“Heil, Koning Claudius,” riepen ze.
Er werd weer op trompetten geblazen, en het gouden rijtuig van Koning Claudius en Koningin Athena kwam door één van de poorten de arena binnengereden. Ze werden gevolgd door een rijtuig met Kroonprins Avilius, daarna met Prinses Floriana, en daarna werd de arena overspoeld door een entourage van rijtuigen met mensen van adel. Elk rijtuig werd getrokken door twee sneeuwwitte paarden, versierd met kostbare juwelen en goud.
Toen Ceres Prins Thanos bij hen zag, keek ze ontzet naar de chagerijnige blik van de negentienjarige jongen. Ze had hem van tijd tot tijd, als ze zwaarden voor haar vader bezorgde, zien praten met de krijgsheren in het kasteel. Hij had altijd die zure blik van superioriteit in zijn ogen. Zijn lichaamsbouw liet niets te wensen over—hij kon bijna aangezien worden voor een krijgsheer—hij had gespierde armen, zijn middel was strak en gespierd, en zijn benen waren zo hard als boomstammen. Maar het feit dat hij geen respect of passie voor zijn positie leek te hebben maakte haar woedend.
Terwijl de leden van de koninklijke familie naar hun plaatsen op het podium paradeerden, werd er weer op trompetten geblazen, het signaal dat de Killings op het punt stonden te beginnen.
De menigte brulde terwijl alle krijgsheren, op twee na, weer achter de ijzeren poorten verdwenen.
Ceres herkende één van hen als Stefanus, maar ze kon niet zien wie de andere vechter was; hij droeg niets behalve een helm met een vizier en een lendendoek die met een lederen riem vastzat. Misschien was hij van ver gekomen om deel te nemen. Zijn geoliede huid had de keur van vruchtbare grond, en zijn haar was zo zwart als de donkerste nacht. Door de spleten in zijn helm kon Ceres de vastberaden blik in zijn ogen zien, en ze wist onmiddellijk dat Stefanus het gevecht niet zou overleven.
“Maak je geen zorgen,” zei Ceres tegen Nesos. “Je mag je zwaard houden.”
“Hij is nog niet verslagen,” antwoordde Nesos met een grijns. “Stefanus zou niet ieders favoriet zijn als hij niet superieur was.”
Toen Stefanus zijn drietand en schild hief, werd de menigte stil.
“Stefanus!” schreeuwde één van de rijke jongens in de stand met een geheven vuist. “Macht en moed!”
Stefanus knikte naar de jongen en het publiek brulde goedkeurend. Toen stormde hij met volle kracht op de buitenlander af. De buitenlander week in een oogwenk uit, draaide om zijn as en haalde met zijn zwaard naar Stefanus uit. Hij miste hem op een centimeter na.
Ceres kromp ineen. Met zulke reflexen zou Stefanus het niet lang uithouden.
De buitenlander gaf een brul en hakte keer op keer op Stefanus’ schild in, terwijl Stefanus naar achteren werd gedreven. De wanhopige Stefanus wist het gezicht van zijn tegenstander te raken met de rand van zijn schild, en het bloed spatte door de lucht terwijl hij tegen de grond ging.
Ceres vond het een behoorlijk goede zet. Misschien had Stefanus zijn techniek verbeterd sinds ze hem de laatste keer had zien trainen.
“Stefanus! Stefanus! Stefanus!” riepen de toeschouwers.
Stefanus stond bij de voeten van de gewonde vechter, maar net toen hij op het punt stond om hem met zijn drietand neer te steken, tilde de buitenlander zijn benen op. Hij schopte Stefan, die viel en op zijn achterste terecht kwam. Beide vechters sprongen zo snel als katten overeind en gingen weer tegenover elkaar staan.
Hun ogen ontmoetten elkaar en ze begonnen om elkaar heen te cirkelen. De spanning in de lucht was voelbaar voor Ceres.
De buitenlander gromde en hief zijn zwaard hoog in de lucht terwijl hij op Stefanus af rende. Stefanus week snel uit en stak hem in zijn dijbeen. Als wraak zwaaide de buitenlander zijn zwaard rond, en sneed hij in Stefanus’ arm.
Beide krijgers kreunden van de pijn, maar het was alsof hun wonden hun furie alleen maar deden oplaaien in plaats van hen te vertragen. De buitenlander trok zijn helm af en slingerde hem op de grond. Zijn zwarte, bebaarde kin zat onder het bloed en zijn rechteroog was gezwollen, maar zijn blik vertelde Ceres dat hij klaar was met spelletjes spelen en voor de kill ging. Hoe snel zou hij in staat zijn om hem te doden?
Stefanus rende op de buitenlander af, en Ceres snakte naar adem toen Stefanus’ drietand in botsing kwam met het zwaard van zijn tegenstander. Hun ogen op elkaar gericht worstelden de krijgers met elkaar, kreunend, hijgend, duwend. De aderen in hun voorhoofd waren zichtbaar en hun spieren spanden zich aan onder hun bezwete huid.
De buitenlander dook en wrong zich uit de houtgreep. Hij verraste Ceres; hij draaide zich snel als een tornado om, haalde uit met zijn drietand en onthoofdde Stefanus.
Na een paar ademtochten stak de buitenlander triomfantelijk zijn arm in de lucht.
De menigte was een seconde lang doodstil. Ze keek op naar de jongen die Stefanus’ eigenaar was. Zijn mond stond wijd open, en zijn wenkbrauwen stonden woest.
De jongen smeet zijn zilveren kelk de arena in en stormde de stand uit. De dood is de grote gelijkmaker, dacht Ceres terwijl ze een glimlach onderdrukte.
“August!” riep een man in het publiek. “August! August!”
De ene na de andere toeschouwer begon met hem mee te doen, tot het hele stadion de naam van de overwinnaar riep. De buitenlander boog naar Koning Claudius, en toen renden er drie andere krijgers door de ijzeren poorten om hem te vervangen.
Het ene gevecht volgde het andere op, en de dag gleed voorbij. Ceres gaf haar ogen goed de kost. Ze wist niet of ze de Killings haatte of dat ze het geweldig vond. Aan de ene kant genoot ze ervan om de strategie, de vaardigheden en de moed van de deelnemers te bestuderen; maar aan de andere kant verachtte ze het feit dat de krijgers niets meer waren dan pionnen voor de rijken.
Toen het laatste gevecht van de eerste ronde begon, vochten Brennius en een andere krijger vlak naast waar Ceres, Rexus en haar broers zaten. Ze kwamen steeds dichterbij, hun zwaarden kletterend, en de vonken spatten alle kanten op. Het was opwindend.
Ceres zag Sartes over de reling leunen, zijn ogen strak de deelnemers gericht.
“Naar achteren!” riep ze naar hem.
Maar voor hij kon antwoorden sprong er ineens een omnicat uit een luik in de grond, aan de andere kant van het stadion. Het enorme beest likte zijn slagtanden en zijn klauwen begroeven zich in het rode zand terwijl hij zich richting de krijgers begaf. De krijgsheren hadden het dier nog niet gezien, en het stadion hield zijn adem in.
“Brennius is er geweest,” mompelde Nesos.
“Sartes!” riep Ceres weer. “Ik zei naar—”
Ze kreeg de kans niet om haar zin af te maken. Een steen onder Sartes’ hand schoot ineens los, en voor iemand kon reageren viel hij naar beneden, over de reling heen. Hij belandde met een doffe bons in de kuil.
“Sartes!” riep Ceres vol afschuw terwijl ze overeind sprong.
Ceres keek naar beneden en zag Sartes, drie meter onder haar, rechtop zitten en met zijn rug tegen de muur leunen. Zijn onderlip trilde, maar er waren geen tranen. Geen woorden. Hij hield zijn arm vast en keek omhoog, zijn gezicht vertrokken van angst.
Hem daar beneden zien zitten was meer dan Ceres kon verdragen. Zonder na te denken greep ze Nesos’ zwaard en sprong over de reling de kuil in. Ze belandde vlak voor haar jongere broertje.
“Ceres!” schreeuwde Rexus.
Ze wiep een blik omhoog en zag hoe Rexus en Nesos door wachters werden weggesleurd voor ze haar achterna konden gaan.
Ceres stond in de kuil, overspoeld door een onwerkelijk gevoel. Hier stond ze dan, bij de vechters in de arena. Ze wilde Sartes hier weghalen, maar er was geen tijd meer. Dus ging ze voor hem staan, vastberaden om hem te beschermen. De omnicat brulde naar haar. Hij hurkte laag en fixeerde zijn gele ogen op Ceres. Ze kon het gevaar voelen.
Ze greep Nesos’ zwaard met beide handen vast en klemde haar vingers stevig om het heft heen.
“Rennen, meisje!” schreeuwde Brennius.
Maar het was al te laat. De omnicat stormde op haar af en was nog maar een paar meter bij haar vandaan. Ze ging dichter bij Sartes staan, en vlak voordat hij kon aanvallen, kwam Brennius vanaf de zijkant en sneed hij het oor van het beest af.
De omnicat ging op zijn achterpoten staan en brulde. Hij klauwde een stuk uit de muur achter Ceres terwijl het paarse bloed zijn vacht doordrenkte.
De menigte brulde.
De tweede krijgsheer naderde, maar voor hij het beest iets kon aandoen had de omnicat zijn keel al opengehaald met zijn klauwen. De krijger klemde zijn handen om zijn nek heen en zakte op de grond in elkaar. Het bloed sijpelde tussen zijn vingers door.
Het publiek begon te juichen, hongerig naar bloed.
De omnicat gromde en gaf Ceres zo’n harde klap dat ze door de lucht vloog, waarna ze op de grond terecht kwam. Bij de impact kletterde het zwaard uit haar handen, en het landde een eindje bij haar vandaan.
Ceres lag daar, en haar longen weigerden open te gaan. Snakkend naar adem en met een draaiend hoofd probeerde ze op handen en knieën te gaan zitten, maar ze viel al snel weer.
Terwijl ze ademloos op de grond lag, haar gezicht tegen het ruwe zand gedrukt, zag ze de omnicat op Sartes af gaan. Bij het zien van haar broertje in zo’n weerloze toestand, voelde ze een vuur in zich opwellen. Ze dwong zichzelf om adem te halen en met een complete helderheid stelde ze vast wat ze moest doen om haar broertje te redden.
Energie stroomde als een vloedgolf door haar heen en gaf haar een onmiddellijk kracht. Ze krabbelde overeind, pakte het zwaard op, en stormde zo snel op het beest af dat ze er van overtuigd was dat ze vloog.
Het beest was drie meter bij haar vandaan nu. Twee. Eén.
Ceres zette haar tanden op elkaar en zwaaide zichzelf op de rug van het beest. Ze begroef haar volhardende vingers in zijn borstelige vacht, wanhopig om zijn aandacht van haar broertje af te leiden.
De omnicat ging op zijn achterpoten staan en schudde met zijn bovenlichaam, waardoor Ceres heen en weer werd geslingerd. Maar haar ijzeren greep en haar vastberadenheid waren sterker dan de pogingen van het dier om haar af te werpen.
Toen het beest weer op vier poten terecht kwam, greep Ceres haar kans. Ze hief haar zwaard hoog in de lucht en stak het beest in zijn nek.
Het beest krijste en ging weer op zijn achterpoten staan. De menigte werd gek.
Het beest haalde naar achteren uit met zijn klauwen en boorde ze door Ceres’ rug. De klauwen voelden als dolken in haar vlees, en Ceres schreeuwde het uit van de pijn. De omnicat greep haar vast en smeet haar tegen een muur aan. Ze kwam een paar meter bij Sartes vandaan op de grond terecht.
“Ceres!” riep Sartes.
Met suizende oren ging Ceres rechtop zitten. De achterkant van haar hoofd bonkte, en ze voelde een warme vloeistof over haar nek stromen. Er was geen tijd om te kijken hoe ernstig de wond was. De omnicat viel haar weer aan.
Terwijl het beest op haar afrende, besefte Ceres dat ze weerloos was. Zonder na te denken hief ze instinctief haar hand, en strekte hem voor zich uit. Het was het laatste dat ze dacht dat ze zou zien.
Op het moment dat de omnicat haar besprong, kreeg Ceres het gevoel of er een bal van vuur in haar borstkas ontbrandde, en ineens voelde ze een bal van energie uit haar hand schieten.
Midden in de lucht werd het beest ineens slap.
De omnicat viel, gleed over de grond, en kwam boven op haar benen tot stilstand. Half verwachtend dat het beest weer tot leven zou komen om haar af te maken, hield Ceres haar adem in.
Maar het beest bewoog niet meer.
Verbijsterd staarde Ceres naar haar handpalm. Het publiek kon nooit gezien hebben wat er gebeurd was, en dachten waarschijnlijk dat het beest was gestorven omdat ze hem eerder met haar zwaard had gestoken. Maar zij wist wel beter. Er was één of andere mysterieuze kracht uit haar hand gekomen die het beest in een oogwenk had gedood. Wat voor kracht was het/ Ze had nog nooit zoiets meegemaakt, en ze wist niet wat ze ervan moest maken.
Wie was ze om die kracht te hebben?
Bang liet ze haar hand op de grond vallen.
Aarzelend keek ze op, en ze zag dat het doodstil was geworden in het stadion. En ze kon zich slechts één ding afvragen. Hadden zij het ook gezien?
HOOFDSTUK TWEE
Voor een seconde die eeuwig leek te duren, voelde Ceres alle ogen op haar branden. Ze zat daar, verdoofd door pijn en ongeloof. Meer dan voor de repercussies die haar te wachten stonden, vreesde ze voor de bovennatuurlijke kracht die in haar school, de kracht die de omnicat had gedood. Meer dan voor de mensen waar ze door omgeven werd, vreesde ze voor de confrontatie met zichzelf—een zelf die ze niet langer kende.
Ineens begon de menigte, die stil was geweest van verbijstering, luid te juichen. Het duurde even voor het tot haar doordrong dat ze voor haar juichten.
Er sneed een stem door het lawaai.
“Ceres!” schreeuwde Sartes naast haar. “Ben je in orde?”
Ze draaide zich om naar haar broertje, die ook nog steeds op de grond van het Stadion lag, en deed haar mond open. Maar er kwam niets uit. Ze was buiten adem en ze voelde zich versuft. Had hij gezien wat er echt was gebeurd? Ze wist niet hoe het met de rest zat, maar op deze afstand zou het een wonder zijn geweest als hij het niet had gezien.
Ceres hoorde voetstappen, en ineens werd ze door twee sterke handen omhoog getrokken.
“Wegwezen!” gromde Brennius, en hij duwde haar richting de open poort aan haar linkerkant.
De verwondingen op haar rug deden pijn, maar ze dwong zichzelf om terug te keren naar de realiteit. Ze greep Sartes en trok hem ook overeind. Samen renden ze naar de uitgang in een poging aan het gejuich van het publiek te ontsnappen.
Al snel betraden ze de donkere, benauwde tunnel. Binnen zag Ceres tientallen krijgsheren, wachtend op hun beurt voor een paar seconden van glorie in de arena. Sommigen zaten in een diepe meditatie op de banken, anderen spanden hun armspieren terwijl ze heen en weer liepen, weer anderen bereidden hun wapens voor op het onvermijdelijke bloedbad. Maar ze hadden het gevecht gezien, en staarden haar vol nieuwsgierigheid aan.
Ceres haastte zich door de ondergrondse gangen. De fakkels aan de muren hulden de grijze bakstenen in een warme gloed, en verlichtten allerlei wapens die tegen de muren aan stonden. Ze probeerde de pijn in haar rug te negeren, maar met elke stap die ze nam schaafde het ruwe materiaal van haar kleding tegen de open wonden. De klauwen van de omnicat hadden als dolken gevoeld toen ze naar binnen gingen, maar de pijn leek nu bijna nog erger.
“Je rug bloed,” zei Sartes met een trillende stem.
“Komt wel goed. We moeten Nesos en Rexus zien te vinden. Hoe gaat het met je arm?”
“Het doet pijn.”
Toen ze de uitgang bereikten zwaaide de deur open, en stonden er ineens twee soldaten van het Rijk voor hen.
“Sartes!”
Voor ze kon reageren werd haar broertje door één van de soldaten vastgegrepen, en zij door de ander. Verzet was zinloos. De soldaat slingerde haar over zijn schouder alsof ze een zak graan was en droeg haar weg. Vrezend dat ze zojuist was gearresteerd, begon ze hem op zijn rug te slaan. Maar het had geen zin.
Zodra ze buiten het Stadion waren gooide hij haar op de grond, en Sartes belandde naast haar. Een paar toeschouwers vormden een halve cirkel om haar heen en gaapten haar aan, hongerig naar bloed.
“Ga nog eens het Stadion binnen,” snauwde de soldaat, “en je wordt opgehangen.”
Tot haar verrassing draaiden de soldaten zich zonder nog een woord te zeggen om, en verdwenen weer in de menigte.