"In de armleuning van de troon zul je een klein gaatje vinden. Het is bedoeld om hem in te zetten.”
Caitlin keek naar beneden en deze keer zag ze een klein gaatje, net breed genoeg om de exacte omtrek van de scepter te omvatten. Ze reikte naar boven en zette de scepter langzaam in het gaatje.
Hij zakte helemaal naar beneden totdat zijn kop boven de armleuning uitkwam. Plotseling was er een zachte klik.
Caitlin keek naar beneden en was verbaasd om een kleine nis te zien aan de basis van een van de leeuwenhoofden. Binnenin zat een kleine gouden ring. Ze tastte er beneden in en nam hem eruit.
Ze hield hem vast en staarde ernaar.
"De ring van het lot," zei de vampier. "Hij is alleen maar voor jou bedoeld. Een geschenk van je vader.”
Caitlin staarde vol bewondering en hield hem omhoog in het licht. Ze zag de juwelen schitteren terwijl ze hem bewoog.
"Doe hem om de ringvinger van je rechterhand.”
Caitlin deed hem aan en toen ze het koele metaal voelde, ging er een trilling door haar heen. Ze kon de kracht voelen die er vanuit ging.
"Hij zal de weg tonen.”
Caitlin bekeek hem. "Maar hoe?" vroeg ze.
"Je hoeft hem alleen maar te inspecteren," zei de vampier.
Caitlin was in het begin in de war, maar inspecteerde de ring dan wat meer van nabij. Terwijl ze dat deed, ontdekte ze een fijne, delicate inscriptie, helemaal rond de ring. Haar hart begon sneller te slaan terwijl ze begon te lezen. Ze voelde onmiddellijk aan dat het een bericht van haar vader was.
Over de Brug, Achter de Beer,
Met de Winden van de Zon, laten we Londen achter ons liggen.
Caitlin las de rebus opnieuw, en las hem dan hardop, zodat Caleb het kon horen.
"Wat betekent het?" vroeg ze.
Hun gids glimlachte alleen terug.
"Ik mag jullie niet verder meenemen. De rest van de trip moet je zelf ontdekken." Dan leunde ze dicht tegen hen aan. “We rekenen op jou. Wat je ook doet, stel ons niet teleur.”
HOOFDSTUK VIJF
Caitlin en Caleb wandelden door de enorme gebogen deuren van Westminster Abbey naar buiten, in het ochtendlicht, met Ruth die hen op de hielen zat. Instinctief knepen ze hun ogen dicht en deden ze hun handen naar omhoog om het licht tegen te houden. Caitlin was Caleb dankbaar dat hij haar oogdruppels gegeven had voor ze naar buiten gingen. Het duurde een paar minuten voordat haar ogen zich hadden aangepast. Langzaam kwam de wereld van het Londen van 1599 in de kijker.
Caitlin was verbaasd. Parijs in 1789 verschilde niet zoveel van Venetië in 1791. Maar Londen in 1599, dat was een compleet andere wereld. Ze was geschokt door het verschil dat 190 jaar uitmaakte.
Londen lag voor haar uitgespreid. Maar het was geen bruisende stad met de allure van een metropool. In de plaats daarvan leek het meer op een grote, landelijke stad, met grote, lege plekken die nog in ontwikkeling waren. Er waren geen geplaveide straten—er was overal zand—en terwijl er toch veel gebouwen waren, waren er nog meer bomen. Genesteld in het midden van deze bomen, lagen her en der ongelijke huizenblokken en huizenrijen verspreid. De huizen waren allemaal gebouwd van hout en hadden enorme, met riet bedekte daken. Ze kon in een oogopslag zien hoe ontvlambaar de stad was, omdat ongeveer alles met hout gebouwd was en met al dat stro bovenop de huizen realiseerde ze zich hoe gevoelig dit geheel was aan vuur.
Ze merkte direct op dat de zandwegen de doorgang bemoeilijkten. Reizen per paard leek de meest gebruikelijke manier en tussendoor kwam er een paard, al dan niet met een kar, voorbij. Maar dat was de uitzondering. De meeste mensen wandelden—of liever, ze strompelden. De mensen die door de modderige straten liepen, schenen allemaal problemen te hebben om te lopen.
Ze ontdekte uitwerpselen langs de kant van de straten en ze was van streek door de geur, ook vanop een afstand. Dat ze soms vee voorbij wandelde, hielp ook al niet echt. Wanneer ze ooit gedacht had dat terugkeren in de tijd romantisch was, dan gaf deze aanblik haar niet veel rust.
Meer nog, in deze stad zag ze geen mensen die rondwandelden in hun beste kleren of parasols droegen en de laatste mode showden zoals ze gezien had in Parijs en Venetië. Integendeel, hier was iedereen heel wat eenvoudiger gekleed, met veel kleding die uit de mode was, mannen die eenvoudige boerenkleding droegen, zoals lompen. Enkel een paar mensen droegen witte kniebroeken boven hun kousen met korte tunieken die leken op rokken. Anderzijds bedekten de vrouwen zich met zoveel stof dat ze problemen hadden om vooruit te komen in de straten. Daarom namen ze de zomen van hun rokken vast en hielden ze zo hoog als ze konden—niet alleen om ze weg te houden van de modder en de uitwerpselen, maar ook van de ratten. Caitlin was geschokt dat ze dat ongedierte openlijk kon zien rondlopen.
Maar toch, ondanks alles, was deze tijd duidelijk uniek—en op zijn minst rustig. Ze voelde zich alsof ze zich in een groot landelijk dorp bevond. Hier was geen hectisch 21ste eeuws gedoe. Er waren geen auto’s die voorbijraasden en waren geen bouwgeluiden. Geen claxons, bussen, vrachtwagens, machines. Zelfs de geluiden van de paarden waren gedempt omdat hun hoeven in het zand wegzakten. Inderdaad, de enige geluiden die gehoord konden worden, behalve van verkopers die riepen, waren de geluiden van de kerkklokken die altijd aanwezig waren en geluid werden zoals een koor van bommen. Je kon ze horen over de hele stad. Dit was duidelijk een stad die gedomineerd werd door kerken.
Het enige wat deed denken aan de toekomstige bouwwerken waren paradoxaal genoeg de oude kerken—die hoog boven de bescheiden architectuur uittorenden en de horizon domineerden, terwijl hun torens onmetelijk hoog de lucht ingingen. Inderdaad, het gebouw waar ze uitkwamen, Westminster Abbey, torende uit boven alle zichtbare gebouwen. Ze kon nu al vertellen dat deze toren een baken was waar de hele stad aan kon herkend worden.
Ze keek naar Caleb, zag dat hij het toneel overschouwde en even verbaasd was. Ze zocht hem op en was gelukkig toen ze voelde dat hij haar hand in die van hem legde. Het voelde zo goed om hem terug aan te raken.
Hij keerde zich om en keek haar aan. Ze kon de liefde in zijn ogen zien.
"Wel," zei hij, terwijl hij zijn keel schraapte, "het is niet bepaald het Parijs van de 18de eeuw."
Ze glimlachte terug. "Nee, dat is het niet.”
"Maar we zijn samen, en dat is al wat telt," voegde hij eraan toe.
Ze kon zijn liefde voelen, terwijl hij diep in haar ogen keek, en voor een moment afgeleid was van hun missie.
"Ik heb zo’n spijt van wat er in Frankrijk gebeurde," zei hij. "Met Sera. Ik wou je nooit pijn doen. Ik hoop dat je dat weet."
Ze keek hem aan en ze wist dat hij het meende. Tot haar verbazing kon ze hem nu gemakkelijk vergeven. De oude Caitlin zou nog wat wrok gekoesterd hebben. Maar ze voelde zich sterker dan ooit en was echt in staat om het te laten gaan. In het bijzonder omdat hij voor haar teruggekomen was en het duidelijk was dat hij geen gevoelens had voor Sera.
Meer nog, voor de eerste keer realiseerde ze zich dat ze in het verleden haar eigen fouten gemaakt had, dat ze te vlug geoordeeld had door hem niet te vertrouwen en hem niet genoeg ruimte te geven.
“Ik heb ook spijt,” zei ze. Dit is een nieuw leven nu. En we zijn samen hier. Dat is al wat telt.”
Hij kneep in haar hand en toen hij dat deed, voelde hij een rilling door haar heen lopen.
Hij leunde achterover en kuste haar. Ze was verrast en blij tegelijk. Ze voelde de elektriciteit door haar heen stromen en kuste hem terug.
Ruth begon te janken aan hun voeten.
Ze lieten allebei los, keken naar beneden en lachten.
"Ze heeft honger," zei Caleb.
"Ik ook.”
"Zullen we Londen verkennen?" vroeg hij met een grijns. "We zouden kunnen vliegen," voegde hij eraan toe, “dat wil zeggen, wanneer je er klaar voor bent.”
Ze trok haar schouders terug en voelde dat haar vleugels op hun plaats zaten. Ze was er inderdaad klaar voor. Ze voelde zich hersteld van deze terugreis. Misschien raakte ze het tijdreizen eindelijk gewoon.
"Ik ben klaar," zei ze, "Maar ik zou willen wandelen. Ik zou deze plek voor de eerste keer willen bezoeken zoals ik alle andere plaatsen voordien heb bezocht.”
En het is zoveel romantischer, zo dacht ze zelf, maar ze zei het niet.
Maar hij keek naar beneden en glimlachte naar haar, en ze vroeg zich af of hij haar gedachten gelezen had.
Hij stak zijn hand uit met een glimlacht, en ze nam ze aan, en de twee gingen de trappen af.
*
Toen ze de kerk uitwandelden, ontdekte Caitlin in de verte een rivier en een brede weg die er ongeveer vijftig meter vandaan was met een ruw uitgesneden bord waarop “King Street” stond. Ze konden kiezen of ze links of rechts zouden afslaan. Aan de linkerkant leek de stad dichter op elkaar gepakt te zijn.
Ze gingen naar links, in de richting van het noorden, langs de King Street die parallel liep met de rivier. Toen ze verder gingen, was Caitlin verbaasd door de zichten en geluiden en ze nam alles in zich op. Aan hun rechterkant bevonden zich een reeks van chique houten huizen, grote landerijen, gebouwd in de Tudor stijl, met een witte gestukte buitenkant, bruin vakwerk dat bovenaan afgewerkt werd met een rieten dak. Aan hun linkerkant was ze verbaasd om landelijke stukken landbouwland te zien met tussendoor een klein, bescheiden huis en schapen en koeien die stippen vormden in het landschap. Het Londen van 1599 leek haar fascinerend. Aan de ene kant was het kosmopolitisch en rijk, aan de andere kant werd het nog bevolkt door boeren.
De straat zelf was ook wonderlijk. Hun voeten zaten bijna vast in het slijk terwijl ze wandelden en het vuil maakte de ondergrond nog zachter door al het verkeer dat te voet of te paard verliep. Dit was op zichzelf draaglijk, maar overal lagen uitwerpselen ingekoekt tussen het stof. Die uitwerpselen waren afkomstig van roedels wilde honden of van mensen die ze uit de ramen gooiden. Inderdaad, terwijl ze verder gingen, werden de luiken sporadisch geopend en kwamen oude vrouwen met emmers tevoorschijn die het huishoudelijk afval eruit gooiden. Het rook hier heel wat slechter dan Venetië, Florence of Parijs. Ze moest soms bijna braken en wenste dat ze een klein zakje met parfum had om onder haar neus te hangen. Gelukkig droeg ze nog steeds haar gemakkelijke schoenen om te sparren die Aiden haar in Versailles gegeven had. Ze kon zich niet voorstellen dat ze in deze straat ooit op hoge hakken zou kunnen wandelen.
Maar, tussendoor kon hier in de vreemde mix van landbouwland en grote landerijen ook een staaltje van architectuur gevonden worden. Caitlin was verbaasd om te zien dat er, hier en daar, ook gebouwen waren die ze herkende van de afbeeldingen uit de 21ste eeuw, zoals sierlijke kerken en tussendoor een paleis.
De straat kwam bruusk tot een einde in een grote doorgang met bogen. Ervoor stonden verschillende bewakers in uniform die acht gaven en lansen vasthielden. De poort was toch open en ze konden erdoor wandelen.
Een geëtst bord zei: “Paleis van Whitehall,” en ze gingen verder door de lange smalle tuin, vervolgens door een andere poort met een boog en dan naar buiten aan de andere kant terug naar de hoofdweg. Ze kwamen al vlug aan een cirkelvormig kruispunt met een bord waarop “Charing Cross,” was te lezen en een verticaal monument in het midden stond.
"Waar naartoe?" vroeg ze.
Caleb leek zo overweldigd te zijn als zijzelf. Eindelijk zei hij, “Mijn instinct vertelt mij om dicht bij de rivier te blijven en om naar rechts om te keren.”
Ze sloot haar ogen en ze probeerde het ook te voelen. "Ik ga akkoord," zei ze en ze voegde er dan aan toe, "Heb je enig idee wat het is dat we zoeken?"
Hij schudde zijn hoofd. "Ik weet het evenmin als jij.”
Ze keek naar beneden naar haar ring, en las het raadsel opnieuw hardop.
Over de Brug, Achter de Beer,
Met de Winden van de Zon, laten we Londen achter ons liggen.
Het deed bij haar een belletje rinkelen, maar Caleb wist evenmin waar de klepel hing.
"Wel, het vermeldt Londen," zei ze, "dus ik heb het gevoel dat we op het juiste spoor zitten. Mijn instinct vertelt me dat we moeten verder gaan, dieper de stad in, en dat we het zullen weten wanneer we het zien.”
Hij ging akkoord en zij nam zijn hand. Ze bogen af naar rechts om parallel langs de rivier te lopen. Ze volgden een bord waarop “The Strande” stond te lezen.
Toen ze verder gingen langs deze nieuwe straat, merkte ze op dat dit gebied dichter en dichter bebouwd werd. Er waren aan de beide kanten van de straat meer huizen die dichter tegen elkaar aan gebouwd waren. Het leek of ze dichter bij het centrum van de stad kwamen. De straten werden ook drukker. Het weer was perfect—het voelde aan zoals de vroege herfst volgens haar en de zon scheen constant. Ze vroeg zich even af welke maand het was. Ze was verbaasd hoe vlug ze de tijd verloren was.
Het was tenminste niet te heet. Maar, toen de straten zich meer en meer vulden met mensen, voelde ze zich claustrofobisch worden. Ze naderden zeker het centrum van een grote kosmopolitische stad, ook al was die niet zo gesofisticeerd als een hedendaagse stad. Ze was verrast: ze had zich altijd voorgesteld dat er in vroegere tijden minder mensen waren en dat het minder druk zou zijn. Maar meer dan ook bleek het tegenovergestelde waar te zijn: toen de straten drukker en drukker werden, kon ze niet geloven hoe druk het echt was. Het deed haar denken aan de tijd dat ze in de 21ste eeuw in New York doorbracht. Mensen duwden en trokken. Ze gebruikten hun ellenbogen en keken gewoon niet achterom om hun excuses aan te bieden. Ze stonken ook.
Op iedere hoek stonden straatverkopers die op agressieve manier hun waar aan de man brachten en dit droeg ook nog bij aan het tafereel. Overal waren er mensen met grappige Britse accenten aan het roepen,.
En wanneer de stemmen van de verkopers uitdoofden, domineerden andere stemmen in de lucht: die van prekers. Overal zag Caitlin geïmproviseerde platforms, podia, zeepkisten, katheders, waarop prekers stonden en hun sermoenen preekten tot de menigten. Ze riepen om gehoord te worden.
"Jezus zegt BOETEDOEN!" riep een dominee die een grappige hoge hoed droeg en een doordringende blik had. "Ik zeg dat ALLE THEATERS gesloten moeten worden! Alle vrije tijd moet VERBODEN worden! Keer terug naar uw gebedshuizen!”
Het deed Caitlin denken aan de mensen die op straathoeken preekten in New York City. Op bepaalde manieren was er niks veranderd.
Ze kwamen bij een andere poort, precies in het midden van de straat, met een bord waarop “Temple Barre, Stadspoort” stond. Caitlin was verrast dat steden werkelijk poorten hadden. De grote impressionante poort was open om de mensen er door te laten, en Caitlin vroeg zich af of ze ’s nachts dicht gingen. Aan iedere kant stonden nog meer bewakers.
Maar deze poort was anders: het scheen een plaats te zijn om bijeen te komen. Een grote menigte lummelde er rond en helemaal hoog vanboven, op een klein platform, stond een bewaker die een zweep vasthield. Caitlin keek op en was verbaasd om te zien dat een man, die aan de ketting lag en amper gekleed was, aan een paal was vastgebonden om zweepslagen te krijgen. De bewaker ging achteruit en sloeg hem opnieuw en opnieuw. De ganse menigte riep ‘oeh’ en ‘aah’ toen ze het zagen.