Thanos’ gedachten gingen naar zijn eigen zwaard. Hij twijfelde er niet aan dat als het tot een gevecht tussen hem en de koning zou komen, hij zou winnen. Hij was jonger, sterker, en had getraind met de beste vechters in het Stadion. Maar dat zou betekenen dat hij zijn vader moest doden. En bovenal zou het verraad zijn.
“Ik heb veel dingen geleerd in mijn leven,” zei de koning, terwijl het zwaard in de lucht bleef hangen. “Toen ik jouw leeftijd was, was ik net als jij. Ik was jong, ik was sterk. Ik vocht, en ik vocht goed. Ik doodde mannen in de strijd, en in duels in het Stadion. Ik probeerde te vechten voor alles waarvan ik geloofde dat het juist was.”
“Wat is er met u gebeurd?” vroeg Thanos.
De lippen van de koning krulden zich tot een grijns. “Nu weet ik wel beter. Nu weet ik dat als je hen de kans geeft, mensen niet samenkomen om je omhoog te tillen. In plaats daarvan proberen ze je naar beneden te halen. Ik heb getracht om medeleven te tonen, maar in werkelijkheid is dat niets meer dan dwaasheid. Als iemand tegen je in opstand komt, dan maak je hem af, want als je dat niet doet, dan maakt hij jou af.”
“Of je wordt vrienden met hem,” zei Thanos, “en hij helpt je om de dingen beter te maken.”
“Vrienden?” Koning Claudius hief zijn zwaard nog iets hoger. “Machtige mannen hebben geen vrienden. Ze hebben bondgenoten, bedienden en aanhangers, maar denk geen moment dat ze zich niet tegen je zullen keren. Een verstandig man houdt hen op hun plaats, of kijkt toe hoe ze tegen hem in opstand komen.”
“De mensen verdienen beter,” hield Thanos vol.
“Jij denkt dat mensen krijgen wat ze verdienen?” bulderde Koning Claudius. “Ze krijgen wat ze nemen! Je praat alsof je denkt dat de mensen onze gelijken zijn. Dat zijn ze niet. We zijn opgevoed om hen te regeren. We zijn beter opgeleid, sterker, beter in elk opzicht. Jij wil varkensboeren in kastelen naast je zetten, terwijl ik hen wil laten zien dat ze in hun stal thuishoren. Lucious begrijpt het.”
“Het enige dat Lucious begrijpt is wreedheid,” zei Thanos.
“En wreedheid is wat er nodig is om te regeren!”
Thanos zag de koning met het zwaard zwaaien. Misschien had hij kunnen duiken. Misschien had hij kunnen proberen om zijn eigen zwaard te grijpen. Maar in plaats daarvan knielde hij daar, en keek hij toe hoe het zwaard op zijn keel af kwam, de kromming van het staal glinsterend in het zonlicht.
Het stopte voordat het zijn keel kon doorsnijden, maar het scheelde niet veel. Thanos voelde de rand van het zwaard in zijn vlees prikken, maar hij reageerde niet, hoe graag hij dat ook wilde.
“Je gaf geen krimp,” zei Koning Claudius. “Je knipperde niet eens. Lucious zou dat wel gedaan hebben. Hij zou waarschijnlijk om zijn leven hebben gesmeekt. Dat is zijn zwakte. Maar Lucious heeft wel de kracht die nodig is om ons heerschap te behouden. Dat is waarom hij mijn erfgenaam is. Tot je deze zwakte uit je hart kunt snijden, zal ik je niet erkennen. Ik zal je niet mijn zoon noemen. En als je mijn erkende zoon nog eens aanvalt, dan kost het je je kop. Heb je dat begrepen?”
Thanos ging staan. Hij had er genoeg van om voor deze man te knielen. “Ik begrijp het, Vader. Ik begrijp het volkomen.”
Hij draaide zich om en liep naar de deuren toe, zonder op toestemming te wachten. Wat kon zijn vader doen? Het zou zwak lijken om hem terug te roepen. Thanos liep naar buiten, waar Stephania op hem stond te wachten. Het leek alsof ze haar koelbloedige houding voor de lijfwachten had behouden, maar op het moment dat Thanos verscheen haastte ze zich naar hem toe.
“Ben je in orde?” vroeg Stephania, die een hand naar zijn wang bracht. Toen ze haar hand weghaalde, zag Thanos dat er bloed op zat. “Thanos, je bloed!”
“Het is maar een krasje,” verzekerde Thanos haar. “Ik heb waarschijnlijk meer opgelopen tijdens het eerdere gevecht.”
“Wat is er daarbinnen gebeurd?” wilde ze weten.
Thanos forceerde een glimlach, maar die kwam er krampachtiger uit dan zijn bedoeling was. “Zijne majesteit wilde me eraan herinneren dat ik, prins of geen prins, niet zoveel waard ben als Lucious.”
Stephania legde haar handen op zijn schouders. “Ik heb het je gezegd, Thanos. Het was niet verstandig om dit te doen. Je kunt jezelf niet zo in gevaar brengen. Je moet me beloven dat je me vertrouwd, en dat je nooit meer zoiets stoms doet. Beloof het me.”
Hij knikte.
“Voor jou, mijn liefste, beloof ik het.”
Hij meende het. Openlijk met Lucious het gevecht aangaan was niet de juiste strategie, want hij had er niets mee bereikt. Lucious was ook het probleem niet. Het hele Rijk was het probleem. Hij had even gedacht dat hij misschien in staat zou zijn om de koning te overtuigen om de dingen te veranderen, maar in werkelijkheid wilde zijn vader helemaal niets veranderen.
Nee, het enige dat hij nu moest doen was manieren vinden om het verzet te helpen. Niet alleen de rebellen op Haylon, maar alle rebellen. Alleen kon Thanos niet veel bereiken, maar samen zouden ze het Rijk misschien wel ten onder kunnen brengen.
HOOFDSTUK ZES
Overal waar ze keek, daar op het Eiland Voorbij de Mist, zag Ceres dingen die haar deden halthouden en staren naar hun vreemde schoonheid. Haviken met regenboogkleurige veren joegen op dingen onder hen, maar werden op hun beurt opgejaagd door een gevleugeld serpent dat zich uiteindelijk op een toren van wit marmer opkrulde.
Ze liep over het smaragdgroene gras van het eiland, en het leek alsof ze precies wist waar ze heen moest. Ze had zichzelf gezien in haar visioen, daar op de heuvel in de verte, waar de regenboogkleurige torens uit de grond omhoogstaken als de stekels van één of ander enorm beest.
Bloemen rezen op uit de lage grond op de weg erheen, en Ceres strekte haar hand om ze aan te raken. Toen haar vingers erlangs streken, voelde ze dat de bloemblaadjes van steen waren, zo dun als papier. Had iemand ze zo fijn uitgehouwen, of leefde het gesteente? Alleen al het feit dat ze zich die mogelijkheid voor kon stellen, vertelde haar hoe merkwaardig deze plek was.
Ceres liep verder in de richting van de plek die ze herkende, de plek waar ze hoopte dat ze haar moeder zou vinden.
Ze bereikte de voet van de heuvel en begon aan de klim. Om haar heen bruiste het eiland van het leven. Bijen zoemden in het lage gras. Een wezen dat op een hert leek, maar dan met kristallen punten waar er geweien zouden moeten zitten, staarde Ceres een lange tijd na voor het wegsprong.
Maar ze zag hier geen mensen, ondanks de gebouwen die in het landschap stonden. Het gebouw dat het dichtst bij haar in de buurt stond had een ongeschonden, leeg gevoel, als een kamer die zojuist was verlaten. Ceres vervolgde haar weg naar de top van de heuvel, naar de plek waar de torens een cirkel rond een grote open plek vormden. Als ze tussen de torens door keek, had ze een geweldig uitzicht over het eiland.
Maar daar keek ze niet naar. Ceres staarde naar het midden van de cirkel. Er stond daar iemand, gekleed in een zuiver witte mantel. Anders dan in haar visioen was de figuur niet wazig of onscherp. Ze stond daar, net zo duidelijk en echt als Ceres zelf. Ceres liep naar voren, tot ze de persoon bijna kon aanraken. Het kon maar één iemand zijn.
“Moeder?”
“Ceres.”
De persoon in de mantel wierp zichzelf naar voren op hetzelfde moment als Ceres, en ze ontmoetten elkaar in een stevige omhelzing die alles uitdrukte dat Ceres niet kon verwoorden: hoe erg ze naar dit moment had uitgekeken, hoeveel liefde ze hier voelde, hoe ongelofelijk het was om deze vrouw te ontmoeten die ze alleen uit een visioen kende.
“Ik wist dat je zou komen,” zei de vrouw, haar moeder, terwijl ze elkaar loslieten, “maar het weten is toch anders om je daadwerkelijk te zien.”
Ze trok de kap van haar mantel af, en het leek onmogelijk dat deze vrouw haar moeder was. Haar zus, misschien, want ze deelden hetzelfde haar, dezelfde features. Ceres had bijna het gevoel dat ze in een spiegel keek. Maar ze leek te jong om Ceres’ moeder te kunnen zijn.
“Ik begrijp het niet,” zei Ceres. “Je bent echt mijn moeder?”
“Dat ben ik.” Ze strekte haar armen om Ceres weer te omhelzen. “Ik weet dat het vreemd lijkt, maar het is waar. Mijn soort kan heel lang leven. Ik ben Lycine.”
Een naam. Ceres had eindelijk een naam voor haar moeder. Op de één of andere manier betekende dat meer dan al het andere. Alleen dat al was de reis waard. Ze zou haar moeder wel eeuwig aan kunnen staren. Maar ze had vragen. Ze had zoveel vragen, dat ze alles eruit flapte.
“Wat is dit voor plek?” vroeg ze. “Waarom ben je hier alleen? Wacht, wat bedoel je met ‘mijn soort’?”
Lycine glimlachte en ging in het gras zitten. Ceres ging naast haar zitten, en besefte toen dat het niet alleen gras was. Ze kon er fragmenten van steen onder zien, gearrangeerd als een mozaïek, maar al jaren verborgen door het weiland.
“Het is niet eenvoudig om al je vragen te beantwoorden,” zei Lycine. “Zeker niet omdat ik zelf zo veel vragen heb, over jou, over je leven. Over alles, Ceres. Maar ik zal mijn best doen. Zullen we dit op de oude manier doen? Een vraag voor een vraag?”
Ceres wist niet wat ze daarop moest zeggen, maar het leek erop dat haar moeder nog niet klaar was.
“Vertellen ze nog steeds de verhalen over de Ouden, daarbuiten?”
“Ja,” zei Ceres. Ze had altijd meer aandacht besteed aan de verhalen over krijgsheren en hun prestaties in het Stadion, maar ze wist wat ze zeiden over de Ouden: degenen die er waren voor de mensheid, die er soms hetzelfde uitzagen en soms als zoveel meer. Die zoveel hadden gebouwd, om het vervolgens te verliezen. “Wacht, zeg je nu dat je—”
“Eén van de Ouden ben, ja,” antwoordde Lycine. “Dit was één van onze woonplaatsen, voordat… wel, er zijn dingen waar je nog steeds beter niet over kunt praten. Trouwens, ik heb nog een antwoord te goed. Vertel me hoe je leven is geweest tot nu toe. Ik kon er niet bij zijn, maar ik heb zo lang geprobeerd om te voor te stellen hoe het voor jou moest zijn.”
Ceres deed haar best, ondanks het feit dat ze niet wist waar ze moest beginnen. Ze vertelde Lycine over hoe ze in haar vaders smederij was opgegroeid, over haar broers. Ze vertelde haar over de rebellen, en over het Stadion. Ze slaagde er zelfs in om haar te vertellen over Rexus en Thanos, hoewel haar keel dicht sloeg en haar woorden er gebroken uit kwamen.
“Oh, lieverd,” zei haar moeder terwijl ze een hand over de hare legde. “Ik wou dat ik je die pijn had kunnen besparen. Ik had er voor je willen zijn.”
“Waarom kon dat niet?” vroeg Ceres. “Ben je al die tijd hier geweest?”
“Ja,” zei Lycine. “Dit was vroeger één van de plaatsen van mijn mensen, in de oude tijd. De anderen hebben het achtergelaten. Ik ook, voor een tijdje, maar de afgelopen jaren is het als een heiligdom voor me geweest. En een plaats om te wachten, natuurlijk.”
“Om te wachten?” vroeg Ceres. “Op mij, bedoel je?”
Ze zag haar moeder knikken.
“Mensen praten over het zien van hun lotsbestemming alsof het een gave is,” zei Lycine, “maar het is ook beklemmend. Zodra je begrijpt wat er moet gebeuren, verlies je de keuzes die je hebt als je het niet weet, hoe graag je het ook anders zou willen…” Haar moeder schudde haar hoofd, en Ceres kon het verdriet in haar ogen zien. “Dit is niet de tijd voor spijt. Ik heb mijn dochter hier, en je moet leren waarvoor je bent gekomen.”
Ze glimlachte en pakte Ceres’ hand.
“Loop met me mee.”
***
Ceres had het gevoel dat er dagen voorbij gingen terwijl zij en haar moeder over het magische eiland liepen. Het was adembenemend mooi, hier zijn, met haar moeder. Het voelde als een droom.
Terwijl ze liepen, spraken ze voornamelijk over de kracht. Haar moeder probeerde het haar uit te leggen, en Ceres probeerde het te begrijpen. Het was vreemd: terwijl haar moeder sprak, had Ceres het gevoel alsof haar woorden haar met de kracht doordrenkten.
Zelfs nu, terwijl ze liepen, voelde Ceres het in zich opwellen. Het kolkte als rook wanneer haar moeder haar schouder aanraakte. Ze moest leren om het onder controle te houden, daarvoor was ze hier, maar vergeleken met het ontmoeten van haar moeder leek het niet belangrijk.
“Ons bloed heeft je macht gegeven,” zei Lycine. “De eilandbewoners hebben je geholpen om het naar boven te halen, nietwaar?”
Ceres dacht aan Eoin, en aan alle vreemde oefeningen die hij haar had laten doen. “Ja.”
“Voor mensen die niet ons bloed in zich dragen, hebben ze een groot begrip van de wereld,” zei haar moeder. “Maar er zijn dingen die zelfs zij je niet kunnen laten zien. Heb je al iets in steen veranderd? Het is één van mijn talenten, dus ik denk dat het er ook één van jou wordt.”
“Iets in steen veranderd?” vroeg Ceres. Ze begreep het niet. “Tot dusver heb ik dingen bewogen met mijn geest. Ik ben sneller en sterker geworden. En—”
Ze wilde haar zin niet afmaken. Ze wilde niet dat haar moeder dacht dat ze slecht was.
“En je kracht heeft mensen gedood die je kwaad wilden doen?” zei Lycine.
Ceres knikte.
“Daar hoef je je niet voor te schamen, dochter. Ik heb slecht een klein deel van je gezien, maar ik weet waar je voor bestemd bent. Je bent een geweldig persoon. Alles waar ik op kon hopen. En wat betreft dingen in steen veranderen…”
Ze hielden halt in een weiland vol paarse en gele bloemen. Ceres keek toe hoe haar moeder een kleine bloem uit het weiland plukte, met delicate, zijdeachtige blaadjes. Door de band die ze met haar moeder had voelde ze de manier waarop de kracht in haar oplaaide. Het voelde vertrouwd, maar veel beter gecontroleerd en gevormd.
Steen spreidde zich uit over de bloem, als vorst over een raam, alleen dan niet slechts op de oppervlakte. Een seconde nadat het was begonnen was het alweer voorbij, en had haar moeder één van de stenen bloemen in haar hand die Ceres eerder op het eiland had gezien.
“Voelde je het?” vroeg Lycine.
Ceres knikte. “Maar hoe heb je het gedaan?”
“Voel nog eens.” Ze plukte weer een bloem en deed het nog eens, dit keer bijna onmogelijk langzaam. Ze veranderde het in iets met marmeren blaadjes en een granieten steel. Ceres probeerde de beweging van de kracht in haar te volgen, en het was alsof haar eigen kracht wilde antwoorden, alsof het wilde kopiëren.
“Mooi,” zei Lycine. “Je bloed weet het. Probeer jij het nu eens.”
Ze overhandigde Ceres een bloem. Ceres pakte de bloem aan en concentreerde zich. Ze probeerde vat te krijgen op haar kracht, het in dezelfde vorm te duwen zoals ze bij haar moeder had gevoeld.
De bloem explodeerde.
“Nou,” zei Lycine met een lach, “dat was onverwacht.”
Het was zo anders dan de manier waarop de moeder die haar had opgevoed gereageerd zou hebben. Zij zou Ceres om het kleinste foutje geslagen hebben. Lycine gaf haar alleen een andere bloem.
“Ontspan je,” zei ze. “Je weet al hoe het zou moeten voelen. Neem dat gevoel. Beeld het je in. Maak het echt.”
Ceres probeerde te doen wat ze zei. Ze dacht aan wat ze had gevoeld toen haar moeder de bloem had getransformeerd. Ze nam het gevoel en vulde het met kracht, op de manier waarop haar vader een mal met ijzer gevuld zou hebben.
“Open je ogen, Ceres,” zei Lycine.
Ceres had niet eens door gehad dat ze ze had gesloten totdat haar moeder het zei. Ze dwong zichzelf om te kijken, hoewel ze het eigenlijk niet durfde. En toen ze keek bleef ze staren, want ze kon het nauwelijks geloven. In haar hand hield ze een perfect gevormde, versteende bloem, door haar kracht getransformeerd in iets dat leek op basalt.
“Heb ik dat gedaan?” vroeg Ceres. Ondanks alles waarvan ze wist dat ze het kon, leek het nog altijd onmogelijk.”