Natuurlijk, dacht Caitlin. Waarom dacht ik daar zelf niet aan?
Caitlin logde in, typte Sams naam in het zoekvakje, klikte op zijn profiel en klikte op ‘bericht’. Ze aarzelde, en vroeg zich af wat ze zou schrijven. Toen typte ze: “Sam. Ik ben het. Ik ben in de schuur. Kom naar me toe. Zo snel mogelijk.”
Ze klikte op ‘versturen’ en gaf de telefoon terug aan Luisa.
Caitlin hoorde wat rumoer en draaide zich om.
Een groep populaire laatstejaarsmeisjes kwamen recht op hen af door de hal. Ze fluisterden met elkaar. En iedereen keek recht naar Caleb.
Voor de eerste keer voelde Caitlin een golf van een nieuwe emotie opwellen in haar binnenste. Jaloezie. Ze kon in de ogen van deze meisjes – die haar nooit aandacht hadden geschonken – lezen dat zij Caleb van haar zouden afnemen zodra ze de kans kregen. Deze meisjes hadden invloed op elke jongen op school, elke jongen die ze wilden. Het maakte niet uit of die een vriendin had of niet. Je hoopte gewoon dat ze hun ogen niet op jouw vriend lieten vallen.
En nu staarden ze allemaal naar Caleb.
Caitlin hoopte, bad zelfs, dat Caleb immuun zou zijn voor hun krachten. Dat hij haar nog steeds leuk zou vinden. Maar terwijl ze dat dacht, kon ze niet bedenken waarom hij dat zou doen. Ze was zo middelmatig. Waarom zou hij bij haar blijven als er meisjes als deze waren die een moord voor hem zouden doen?
Caitlin bad stilletjes dat de meisjes gewoon door zouden lopen. Deze ene keer.
Maar natuurlijk deden ze dat niet. Haar hart bonsde terwijl de groep afdraaide en recht om hen af kwam.
“Hallo, Caitlin,” zei een van de meisjes tegen haar in een quasi-aardige stem.
Tiffany. Ze was lang, had lang blond haar, blauwe ogen en was graatmager. Ze was van top tot teen in designerkleding gekleed. “Wie is je vriend?”
Caitlin wist niet wat ze moest zeggen. Tiffany en haar vrienden hadden zelfs nog nooit de tijd aan Caitlin doorgegeven. Ze hadden zelfs nog nooit haar richting op gekeken. Ze was geschokt dat ze wist dat ze bestond, en dat zelfs haar naam wisten. En nu begonnen ze een gesprek. Natuurlijk wist Caitlin dat het niets met haar te maken had. Ze wilden Caleb graag genoeg om zichzelf te verlagen tot een gesprek met haar.
Dit betekende niet veel goeds.
Caleb moest Caitlins onrust hebben gevoeld, want hij kwam een stap dichterbij en sloeg een arm rond haar schouder.
Caitlin was nog nooit van haar leven zo dankbaar geweest voor welk gebaar dan ook.
Met hervonden zelfvertrouwen vond Caitlin de kracht om te praten. “Caleb,” antwoordde ze.
“Aha, en wat doen jullie hier?” vroeg een ander meisje. Bunny. Zij was een kopie van Tiffany, maar dan met bruin haar. “Ik dacht dat je weg was gegaan of zoiets.”
“Nou, ik ben terug,” antwoordde Caitlin.
“Dus ben jij hier ook, zeg maar, nieuw?” vroeg Tiffany aan Caleb. “Ben je laatstejaars?”
Caleb glimlachte. “Ja, ik ben nieuw hier,” antwoordde hij cryptisch.
Tiffany’s ogen sprongen op bij haar interpretatie dat hij nieuw was op hun school. “Leuk,” zei ze. “Er is vanavond een feestje, als je zin hebt. Bij mij thuis. Het is eigenlijk alleen voor goede vrienden, maar jij bent ook welkom. En, uhm… jij ook, denk ik,” zei Tiffany met een blik op Caitlin.
Caitlin voelde woede in haar binnenste opwellen.
“Ik waardeer de uitnodiging, dames,” zei Caleb, “maar helaas moet ik zeggen dat Caitlin en ik vanavond al een belangrijke afspraak hebben.”
Caitlin voelde haar hart zwellen.
Gewonnen.
Ze zag hun gezichtsuitdrukking instorten als een rij dominosteentjes, en ze had zich nog nooit zo opgelucht gevoeld.
De meisjes draaiden hun neuzen en dropen af.
Caitlin, Caleb, en Luisa stonden weer alleen. Caitlin ademde uit.
“Oh mijn God!” zei Luisa. “Die meisjes geven nog niet eens de tijd door aan iemand, laat staan een uitnodiging.”
“Weet ik,” zei Caitlin nog steeds opgewonden.
“Caitlin!” zei Luisa plotseling en greep naar haar arm. “Ik herinner me plotseling wat. Susan zei wat over Sam. Vorige week. Dat hij bij de Colemans uithing. Sorry, maar ik herinner het me nu pas. Misschien helpt het.”
De Colemans. Natuurlijk. Daar moest hij wel zijn.
“Trouwens,” ging Luisa gehaast verder, “we gaan vanavond samen wat drinken bij de Franks. Je moet erbij zijn! We missen je zo. En natuurlijk moet je Caleb meebrengen. Het wordt een geweldig feestje. De halve klas komt. Je móét erbij zijn.”
“Nou… Ik weet niet –”
De bel ging.
“Ik moet gaan! Ik ben zo blij dat je terug bent! Ik hou van je. Bel me. Doei!” zei Luisa en ze zwaaide naar Caleb, draaide zich om en haastte zich door de gang.
Caitlin stond zichzelf toe zich haar normale leven weer voor te stellen. Hangen met vrienden, naar feestjes gaan, op een normale school zitten, bijna haar diploma halen… Het voelde prettig. Heel even probeerde ze alle gebeurtenissen van de laatste week buiten te sluiten. Ze stelde zich voor dat er niets slechts was gebeurd.
Maar toen keek ze om en zag ze Caleb, en de realiteit stroomde weer binnen. Haar leven was veranderd. Voor altijd. Het zou nooit meer terug veranderen. Ze moest het gewoon accepteren.
Om nog maar te zwijgen over de politie die haar zocht omdat ze iemand had vermoord. Of dat het een kwestie van tijd was voor ze haar ergens te pakken kregen. Of het feit dat het hele vampiersras haar nog steeds wilde doden. Of dat het zwaard dat ze zocht enorm veel mensenlevens kon redden.
Het leven was zeker niet wat het ooit was, en dat zou het nooit meer zijn. Ze moest haar huidige werkelijkheid gewoon accepteren.
Caitlin legde haar hand in Calebs arm en leidde hem door de voordeuren. De Colemans. Ze wist waar ze woonden, en dat Sam daar zou slapen was niet meer dan logisch. Als hij niet op school was, was hij nu waarschijnlijk daar. Dat moest hun volgende bestemming zijn.
Terwijl ze door de voordeuren de frisse buitenlucht in liepen, verbaasde ze zich hoe goed het voelde om deze highschool te verlaten – en deze keer voorgoed.
*
Caitlin en Caleb liepen over het erf van de familie Coleman, en de sneeuw kraakte onder hun voeten. Het huis zelf was niet veel – een bescheiden boerderij langs een landweggetje. Maar helemaal achterin, aan het einde van het erf, stond een schuur. Caitlin zag alle versleten pick-uptrucks lukraak geparkeerd in de tuin staan, en ze kon de voetstappen in het ijs en de sneeuw zien, en ze wist dat er veel verkeer richting die schuur was gegaan.
Dat was wat kinderen in Oakville deden: ze hingen rond in elkaars schuren. Oakville was net zo plattelands als het voorstedelijk was, en dit gaf hen de kans om in een gebouw rond te hangen dat ver van hun ouderlijk huis lag, zodat hun ouders niet wisten wat ze deden, en dat hen dat ook niet uitmaakte. Het was stukken beter dan rondhangen op een zolder. Je ouders konden niets horen. En je had je eigen ingang en uitgang.
Caitlin ademde diep in terwijl ze naar de schuur liep en de zware, houten deur opende.
Het eerste dat ze merkte was de geur. Wiet. Er hingen hele wolken in de lucht.
Dat, gemengd met de geur van oud bier. En veel te veel ook.
Wat haar daarna opviel—meer dan wat ook— was de geur van een dier. Ze had nog nooit zulke scherpe zintuigen gehad. De schok van de aanwezigheid van het dier raasde door haar zintuigen, alsof ze net aan ammoniak had geroken.
Ze keek naar rechts en concentreerde zich. Daar in de hoek zag een grote Rottweiler. Hij kwam langzaam omhoog, staarde naar haar en ontblootte zijn tanden. Hij begon lag, keelachtig te grommen. Hij heette Butch. Ze herinnerde zich hem weer. De gemene Rottweiler van de Colemans. Alsof de Colemans een agressief dier nodig hadden om hun chaos aan te vullen.
De Colemans hadden altijd slecht nieuws betekend. Er waren drie broers—17, 15, en 13 jaar—en op een bepaald moment was Sam bevriend geraakt met de middelste, Gabe. Elk van hen was erger dan de vorige. Hun vader had hen lang geleden verlaten, niemand wist waar hij heen was, en hun moeder was nooit thuis. Ze voedden zichzelf feitelijk op. Ondanks hun leeftijd waren ze altijd dronken of high, en ze waren vaker niet op school dan wel.
Caitlin vond het niks dat Sam met hen uitging. Het kon tot niets goeds leiden.
Er speelde muziek op de achtergrond: Pink Floyd. Wish You Were Here.
Natuurlijk, dacht Caitlin.
Het was hier donker, vooral als je uit zo’n heldere dag kwam, en het duurde enkele seconden voor haar ogen volledig gewend waren.
Daar was hij. Sam. Hij zat in het midden van een versleten bank, omgeven door twaalf jongens. Gabe aan een kant, en Brock aan de andere.
Sam boog zich over een waterpijp. Hij was net klaar met inhaleren, zette hem weg en leunde achterover, zoog de lucht naar binnen en hield die veel te lang binnen. Eindelijk blies hij uit.
Gabe tikte hem aan en Sam keek op. In een wietwaas staarde hij naar Caitlin. Zijn ogen waren bloeddoorlopen.
Caitlin voelde een pijnscheut door haar maag schieten. Ze was meer dan teleurgesteld. Het voelde alsof het allemaal haar schuld was. Ze dacht terug aan de laatste keer dat ze elkaar hadden gezien, in New York. Hun laatste ruzie. Haar harde woorden. “Ga maar!” had ze geschreeuwd. Waarom moest ze zo hard zijn? Waarom kon ze geen kans krijgen het terug te nemen?
Nu was het te laat. Als ze andere woorden had gekozen, waren de zaken nu anders geweest.
Ze voelde ook een golf van woede. Woede op de Colemans, woede op alle jongens in de schuur, zittend op die versleten banken en stoelen, op hooibalen. Allemaal drinkend, rokend en hun leven vergooiend. Het stond hen vrij hun eigen leven weg te gooien. Maar ze zouden Sam niet meeslepen. Hij was beter dan zij, maar het ontbrak hem aan leiding. Hij had nooit een vaderfiguur gehad, of liefde van hun moeder. Hij was een goede jongen, en ze wist zeker dat hij nu de hoogste cijfers van de klas zou halen als hij ook maar een iets stabieler thuis had. Maar er was een punt waarop het te laat was. Hij gaf er gewoon niet meer om.
Ze zette een paar stappen in zijn richting. “Sam?” vroeg ze.
Hij staarde alleen maar terug en zei geen woord.
Het was moeilijk te bepalen wat er in die blik lag. Waren het de drugs? Deed hij maar alsof hij niets om haar gaf? Of deed het hem echt niets?
Zijn apathische blik deed haar meer pijn dan wat ook. Ze had erop gerekend dat hij blij zou zijn haar te zien, dat hij op zou staan om haar te omhelzen. Dit niet. Het leek hem niets te doen. Alsof ze een vreemde was. Deed hij gewoon stoer voor zijn vrienden? Of had ze het deze keer echt verpest?
Er gingen een paar seconden voorbij, en uiteindelijk keek hij haar kant op en gaf hij de waterpijp aan een van zijn vrienden. Hij bleef naar zijn vrienden kijken en haar negeren.
“Sam!” zei ze een stuk luider, en haar gezicht werd rood van boosheid. “Ik praat tegen je!”
Ze hoorde gegrinnik van zijn kneusjes van vrienden en voelde een vloedgolf van woede in haar lichaam opwellen. Ze begon wat anders te voelen. Een dierlijk instinct. De woede zwol op tot een punt dat het bijna niet meer te beheersen was, en ze vreesde dat ze die grens bijna overstak. Het was niet langer menselijk. Het werd dierlijk.
Deze jongens waren groot, maar de kracht die in haar aderen groeide vertelde haar dat ze hen allemaal in een oogwenk aankon. Het was moeilijk om haar woede te beheersen, en ze hoopte dat ze sterk genoeg was om dat voor elkaar te krijgen.
Tegelijkertijd begon de Rottweiler harder te grommen en begon hij langzaam in haar richting te lopen. Het was alsof hij iets aan voelde komen.
Ze voelde een zachte hand op haar schouder. Caleb. Hij was er nog. Hij moest hebben gevoeld hoe haar woede groeide, het dierlijke instinct tussen hen. Hij probeerde haar te kalmeren, haar te zeggen dat ze zich moest beheersen en zichzelf niet moest laten gaan. Zijn aanwezigheid stelde haar gerust. Maar het was niet makkelijk.
Sam draaide zich eindelijk om en keek naar haar. Er lag opstandigheid in zijn blik. Hij was nog steeds boos, dat was duidelijk.
“Wat moet je?” snauwde hij.
“Waarom ben je niet op school?” was het eerste dat ze zichzelf hoorde zeggen. Ze wist niet zeker waarom ze het zei, ondanks al die andere dingen die ze hem wilde vragen. Maar haar moederinstinct sprak nu, en dat kwam uit haar mond.
Meer gegrinnik. Haar woede groeide.
“Wat geef jij daar om?” zei hij. “Jij zei dat ik moest gaan.”
“Het spijt me,” zei ze. “Ik meende het niet.”
Ze was blij dat ze een kans kreeg dat te zeggen.
Maar het leek hem niet te overtuigen. Hij staarde alleen maar.
“Sam, ik moet met je praten. Onder vier ogen,” zei ze.
Ze wilde hem uit deze omgeving halen, de frisse lucht in, waar ze écht konden praten. Ze wilde niet alleen informatie over hun vader; ze wilde ook met hem praten, zoals ze vroeger ook deden. En hem het nieuws geven over hun moeder. Voorzichtig.
Maar dat ging niet gebeuren. Dat zag ze nu wel. De zaken gingen snel achteruit. Ze voelde dat de energie in de overvolle schuur te donker was. Te gewelddadig. Ze voelde hoe ze de controle verloor. Ondanks Calebs hand kon ze niet tegenhouden wat haar overmande.
“Ik ben hier prima op mijn gemak,” zei Sam.
Ze hoorde nog meer gegrinnik van zijn vrienden.
“Waarom ontspan je niet wat?” zei een van de jongens tegen haar. “Je bent helemaal gespannen. Kom zitten en neem een trekje.”
Hij reikte haar de waterpijp aan.
Ze draaide zich om en keek naar hem.
“Waarom steek je die waterpijp niet in je reet?” hoorde ze zichzelf zeggen tussen haar opeengeklemde kaken door.
Een orkaan van gejoel ontstond onder de groep jongens. “Oh, DIE ZIT!” riep een van hen.
De jongen die haar het aanbod had gedaan, een grote, gespierde kerel waarvan ze wist dat hij uit het sportteam was gezet, werd vuurrood.
“Wat zei je daar, kreng?” zei hij terwijl hij opstond.
Ze keek op. Hij was een stuk groter dan ze zich herinnerde, zeker 1,95. Ze voelde Calebs greep op haar schouder verstrakken. Ze wist niet of het was om haar te kalmeren of omdat hij zelf gespannen werd.
De spanning in de kamer groeide enorm.
De Rottweiler kroop dichterbij. Hij was nog maar een meter van hen verwijderd. En hij gromde als een gek
“Jimbo, rustig,” zei Sam tegen de grote kerel.
Daar was de beschermende Sam. Hij verdedigde haar, hoe dan ook. “Ze is nogal vervelend, maar ze meende het niet. Ze is nog steeds mijn zus. Gewoon rustig blijven.”
“Ik meende het wél,” schreeuwde Caitlin bozer dan ooit tevoren. “Jullie denken echt dat jullie stoer zijn, hè? Zorgen dat mijn kleine broertje high wordt? Jullie zijn een stel kneusjes. Jullie vergooien je leven. Je eigen leven, prima, maar waag het niet Sam mee te sleuren!”
Jimbo keek zo mogelijk nog bozer. Hij zette een paar dreigende stappen in haar richting.
“Kijk eens aan. Mevrouw lerares. Mevrouwtje mammie. Ze komt ons vertellen wat we moeten doen!”
Een storm van gelach.
“Kom maar op, jij en dat mietje van dat vriendje van je tegen mij!”
Jimbo stapte dichterbij en hief zijn grote klauw van een hand, en duwde Caitlin tegen haar schouder.
Dat was een grote vergissing.
De woede explodeerde binnen in Caitlin, meer dan ze kon beheersen. Zodra Jimbo’s vinger haar raakte, hief ze haar hand met bliksemsnelheid, greep ze zijn pols en draaide die achterover. Er klonk een luid gekraak toen hij brak.
Ze hief zijn pols hoog achter hem en duwde hem met zijn gezicht naar voren op de grond.
Binnen een seconde lag hij hulpeloos op de grond. Ze stapte naar voren en zette haar voet achter in zijn nek, en hield die stevig tegen de vloer.
Jimbo schreeuwde van mijn.
“Jezus Christus, mijn pols, mijn pols! Klotewijf! Ze heeft mijn pols gebroken!”
Sam stond op, net als de anderen, en staarde geschokt naar het tafereel. Hij leek echt geschrokken. Hij had geen idee hoe zijn kleine zus zo’n enorme kerel zo snel neer had gekregen.
“Bied je excuses aan,” gromde Caitlin tegen Jimbo. Ze schrok van haar eigen stemgeluid. Het klonk keelachtig. Als een beest.