Overwinnaar, Verliezer, Zoon - Морган Райс 5 стр.


“Maar jij bent teruggekomen,” zei de jonge man. “Je hebt één van onze stammen verwoest, en je bent teruggekomen, lafaard!”

Op een andere dag zou Jeva hem voor die opmerking vermoord hebben, maar de realiteit was dat het gejank van een idioot er niet toe deed, zeker niet vergeleken met alle andere dingen die gaande waren. Ze wilde weer om hem heen lopen.

Jeva stopte toen hij een mes trok.

“Dit wil je niet, jongen,” zei ze.

“Vertel me niet wat ik wil!” schreeuwde hij, en hij dook op haar af.

Jeva reageerde instinctief. Ze ontweek zijn aanval en haalde tegelijkertijd uit met haar kettingen met messen. Ze bewoog met de snelheid van vele jaren training, en één van de kettingen wikkelde zich wringend rond zijn nek. Het bloed spoot alle kanten op, en de jonge man greep naar de wond terwijl hij zich op zijn knieën liet vallen.

“Verdomme,” zei Jeva zachtjes. “Waarom liet je me dat nou doen, idioot?”

Er kwam natuurlijk geen antwoord. Er kwam nooit een antwoord. Jeva fluisterde een gebed voor de doden naar de jonge man en tilde hem toen op. Andere dorpelingen volgden haar, en waar er voorheen grapjes zouden zijn gemaakt, voelde Jeva nu spanning. Ze volgden haar als wachters, alsof ze een gevangene naar haar executie begeleidden.

Toen ze bij het Huis van de Doden kwam, stonden de dorpsoudsten al op haar te wachten. Jeva liep op blote voeten naar binnen, knielde voor de eindeloze brandstapel, en liet het levenloze lichaam van haar aanvaller in de vlammen zakken. Terwijl het begon te branden, keek ze om zich heen naar de mensen die ze moest overtuigen.

“Je bent gekomen met bloed aan je handen,” zei een Spreker van de Doden. Zijn gewaden wervelden om hem heen toen hij naar voren stapte. “De doden hadden ons verteld dat er iemand zou komen, maar niet dat het op deze manier zou zijn.”

Jeva keek hem aan en vroeg zich af of hij de waarheid sprak. Er was ooit een tijd dat ze er niet aan getwijfeld zou hebben.

“Hij viel me aan,” zei Jeva. “Hij was niet zo snel als hij dacht.”

De anderen knikten. Zulke dingen konden nu eenmaal gebeuren in deze wrede wereld. Jeva liet het schuldgevoel dat ze had niet zien.

“Je bent gekomen om ons iets te vragen,” zei de Spreker.

“Jeva knikte. “Dat klopt.”

“Stel je vraag maar.”

Jeva stond daar en probeerde haar gedachten op een rijtje te krijgen. “Ik vraag om hulp voor het eiland Haylon. Het wordt aangevallen door een grote vloot, op bevel van de Eerste Steen. Ik ben ervan overtuigd dat onze mensen een verschil kunnen maken.”

Mensen begonnen door elkaar heen te praten. Er waren vragen en eisen, beschuldigingen en meningen, en ze leken allemaal in elkaar over te vloeien.

“Ze wil dat we voor haar gaan om te sterven.”

“Dit hebben we al eerder gehoord!”

“Waarom zouden we vechten voor mensen die we niet kennen?”

Jeva stond daar en liet alles over zich heen komen. Als dit verkeerd liep, dan was de kans groot dat ze deze ruimte niet meer zou verlaten. Gezien wie ze was, zou dat haar een gevoel van vrede moeten geven, maar ze betrapte zichzelf erop dat ze aan Thanos dacht, die zijn leven op het spel had gezet om haar te redden, en aan alle mensen die vast zaten op Haylon. Ze hadden haar nodig.

“We moeten haar naar de doden sturen voor alles dat ze gedaan heeft!” riep iemand.

De Spreker van de Doden ging naast Jeva staan en gebaarde om stilte.

“We weten wat onze zuster vraagt,” zei de Spreker. “Nu is niet de tijd om te praten. Wij zijn slechts levenden. Nu is de tijd om naar de doden te luisteren.”

Hij reikte naar zijn riem en haalde een buideltje tevoorschijn, met daarin heilige poeders die waren vermengd met de as van de voorouders. Hij gooide het op de brandstapel, en de vlammen laaiden op.

“Haal adem, zuster,” zei de Spreker. “Haal adem en zie.”

Jeva ademde de rook in en inhaleerde diep. De vlammen dansten in de kuil onder haar, en voor de eerste keer in jaren zag Jeva de doden.

Het begon met de geest van de man die ze had gedood. Hij stond op uit zijn brandende lichaam en liep door de vlammen naar haar toe.

“Je hebt me vermoord,” zei hij op een geschokte toon. “Je hebt me vermoord!”

Hij sloeg haar, en hoewel de doden niet in staat zouden moeten zijn om de levenden aan te raken, voelde Jeva het, alsof hij haar had geslagen terwijl hij nog leefde. Hij sloeg haar, en toen deed hij weer een stap achteruit, een verwachtingsvolle blik in zijn ogen.

Toen kwamen de andere doden op Jeva af, en ze waren niet vriendelijker dan de jonge man de ze had vermoord. Ze waren er allemaal: de mensen die ze zelf had vermoord, degenen die ze op Haylon de dood in had geleid. Ze liepen één voor één naar haar toe en sloegen haar. De klappen deden haar wankelen, en ze moest haar best doen om zichzelf staande te houden.

Het leek een eeuwigheid te duren. Toen ze eindelijk weer afstand namen, kon Jeva weer opkijken. Ze was op Haylon. Het eiland was omsingeld door schepen en de strijd woedde in alle hevigheid voort.

Ze zag de schepen van de Bottenmensen die van de aanvallers rammen, en hun krijgers stroomden de kust op. Ze zag hen vechten en moorden en sterven. Jeva zag hen sterven in aantallen die ze slechts één keer eerder had gezien, in Delos.

“Als je hen naar Haylon brengt, zullen ze sterven,” klonk een stem. De stem klonk alsof hij bestond uit de stemmen van duizend voorouders. “Ze zullen sterven zoals wij zijn gestorven.”

“Zullen ze winnen?” vroeg Jeva.

Er volgde een korte pauze voor de stem haar vraag beantwoordde. “Het is mogelijk dat het eiland wordt gered.”

Dus het zou geen leeg gebaar zijn. Het zou niet hetzelfde zijn als op Delos.

“Het zou het einde van onze mensen betekenen,” zei de stem. “Sommigen zullen het overleven, maar onze stammen niet. Onze manier van leven niet. Er zullen zich velen bij ons voegen, die in de dood op je zullen wachten.”

Jeva voelde een steek van angst. Ze had de woede gevoeld van de mensen die waren gestorven, ze had hun klappen gevoeld. Was dit het waard? Kon ze dit haar volk aan doen?

“En jij zal sterven,” vervolgde de stem. “Verkondig dit aan onze mensen, en jij zult ervoor sterven.”

Langzaam kwam ze weer tot zichzelf. Ze lag op de grond voor de brandstapel.

Jeva bracht een hand naar haar gezicht en zag bloed op haar vingers, hoewel ze niet wist of het kwam door de inspanning van het visioen of het geweld van de doden. Ze krabbelde overeind en keek uit over de menigte.

“Vertel ons wat je hebt gezien, zuster,” zei de Spreker van de Doden.

Jeva keek hem aan en probeerde te peilen hoeveel hij had gezien, als hij al iets gezien had. Kon ze nu liegen? Kon ze de mensen hier vertellen dat de doden allemaal voor het plan waren?

Jeva wist dat ze dat niet kon, zelfs niet voor Thanos.

“Ik zag de dood,” zei ze. “Jullie dood, mijn dood. Het betekent de dood van al onze mensen als we dit doen.”

Geroezemoes vulde de ruimte. Haar mensen hadden geen angst voor de dood, maar de verwoesting van hun hele manier van leven was iets anders.

“Jullie hebben me gevraagd voor de doden te spreken,” zei Jeva, “en zij zeiden dat de dood van onze mensen de overwinning op Haylon zal betekenen.” Ze haalde diep adem en dacht aan wat Thanos gedaan zou hebben. “Ik wil niet voor de doden spreken. Ik wil voor de levenden spreken.”

Het geroezemoes veranderde van toon, en de mensen klonken verward nu. Sommigen klonken kwaad.

“Ik weet wat jullie denken,” zei Jeva. “Jullie denken dat dit heiligschennis is. Maar er is een heel eiland vol mensen dat onze hulp nodig heeft. Ik heb de doden gezien, en zij vervloekten mij voor hun dood. Weten jullie wat dat mij vertelt? Dat het leven er wel toe doet! Dat de levens van alle mensen die zullen sterven als we niet helpen, belangrijk zijn. Als we niet helpen, laten we het kwaad toe. Dan laten we degenen die in vrede willen leven afgeslacht worden. Daar zal ik me tegen verzetten. Niet omdat de doden het vragen, maar omdat de levenden dat doen!”

Er ontstond opschudding in de zaal. De Spreker van de Doden keek om zich heen, en wendde zich toen tot Jeva. Hij duwde haar richting de deur.

“Je kunt beter gaan,” zei hij. “Ga, voordat ze je vermoorden voor blasfemie.”

Maar Jeva ging niet. De doden hadden haar al verteld dat ze hiervoor zou sterven. Als dat de prijs was die ze moest betalen om hulp te krijgen, dan het zij zo. Ze stond daar, in het oog van de storm. Toen een man op haar afrende, trapte ze hem naar achteren. Ze bleef staan. Dat was het enige dat ze op dat moment kon doen. Ze wachtte op het moment dat één van hen haar zou vermoorden.

Jeva was in de war toen dat niet gebeurde. Het werd rustiger in de ruimte, en de mensen die voor haar stonden draaiden zich naar haar om. Eén voor één lieten ze zich op hun knieën vallen. De Spreker van de Doden liep naar voren.

“Het lijkt erop dat we met je meegaan naar Haylon, zuster.”

Jeva knipperde met haar ogen. “Ik… begrijp het niet.”

Ze had dood moeten zijn. De doden hadden haar verteld dat dat haar dood het offer was dat ze wilden.

“Ben je onze manier van leven zo snel vergeten?” zei de priester. “Je hebt ons een dood geboden die het waard is. Wie zijn wij om ons daartegen te verzetten?”

Jeva liet zich ook op haar knieën vallen. Ze wist niet wat ze moest zeggen. Ze had de dood verwacht, en in plaats daarvan het leven gekregen. Nu moest ze het laten gelden.

“We komen eraan, Thanos,” fluisterde ze.

HOOFDSTUK ACHT

Irrien negeerde de pijn van zijn verwondingen terwijl hij naar het zuiden reed, over de weg die door zijn leger al in modder was veranderd. Hij dwong zichzelf om rechtop in het zadel te blijven zitten en niets te laten merken. Hij stopte niet, hij vertraagde zelfs niet, ondanks zijn vele sneeën, verbanden en hechtingen. Wat er aan het einde van deze reis lag, was te belangrijk om uit te stellen.

Zijn mannen reden met hem mee, en de rit terug naar Delos ging nog sneller dan hun aanval op het Noorden. Sommigen raakten achter omdat ze zich bezig moesten houden met het bijeenhouden van de slaven of omdat ze wagens met geplunderde spullen met zich meenamen, maar de meeste mannen reden met hun heer mee, klaar voor de gevechten die nog zouden komen.

“Ik hoop voor je dat je het niet mis hebt,” snauwde Irrien naar N’cho.

De huurling reed naast hem, met de schijnbaar onuitputtelijke kalmte die hij altijd uit leek te stralen, alsof het feit dat de horde van Irriens beste krijgers achter hen hem niets deed.

“Je zult het zien als we Delos bereiken, Eerste Steen.”

Dat duurde niet lang, hoewel Irriens paard toen ze arriveerden zwaar hijgde en zijn flanken nat waren van het zweet. Irrien volgde N’cho, die hen bij de weg vandaan leidde, naar een ruimte die vol stond met ruïnes en grafstenen. Toen hij halt hielt, keek Irrien om zich heen. Hij was niet onder de indruk.

“Dit is het?” wilde hij weten.

“Dit is het,” verzekerde N’cho hem. “Een ruimte waar het leven zwak genoeg is om… andere wezens op te roepen. Wezens die in staat zijn om één van de Ouden te doden.”

Irrien steeg af. Hij had het met gemak en gratie moeten doen, maar zijn pijnlijke verwondingen zorgden ervoor dat hij op een lompe manier de grond raakte. Het herinnerde hem aan wat de huurling en zijn kameraden hem hadden aangedaan, aan waar N’cho voor zou boeten als hij zijn belofte niet nakwam.

“Het ziet eruit als een eenvoudige begraafplaats,” beet Irrien naar hem.

“Het is al een plek des doods sinds de tijd van de Ouden,” antwoordde N’cho. “De dood is hier zo vaak geweest dat hij de deur op een kiertje heeft laten staan. Het vereist slechts de juiste woorden, de juiste symbolen om de deur helemaal te openen. En de juiste offers, uiteraard.”

Irrien had moeten weten dat een man die zich kleedde als een priester des doods om een offer zou vragen. En toch, als hij hem de middelen kon geven om het kind van de Ouden te doden, dan was het het waard.

“Er zullen slaven gebracht worden,” beloofde hij. “Maar als je faalt, zul je hen terugzien in de dood.”

Het meest angstaanjagende van dit alles was het feit dat de huurling daar niet eens op reageerde. Hij behield zijn kalmte, en liep naar een plek die eruitzag alsof er een massagraf onder lag. Hij haalde poeders en toverdrankjes uit zijn gewaden tevoorschijn, en begon markeringen op de grond te tekenen.

Irrien keek toe en wachtte. Hij ging in de schaduw van één van de tombes zitten en probeerde te verbergen hoe erg zijn lichaam pijn deed na de lange rit. Hij zou maar graag verder Delos in zijn gereden om te baden en zijn wonden te verzorgen, en misschien even te rusten. Maar dan zouden zijn mannen vragen stellen over waarom hij niet hier was. En hij moest sterk zijn.

Dus stuurde hij zijn mannen erop uit om offers te halen, en gaf hen een lijst met andere dingen waarvan N’cho had gezegd dat ze nodig waren. Het duurde meer dan een uur voor ze terugkwamen uit de stad, met de meest bizarre verzameling van benodigdheden. Er kwam een dozijn priesters des doods mee met de slaven en smeersels, de kaarsen en de vuurpotten.

Irrien zag N’cho glimlachen bij het zien van de priesters, met een zelfverzekerdheid die Irrien vertelde dat hij geen spelletjes speelde.

“Ze willen zien hoe het in zijn werk gaat,” zei hij. “Ze willen zien of het wel echt mogelijk is. Ze geloven erin, maar ze geloven er niet in.”

“Ik geloof het als ik het zie,” zei Irrien.

“Dan zul je het zien, mijn heer,” antwoordde de huurling.

Hij liep terug naar de ruimte die hij met de symbolen van zijn toverkunst had gemarkeerd, en stak kaarsen aan. Hij gebaarde om de slaven naar voren te brengen, en bond hen één voor één vast aan staken rondom de cirkel die hij getekend had. Vervolgens smeerde hij hen in met oliën die hen deden worstelen en smeken.

Dat was echter niets vergeleken met hun geschreeuw, dat oprees toen de huurling hen in brand stak. Irrien hoorde een aantal van zijn mannen naar adem snakken bij het aanschouwen van de achteloze wreedheid. Anderen klaagden over verspilling. Irrien stond daar alleen maar. Als dit niet werkte, had hij later alle tijd om N’cho te vermoorden.

Het werkte echter wel, op een manier die Irrien nooit had kunnen voorzien.

Hij zag N’cho de cirkel uitstappen. Terwijl hij zong, leek de grond binnenin de cirkel in te storten, alsof er een zinkgat ontstond. De schreeuwende, brandende offers vielen in het gat terwijl N’cho onverstoorbaar door bleef dingen.

Irrien hoorde het gekraak van de tombes die open begonnen te breken. Een graf vlakbij de plek waar Irrien stond scheurde met een oorverdovend lawaai door tweeën. Irrien zag de hoe de botten er als in een draaikolk werden uitgerukt, waarna ze het gat in de grond werden ingezogen.

Er volgden nog meer botten. Het was alsof ze door een magische kracht naar het gat toe werden getrokken, met de snelheid van geworpen speren. Irrien zag een man door een dijbeen doorboord worden, waarna hij mee het gat in werd gesleurd. Hij schreeuwde toen hij viel

En toen werd alles weer stil. N’cho gebaarde naar de priesters des doods om naar voren te komen. Ze gingen bij hem staan, duidelijk benieuwd naar wat hij dan ook aan het doen was. Irrien vond het belachelijk dat ze hun verlangen naar macht op de eerste plaats zetten, dat ze het zelfs belangrijker vonden dan hun eigen leven.

Irrien had al geraden wat er kwam, nog voordat een enorme hand met klauwen uit het gat omhoog kwam en één van de priesters greep. De klauwen boorden zich dwars door de priester heen en sleurden de om genade smekende man met zich mee.

N’cho kwam meteen in actie en wikkelde een lichte, zilveren ketting om de arm van het wezen heen, alsof hij een wild paard ving. Hij overhandigde het uiteinde van de ketting aan een groep soldaten. Ze hielden de ketting voorzichtig vast, alsof ze verwachtten dat zij zelf de volgende slachtoffers zouden worden.

Назад Дальше