mezelf. Ik heb echt niks. Ik heb geen idee waar hij is. En ik weet ook niet hoe ik hem kan vinden.”

Caleb draaide zich om naar de rivier. Hij zuchtte diep. Hij staarde naar het ijs, en zijn ogen veranderden weer van kleur, deze keer in zee-grijs.

Caitlin voelde dat de tijd naderde. Hij zou zich elk moment omdraaien en haar het nieuws vertellen. Hij ging weg. Ze had geen nut meer voor hem.

Ze wilde bijna iets verzinnen, een leugen over haar vader, een aanwijzing, zodat hij maar bij haar zou blijven. Maar ze wist dat ze dat niet kon maken.

Ze wilde huilen.

“Ik begrijp het niet,” zei Caleb zachtjes, nog steeds kijkend naar de rivier. “Ik wist zeker dat jij de ene was.”

Hij staarde in stilte. Het voelde alsof er uren voorbijvlogen dat ze stond te wachten.

“En er is nog iets dat ik niet begrijp,” zei hij uiteindelijk, en hij draaide zich om en keek naar haar. Zijn grote ogen werkten bedwelmend.

“Ik voel iets in jouw buurt. Onduidelijkheid. Bij anderen kan ik de levens die we hebben gedeeld zien, elke keer dat onze paden kruisten, in welke vorm dan ook. Maar bij jou is dat… troebel. Ik zie niks. Dat is me nog nooit eerder gebeurd. Het is alsof… ik iets niet mag zien.”

“Misschien hebben we helemaal geen levens gedeeld,” antwoordde Caitlin.

Hij schudde zijn hoofd.

“Dat zou ik ook zien. Bij jou kan ik geen van beide zien. Noch kan ik onze toekomst samen zien. Dat is me echt nog nooit overkomen. Nooit in 3.000 jaar. Het voelt alsof ik… me jou ergens van herinner. Alsof ik op het randje sta tussen zien of niet zien. Het ligt op het puntje van mijn geheugen, maar het komt naar niet. En ik word er gek van.”

“Nou,” zei ze, “misschien is er dan toch niks. Misschien is het wel hier, en nu. Misschien was er nooit iets meer, en misschien zal dat er nooit zijn.”

Ze had onmiddellijk spijt van haar woorden. Daar ging ze weer, met haar grote mond, die dingen zei die ze niet eens bedoelde. Waarom zei ze dat nou? Het was precies het tegenovergestelde van wat ze had willen zeggen: Ja. Ik voel het ook. Het voelt alsof ik altijd al met jou ben geweest. En dat ik voor altijd bij je zal zijn. Maar in plaats daarvan kwam er iets helemaal verkeerds uit. Het kwam door de zenuwen. En ze kon het nu niet meer terugnemen.

Maar Caleb was niet afgeschrikt. Hij stapte zelfs dichterbij, hief een hand en legde die op haar wang om haar haren uit haar gezicht te vegen. Hij staarde diep in haar ogen, en ze zag de zijne weer veranderen, van grijs naar blauw. Ze staarden diep in de hare. De verbinding was overweldigend.

Haar hart bonsde en ze voelde een enorme hitte zich door haar hele lichaam verspreiden. Het voelde alsof ze verdwaald raakte.

Probeerde hij het zich te herinneren? Ging hij nu afscheid nemen?

Of wilde hij haar kussen?

VIER

Als er iets was dat Kyle meer haatte dan mensen, waren het wel politici. Hij kon hun lichaamshoudingen, hun hypocrisie en hun idee van het eigen gelijk niet uitstaan. Hij kon niet tegen hun arrogantie, die nergens op gebaseerd was. De meesten leefden niet langer dan 100 jaar. Hij had er al 5.000 geleefd. Als zij het over “eerdere ervaring” hadden, maakte dat hem letterlijk misselijk.

Door het lot moest Kyle elke avond tegen het lijf lopen, hen elke avond voorbijgaan, nadat hij ontwaakte uit zijn slaap en boven de grond kwam via het portaal in het stadhuis. Het Zwarttijverbond had zich al eeuwen geleden gevestigd onder de grond waar het stadhuis van New York stond, en had altijd in nauwe samenwerking met de politici gewerkt. Sterker nog, de meeste zogenaamde politici waren leden van zijn verbond, en zij voerden hun plannen uit in de stad en in de staat. Het was een noodzakelijk kwaad, deze samenwerking, het zakendoen met mensen.

Maar er waren nog steeds genoeg menselijke politici om Kyle kippenvel te geven. Hij vond het niks om ze te moeten toelaten in dit gebouw. Het zat hem vooral dwars wanneer ze te dicht in zijn buurt kwamen. Terwijl hij liep leunde hij met zijn schouder naar een van hen, en stootte hij hem hard aan. “Hey!” riep de man, maar Kyle liep stug door, knarsend met zijn tanden op de brede, dubbele deuren aan het einde van de gang af.

Kyle wilde ze allemaal doden. Maar dat mocht hij niet. Zijn verbond moest nog steeds verantwoording afleggen aan de Hoge Raad, en om de een of andere reden hielden ze zich nog steeds in. Ze wachtten op de tijd om het mensenras voorgoed uit te roeien. Kyle wachtte nu al duizenden jaren, en hij wist niet hoe lang hij het nog vol kon houden. Er waren een paar momenten in de geschiedenis dat ze dichtbij waren geweest, toen ze groen licht hadden gekregen. In 1350 in Europa hadden ze eindelijk overeenstemming bereikt en de Zwarte Dood samen verspreid. Dat was nog eens een tijd. Kyle glimlachte toen hij eraan dacht.

Er waren ook andere mooie tijden – zoals de Vroege Middeleeuwen, toen ze een grootschalige oorlog in heel Europa mochten voeren, en miljoenen mensen mochten doden en verkrachten. Dat waren een paar van de mooiste eeuwen van zijn leven.

Maar in de laatste paar honderd jaar was de Hoge Raad zo zwak geworden, zo zielig. Alsof ze bang waren voor de mensen. De Tweede Wereldoorlog was leuk, maar zo kort en beperkt. Hij wilde meer. Er waren sindsdien geen grote epidemieën meer geweest, geen echte oorlogen. Het was alsof het vampierras was verlamd, bang voor de groeiende bevolking en de macht van het menselijk ras.

Nu begonnen ze eindelijk bij te draaien. Kyle stapte bijna huppelend door de deur en van de trap af, uit het stadhuis. Hij versnelde zijn pas en keek uit naar zijn reis naar de South Street zeehaven. Er lag daar een enorme lading op hem te wachten. Tienduizenden kratten perfect bewaarde, genetisch gemodificeerde builenpest. Ze hadden het honderden jaren in Europa opgeslagen, perfect bewaard sinds de laatste uitbraak. En nu hadden ze het aangepast zodat het immuun zou zijn tegen antibiotica. En het zou allemaal van Kyle zijn. Hij mocht ermee doen wat hij wilde. Hij mocht een nieuwe oorlog ontketenen op het Amerikaanse continent. In zijn territorium.

Hij zou de komende eeuwen herinnerd worden.

Die gedachte maakte Kyle hardop aan het lachen, hoewel zijn lach er door zijn gezichtsuitdrukking meer uitzag als een snauw.

Hij zou dit natuurlijk moeten rapporteren aan Rexius, zijn verbondsleider, maar dat was slechts een formaliteit. In werkelijkheid zou hij de operatie leiden. De duizenden vampiers in zijn verbond – en die uit naburige verbonden – zouden verantwoording aan hem afleggen. Hij zou machtiger dan ooit tevoren zijn.

Kyle wist al hoe hij de pest zou laten uitbreken: hij zou een lading op Penn Station loslaten, een op Grand Central Station en nog een op Times Square. Alles met perfecte timing, tijdens de drukste momenten van de spits. Dat zou het balletje aan het rollen brengen. Binnen een paar dagen schatte hij dat half Manhattan besmet zou zijn, en binnen een week de rest ook. De pest verspreidde zich snel, en met de manier waarop hij hem had aangepast, zou dat nog vele malen sneller gaan.

De zielige mensen zouden de stad natuurlijk hermetisch afsluiten. Alle bruggen en tunnels zouden worden gesloten. Lucht- en bootverkeer zou worden tegengehouden. En dat was precies wat hij wilde. Ze zouden zichzelf insluiten in de chaos die zou volgen. Terwijl de inwoners ingesloten waren en stierven aan de pest, zouden Kyle en duizenden dienaren een vampieroorlog ontketenen zoals de mensheid nog nooit had gezien. Binnen enkele dagen zouden ze alle New Yorkers uitroeien.

En dan zou de stad van hen zijn. Niet alleen ondergronds, maar ook bovengronds. Het zou het begin zijn, het teken voor elk verbond in elke stad om het voorbeeld te volgen. Binnen een paar weken zou Amerika van hen zijn, en misschien zelfs wel de hele wereld. En Kyle zou degene zijn waarmee het begonnen was. Hij zou worden herdacht als degene die het vampierras voorgoed boven de grond vestigde.

Natuurlijk moesten ze iets vinden voor de overblijvende mensen. Ze konden de overlevenden tot slaaf maken en opsluiten in enorme fokkerijen. Hij zou ze allemaal heerlijk vetmesten, zodat zijn ras altijd een eindeloze hoeveelheid had om zich mee te voeden. Allemaal perfect gerijpt. Ja, mensen zouden goede slaven zijn. En ook een heerlijk maal, als ze goed gefokt werden.

Kyle kwijlde bij die gedachte. Er kwamen geweldige tijden aan voor hem, en niets stond hem in de weg.

Op dat verdomde Witte Verbond na dan, ingegraven onder The Cloisters. Ja, zij zouden een doorn in zijn zij zijn, maar geen al te grote. Zodra hij dat verschrikkelijke meisje Caitlin vond, en die overlopende verrader Caleb, zouden ze hem naar het zwaard leiden. En dan zou het Witte Verbond weerloos zijn. Er zou niets meer in hun weg kunnen staan.

Kyle ontvlamde in razernij toen hij aan die stomme meid dacht, die ontsnapt was uit zijn greep. Ze had hem een slechte reputatie bezorgd.

Hij sloeg Wall Street in en een voorbijganger, een grote man, had de pech in zijn looppad te staan. Toen hun paden kruisten, sloeg Kyle zijn schouder zo hard als hij kon tegen hem aan. De man struikelde een meter of wat terug, en sloeg tegen een muur.

De man, gekleed in een duur pak, schreeuwde: “Hey, vriend, wat is jouw probleem?!”

Maar Kyle lachte minachtend terug en de uitdrukking op het gezicht van de man veranderde. Met zijn ruim 1,90 meter en zijn sterke bouw was Kyle niet iemand die je zomaar uitdaagde. De man draaide zich ondanks zijn eigen formaat snel om en liep door. Hij wist wel beter.

De man omstoten maakte dat hij zich wat beter voelde, maar Kyle’s woede raasde nog steeds. Hij zou dat meisje te pakken krijgen. En hij zou haar langzaam doden.

Maar dat was voor een ander moment. Hij moest zijn hoofd helder maken. Hij had belangrijke zaken af te handelen. De lading. De scheepskade.

Ja, hij ademde diep in en begon langzaam weer te glimlachen. De lading bevond zich nog maar een paar straten verder.

Dit zou zijn Eerste Kerstdag worden.

VIJF

Sam werd wakker met enorme hoofdpijn. Hij opende een oog en besefte dat hij in de schuur bewusteloos was geraakt, in het stro. Het was koud. Geen van zijn vrienden had de moeite genomen het vuur op te stoken. Ze waren allemaal te high geweest.

Назад Дальше