“Maar dat weet u al, of niet?” zei Thanos. “U weet dat ik het niet heb gedaan.”
“Hoe zou ik zoiets nu kunnen weten?” vroeg Koningin Athena, maar er zat iets in haar stem dat niet erg overtuigend klonk. “Je werd betrapt met het bloed van mijn geliefde echtgenoot aan je handen, terwijl je bij zijn lichaam stond.”
“Geliefde,” herhaalde Thanos. “U bent alleen met de koning getrouwd vanwege een politieke alliantie.”
Thanos zag de koningin naar haar hart grijpen. “En dat betekent dat we niet van elkaar konden houden?”
Thanos schudde zijn hoofd. “U heeft nooit van mijn vader gehouden. U hield alleen van de macht die u kreeg door zijn vrouw te worden.”
“Je vader?” zei Koningin Athena. “Het lijkt erop dat je meer hebt ontdekt dan de bedoeling was, Thanos. Claudius heeft veel moeite gedaan om het verborgen te houden. Het is waarschijnlijk maar goed ook dat je hiervoor gaat sterven.”
“Voor iets dat Lucious heeft gedaan,” repliceerde Thanos.
“Ja, voor iets dat Lucious heeft gedaan,” antwoordde Koningin Athena. Haar woede was zichtbaar. “Dacht je dat je me iets over mijn zoon kon vertellen dat me zou shockeren? Zelfs dit? Hij is mijn zoon!”
Thanos kon de beschermingsdrang in haar stem horen, ijzersterk en onvoorwaardelijk. Op dat moment dacht hij aan het kind dat hij nooit zou krijgen met Stephania, en hoe beschermend hij zou zijn geweest jegens hun zoon of dochter. Hij wilde denken dat hij alles voor het kind zou hebben gedaan, maar terwijl hij naar Koningin Athena keek, wist hij dat dit niet waar was. Er waren grenzen die zelfs een ouder niet kon verleggen.
“En de rest dan?” vroeg Thanos. “Wat zullen zij doen als ze erachter komen?”
“En hoe zullen ze erachter komen?” vroeg Koningin Athena. “Ga je het ze nu vertellen? Ga je gang. Laat iedereen horen dat de verrader in de kooi claimt dat ondanks het feit dat hij bij zijn dode vader werd gevonden, het zijn broer was die de moord pleegde. Denk je dat iemand je zal geloven?”
Thanos wist het antwoord al. Het feit dat hij hier hing vertelde het hem. Voor iedereen die ook maar enige macht had in het Rijk was hij al een verrader, en bovendien was hij het kasteel in geglipt. Nee, als hij zou proberen hen de waarheid te vertellen zouden ze hem nooit geloven.
Hij wist dat tenzij hij wist te ontsnappen, hij hier zou sterven. Hij zou sterven, en Lucious zou koning worden. En daarna zou een ware nachtmerrie worden. Hij moest een manier vinden om het te voorkomen.
Zelfs Koningin Athena kon toch zeker wel zien hoe slecht de situatie zou worden? Hij moest het haar laten inzien.
“Wat denkt u dat er zal gebeuren zodra Lucious koning wordt?” vroeg Thanos. “Wat denkt u dat hij zal doen?”
Hij zag Athena glimlachen. “Ik denk dat hij zal doen wat zijn moeder zegt. Lucious heeft nooit veel tijd gehad voor de… saaie details van zijn positie. Sterker nog, ik moet je waarschijnlijk bedanken, Thanos. Claudius was te koppig. Hij luisterde niet naar me toen hij dat wel had moeten doen. Lucious zal beter kneedbaar zijn.”
“Als u dat gelooft,” zei Thanos, “dan bent u net zo gestoord als hij. U heeft gezien wat Lucious zijn vader heeft aangedaan. Denkt u dat u veilig bent omdat u zijn moeder bent?”
“Macht is de enige zekerheid die er is,” antwoordde Koningin Athena. “Maar wat er ook gebeurt, jij zal het niet meer meemaken. Als de galg klaar is zul je sterven, Thanos. Vaarwel.”
Ze draaide zich om, en het enige waar Thanos aan kon denken was Lucious. Lucious die gekroond werd. Lucious zoals hij was geweest in het dorp dat Thanos had gered. Lucious zoals hij geweest moest zijn toen hij hun vader vermoordde.
Ik zal vrij zijn, beloofde Thanos zichzelf. Ik zal ontsnappen, en ik zal Lucious vermoorden.
HOOFDSTUK TWEE
Ceres werd op de schouders van de menigte het Stadion uit gedragen, het zonlicht in. Haar hart zwol. Ze keek uit over de nasleep van het gevecht en werd overspoeld door een golf van emoties.
Er was natuurlijk de vreugde van de overwinning. Ze hoorde de mensen al juichend het Stadion uit stromen. De rebellen van Haylon en de krijgsheren, de resterende troepen van Heer West, en de inwoners van de stad.
Ze voelde opluchting om het feit dat haar wanhopige poging om de krijgsheren van Lucious’ laatste Killing te bevrijden was geslaagd, en dat het eindelijk voorbij was.
Er was nog meer opluchting. Ceres liet haar blik over de menigte glijden tot ze haar broertje en haar vader zag, arm in arm met een paar rebellen. Ze wilde naar hen toe rennen en zien of ze in orde waren, maar de menigte was vastberaden om haar de stad door te dragen. Ze moest maar genoegen nemen met het feit dat ze ongedeerd leken te zijn en met de anderen meejuichten. Ze voelde verbazing dat ze nog fut hadden om te juichen. Zo veel van deze mensen hadden hun leven op het spel gezet om de tirannie van het Rijk te stoppen. Zo veel.
Die gedachte bracht nog een emotie met zich mee: verdriet. Verdriet om het feit dat dit nodig was geweest, en dat er zoveel mensen hadden moeten sterven. Ze zag lichamen in de straten waar er confrontaties tussen rebellen en soldaten hadden plaatsgevonden. De meeste lichamen droegen de rode kleuren van het Rijk, maar dat was een schrale troost. Er waren ook veel gewone burgers bij, mensen die tegen hun wil waren gerekruteerd, of mannen die zich bij het leger hadden aangesloten omdat ze dachten dat het beter was dan een leven van armoede en onderdrukking. En nu lagen ze dood op straat, starend naar de lucht met ogen die nooit meer iets zouden zien.
Ceres voelde de warmte van het bloed op haar huid, dat al begon op te drogen in de hitte van de zon. Hoeveel mannen had ze vandaag wel niet gedood? Ze was de tel kwijtgeraakt, ergens in die eindeloze strijd. Er was alleen maar de drang geweest om door te gaan, om te blijven vechten, want stoppen betekende sterven. Ze was verloren geraakt in de stroom van het gevecht, meegesleurd door de energie, door haar eigen energie.
“Allemaal,” zei Ceres.
Ze had ze allemaal gedood, zelfs degenen die ze niet eigenhandig had afgemaakt. Zij was degene geweest die de mensen op de tribunes had overtuigd om geen genoegen te nemen met wat het Rijk als vrede beschouwde. Zij was degene geweest die de mannen van Heer West had overtuigd om de stad binnen te vallen. Ze keek naar de doden, vastberaden om hun herinnering in leven te houden, en niet te vergeten wat hun overwinning had gekost.
In de hele stad waren de littekens van het geweld zichtbaar: kapotte deuropeningen, de restanten van de barricades. Maar er waren ook tekenen van vreugde: mensen kwamen naar buiten en voegden zich bij de menigte die door de straten stroomde.
Ze kon niet veel horen behalve het gejuich, maar in de verte dacht Ceres dat ze de strijd verder hoorde gaan. Het liefst wilde ze naar voren rennen en zelf met ze afrekenen, en ze wist dat ze het moest eindigen voor het uit de hand liep. Maar op dat moment was ze veel te uitgeput. Het was alsof ze een eeuwigheid had gevochten. Als de menigte haar niet had gedragen, was Ceres waarschijnlijk ingestort.
Toen ze haar uiteindelijk op het grote plein neerzetten, ging Ceres op zoek naar haar broertje en haar vader. Ze baande zich een weg naar hen toe, en wist hen te bereiken dankzij de mensen die respectvol plaats voor haar maakten.
Ceres knuffelde hen.
Ze zeiden niets. Hun zwijgen, het gevoel van hun omhelzing, zei alles. Ze hadden het overleefd, als gezin, al was de afwezigheid van haar dode broer nog diep voelbaar.
Ceres wenste dat het voor altijd zo kon blijven. Dat ze gewoon veilig bij haar broertje en haar vader kon blijven, en dat ze de hele revolutie gewoon op zijn beloop kon laten. Maar terwijl ze daar stond, vergezeld door de twee mensen waar ze het meest om gaf, werd ze zich van iets anders bewust.
Mensen staarden naar haar.
Ceres vond dat niet zo vreemd na alles dat er gebeurd was. Zij had in het middelpunt van het gevecht gestaan, en nu, onder het bloed en het vuil, volledig uitgeput, zag ze er waarschijnlijk uit als een monster uit een legende. Toch leek dat niet de reden dat iedereen staarde.
Nee, ze keken alsof ze wachtten tot iemand hen vertelde wat ze nu moesten doen.
Ceres zag een aantal figuren zich door de menigte banen. Ze herkende één van hen als Akila, de slanke, gespierde man die de laatste golf van rebellen had geleid. Anderen droegen de kleuren van de mannen van Heer West. Er was minstens één krijgsheer bij, een grote man met een paar pikhouwelen, die zijn verwondingen leek te negeren.
“Ceres,” zei Akila, “de resterende imperiale soldaten hebben zich teruggetrokken naar het kasteel of zoeken naar wegen om de stad te verlaten. Mijn mannen zijn er zoveel mogelijk gevolgd, maar ze kennen deze stad niet zo goed, en… nou, er is een risico dat mensen het verkeerd opvatten.”
Ceres begreep het. Als Akila’s mannen op jacht waren naar vluchtende soldaten, zouden ze als indringers gezien kunnen worden. En zelfs als dat niet het geval was, dan zouden ze in een hinderlaag gelokt kunnen worden.
Toch voelde het vreemd dat er zoveel mensen naar haar keken voor antwoorden. Ze keek om zich heen, zoekend naar hulp, want er moest wel iemand zijn die beter gekwalificeerd was om de leiding te nemen. Ceres wilde er niet vanuit gaan dat ze zomaar de leiding kon nemen, alleen omdat haar bloed haar verbond met de Ouden.
“Wie heeft er nu de leiding over de rebellen?” riep Ceres. “Zijn er leiders die het overleefd hebben?”
Om zich heen zag ze mensen hun hoofd schudden. Ze wisten het niet. Natuurlijk wisten ze het niet. Ze hadden niet meer gezien dan Ceres. Ceres wist was Anka dood was, vermoord door Lucious’ beulen. Waarschijnlijk waren de meeste andere leiders ook dood. Dat, of ze hadden zich verborgen.
“En de neef van Heer West, Nyel?” vroeg Ceres.
“Heer Nyel heeft ons niet vergezeld bij de aanval,” zei één van de mannen van Heer West.
“Nee,” zei Ceres, “dat was ook niet te verwachten.”
Misschien was het maar goed ook dat hij hier niet was. De rebellen en de inwoners van Delos zouden een man van adel zoals Heer West al niet vertrouwd hebben, gezien alles waar hij voor had gestaan, en hij was een moedige en eervolle man geweest. Zijn neef was dat niet.
Ze vroeg niet of de krijgsheren een leider hadden. Dat was niet het soort mannen dat ze waren. Ceres had hen leren kennen tijdens de trainingen voor de Killings, en ze wist dat hoewel elk van hen de kracht van tien mannen had, ze niet in staat waren om iets als dit te leiden.
Ze keek naar Akila. Hij was overduidelijk een leider, en zijn mannen deden wat hij zei. Toch leek hij te wachten tot zij bevelen gaf.
Ceres voelde haar vaders hand op haar schouder.
“Je vraagt je af waarom ze naar jou zouden luisteren,” raadde hij, en hij zat veel te dichtbij.
“Ze zouden me niet mogen volgen alleen omdat ik toevallig het bloed van de Ouden heb,” antwoordde Ceres zachtjes. “Wie ben ik nu echt? Hoe kan ik hen ooit leiden?”
Ze zag haar vader glimlachen.
“Ze willen je niet volgen vanwege je voorouders. Als het daarom ging hadden ze Lucious wel gevolgd.”
Haar vader spoog in het stof, alsof hij wilde benadrukken wat hij daarover dacht.
Sartes knikte.
“Vader heeft gelijk, Ceres,” zei hij. “Ze willen je volgen vanwege alles dat je hebt gedaan. Vanwege wie je bent.”
Ze dacht daarover na.
“Jij kunt ze verenigen,” voegde haar vader toe. “Je moet het nu doen.”
Ceres wist dat ze gelijk hadden, maar het was nog altijd lastig om te midden van zoveel mensen te staan en te weten dat ze op haar wachtten om een beslissing te nemen. Wat zou er gebeuren als ze dat niet deed? Wat zou er gebeuren als ze iemand anders forceerde om de leiding te nemen?
Ceres kon het antwoord wel raden. Ze kon de energie van de menigte voelen, nu in bedwang, als gloeiende kolen die klaar waren om in een wildvuur te veranderen. Zonder leider zou de stad geplunderd worden. Er zou meer dood en verwoesting komen, en misschien zelfs een nederlaag als de facties daar overrompeld werden.
Nee, dat kon ze niet toestaan. Zelfs niet als ze niet zeker wist dat ze het aankon.
“Broeders en zusters!” riep ze uit, en tot haar verbazing viel de menigte om haar heen stil.
De aandacht op haar voelde nu volledig.
“We hebben een grote overwinning gerealiseerd, wij allemaal! Jullie allemaal! Jullie zijn de confrontatie met het Rijk aangegaan, en jullie hebben de overwinning uit de kaken van de dood gesleurd!”
De menigte juichte. Ceres keek om zich heen en gaf de mensen een moment om het te laten bezinken.
“Maar het is niet genoeg,” vervolgde ze. “Ja, we zouden nu allemaal naar huis kunnen gaan. We zouden veel bereikt hebben. Misschien zouden we zelfs een tijdje veilig zijn. Maar uiteindelijk zullen de heersers van het Rijk ons komen halen, ons en onze kinderen. Het zou weer worden zoals het was, of erger. We moeten dit afmaken, voor eens en altijd!”
“En hoe moeten we dat doen?” riep een stem uit de menigte.
“We bezetten het kasteel,” antwoordde Ceres. “We bezetten Delos. En we maken de stad weer van ons. We nemen de koninklijke familie gevangen, en we maken een eind aan hun wrede bewind. Akila, jullie zijn hier per schip gekomen?”
“Dat klopt,” zei de leider van de rebellen.
“Ga met je mannen naar de haven en zorg dat we de controle daar hebben. Ik wil niet dat de imperialen ontsnappen en een leger ophalen, of een vloot die ons kan overvallen.”
Ze zag Akila knikken.
“Dat doen we,” verzekerde hij haar.
Het tweede deel was moeilijker.
“De rest gaat met mij mee naar het kasteel.”
Ze wees naar de vesting die boven de stad uittorende.
“Het is al veel te lang een symbool van de macht die zij over jullie hebben. Vandaag eisen we die macht terug.”
Ze keek om zich heen om te zien hoe ze reageerden.
“Als je geen wapen hebt, haal je er heen. Als je te ernstig gewond bent, of dit niet wil doen, schaam je dan niet om hier te blijven. Maar als je mee komt, kun je later zeggen dat je erbij was op de dag dat Delos bevrijd werd!”
Ze pauzeerde.
“Mensen van Delos!” schreeuwde ze. “Staan jullie aan mijn kant?!”
Het antwoord van de menigte was oorverdovend.
HOOFDSTUK DRIE
Stephania klampte zich vast aan de reling van hun boot, haar knokkels zo wit als het schuim op de oceaan. Ze genoot niet van de zeereis. Alleen de gedachte aan de wraak waar het toe zou leiden maakte het dragelijk.
Ze behoorde tot de hoogste adel van het Rijk. Tijdens de lange reizen die ze eerder had ondernomen had ze haar tijd doorgebracht in de hutten van grote galeien, of in de met kussens beklede rijtuigen die omgeven waren door goed bewaakte konvooien. Ze had nog nooit haar ruimte moeten delen op een boot die veel te klein leek voor de uitgestrekte oceaan.
Het was echter niet alleen het gebrek aan comfort dat haar reis zo moeilijk maakte. Stephania was er altijd trots op geweest dat ze harder was dan mensen dachten. Ze klaagde niet om het feit dat deze lekke tobbe bij elke golf heen en weer bewoog, of vanwege het schijnbaar eindeloze dieet van vis en zout vlees. Ze klaagde zelfs niet over de stank. Onder normale omstandigheden zou Stephania haar meest geloofwaardige glimlach tevoorschijn getoverd hebben en het gewoon hebben geaccepteerd.
Haar zwangerschap maakte dat lastig. Stephania kon het kind nu in zich voelen groeien. Thanos’ kind. Haar perfecte wapen. Van haar. Het was iets dat bijna onwerkelijk had geleken. Maar nu haar zwangerschap elk gevoel van misselijkheid versterkte en haar voedsel nog afschuwelijks deed smaken, voelde het echter dan ooit.