“Daar hou ik je aan, weet je,” zei Ceres glimlachend—hoewel ze hem in werkelijkheid nooit zijn zwaard zou afnemen.
“Ik verwacht niet anders,” grijnsde hij.
Ze vouwde haar armen voor haar borst toen er ineens een donkere gedachte bij haar opkwam.
“Moeder zou het niet toestaan,” zei ze.
“Maar Vader wel,” zei hij. “Hij is heel trots op je, weet je.”
Neso’s lieve opmerking verraste haar. Ze wist niet echt hoe ze het moest aanvaarden, en sloeg haar ogen neer. Ze hield zielsveel van haar vader, en ze wist dat hij van haar hield. Maar om de één of andere reden zag ze alleen haar moeders gezicht voor zich. Het enige dat ze wilde was dat haar moeder haar zou accepteren en net zo veel van haar zou houden als van haar broers. Maar hoe hard ze ook haar best deed, Ceres had altijd het gevoel dat ze in haar ogen nooit genoeg kon zijn.
Sartes klom kreunend naast hen op de muur. Hij was nog altijd een kop kleiner dan Ceres en zo schriel als een krekel, maar ze was er van overtuigd dat hij één dezer dagen als bamboe de lucht in zou schieten. Dat was ook wat er met Nesos gebeurd was. Hij was nu een gespierde hunk, die met zijn één meter negentig boven iedereen uittorende.
“En jij?” Ceres draaide zich om naar Sartes. “Wie denk jij dat er gaat winnen?”
“Ik ben het met jou eens. Brennius.”
Ze glimlachte en maakte met haar hand zijn haar door de war. Hij zei altijd wat zij zei.
Er rees weer gerommel op, de menigte zwol aan, en ze voelde een urgentie.
“Laten we gaan,” zei ze, “geen tijd te verspillen.”
Zonder te wachten klom Ceres langs de muur naar beneden en raakte rennend de grond. Terwijl ze de fontein in het oog hield, baande ze zich een weg naar het plein, verlangend om bij Rexus te komen.
Hij draaide zich om en zijn ogen werden groot van verrukking toen hij haar zag naderen. Ze rende op hem af en voelde zijn armen om haar middel terwijl hij een stoppelige wang tegen de hare drukte.
“Ciri,” zei hij in zijn lage, schorre stem.
Er liep een rilling over haar rug toen ze zich omdraaide en recht in Rexus kobaltblauwe ogen staarde. Met zijn één meter vijfentachtig was hij bijna een kop groter dan zij, met blond, stug haar dat langs zijn hartvormige gezicht viel. Hij rook naar zeep en de buitenlucht. Jezus, wat was het goed om hem weer te zien. Ondanks het feit dat ze zich prima kon redden in vrijwel elke situatie, gaf zijn aanwezigheid haar een gevoel van kalmte.
Ceres ging op haar tenen staan en sloeg haar armen om zijn brede nek heen. Ze had hem nooit als meer dan een vriend beschouwd tot ze hem over de revolutie had horen spreken, en over het ondergrondse leger waar hij lid van was. “We zullen vechten om onszelf te bevrijden van het juk van de onderdrukking,” had hij jaren geleden tegen haar gezegd. Hij had met zoveel passie over het verzet gesproken dat ze heel even had geloofd dat het omverwerpen van de monarchie mogelijk was.
“Hoe was de jacht?” vroeg ze met een glimlach, wetend dat hij dagenlang weg was geweest.
“Ik heb je glimlach gemist.” Hij streelde haar lange, roségouden haar naar achteren. “En je smaragdgroene ogen.”
Ceres had hem ook gemist, maar ze durfde het niet te zeggen. Ze was te bang om de vriendschap die ze hadden te verliezen als er iets tussen hen zou gebeuren.
“Rexus,” zei Nesos, die hen inhaalde en zijn arm greep. Sartes volgde hem op de voet.
“Nesos,” zei hij in zijn diepe, autoritaire stem. “We hebben weinig tijd als we naar binnen willen,” voegde hij toe, en knikte naar de anderen.
Ze haastten zich weg en gingen op in de massa die op weg was naar het Stadion. De soldaten van het Rijk waren overal en dreven de massa naar voren, soms met knuppels en zwepen. Hoe dichter ze bij de weg kwamen die naar het Stadion leidde, hoe dikker de menigte werd.
Ineens hoorde Ceres opschudding bij één van de kraampjes, en ze draaide zich instinctief om. Ze zag dat er ruimte was ontstaan rond een kleine jongen, waarnaast twee soldaten van het Rijk en een koopman stonden. Een aantal toeschouwers gingen er snel vandoor, terwijl anderen een cirkel vormden en nieuwsgierig toekeken.
Ceres liep naar voren en zag één van de soldaten een appel uit de hand van de jongen slaan. Hij greep de kleine bij zijn arm en schudde hem gewelddadig door elkaar.
“Dief!” gromde de soldaat.
“Genade, alstublieft!” schreeuwde de jongen terwijl de tranen over zijn smerige, ingevallen wangen liepen. “Ik had…zo’n honger!”
Ceres voelde haar hart barsten van medeleven. Zij had dezelfde honger gevoeld—en ze wist dat de soldaten niet anders dan wreed zouden zijn.
“Laat de jongen gaan,” zei de zwaargebouwde koopman kalm. Hij gebaarde met zijn hand, zijn gouden ring glinsterend in het zonlicht. “Ik kan het me veroorloven om hem een appel te geven. Ik heb honderden appels.” Hij grinnikte zachtjes, alsof hij de situatie niet al te zwaar opvatte.
Maar de menigte verzamelde zich om hen heen en iedereen werd stil terwijl de soldaten zich omdraaiden om de koopman te confronteren. Hun glimmende wapenrustingen ratelden. Ceres’ hart kromp samen voor de koopman—ze wist dat niemand het riskeerde om de confrontatie met het Rijk aan te gaan.
De soldaat deed dreigend een stap naar de koopman toe.
“Je neemt het op voor een crimineel?”
De koopman keek van de één naar de ander en leek nu onzeker. De soldaat draaide zich om en sloeg de jongen in zijn gezicht. Er klonk een misselijkmakend gekraak dat Ceres deed huiveren.
De jongen viel met een doffe bons op de grond, en de menigte hapte naar adem.
De soldaat wees naar de koopman en zei, “Om je loyaliteit aan het Rijk te bewijzen, hou je de jongen vast terwijl we hem met de zweep geven.”
De ogen van de koopman werden hard, en er stond zweet op zijn voorhoofd. Tot Ceres’ verrassing hield hij voet bij stuk.
“Nee,” antwoordde hij.
De tweede soldaat nam twee dreigende stappen naar de koopman en legde zijn hand op het heft van zijn zwaard.
“Doe het, of je verliest je kop en we steken je winkel in de fik,” zei de soldaat.
Het ronde gezicht van de koopman betrok, en Ceres kon zien dat hij verslagen was.
Langzaam liep hij naar de jongen toe. Hij greep hem bij zijn armen en knielde voor hem.
“Vergeef me alsjeblieft,” zei hij met tranen in zijn ogen.
De jongen jammerde en begon te schreeuwen terwijl hij zichzelf los probeerde te trekken.
Ceres kon het kind zien trillen. Ze wilde door blijven lopen naar het Stadion, en hier geen getuige van zijn, maar ze stond als verstijfd midden op het plein, haar ogen op de wreedheid gefixeerd.
De eerste soldaat scheurde de tuniek van de jongen open terwijl de tweede met een zweep boven zijn hoofd zwaaide. De meeste toeschouwers juichten de soldaten toe, hoewel er een paar mompelden en toen met hangende hoofden wegliepen.
Niemand kwam voor de dief op.
Met een hebzuchtige, bijna krankzinnige uitdrukking sloeg de soldaat de zweep tegen de rug van de jongen, en hij gilde het uit van de pijn. Bloed sijpelde uit de verse snijwonden. De soldaat bleef uithalen, tot het hoofd van de jongen naar achteren zakte en hij niet langer schreeuwde.
Ceres voelde een sterke drang om naar voren te stormen en de jongen te redden. Maar dat, wist ze, zou haar dood betekenen, en de dood van iedereen waar ze van hield. Ze liet haar schouders hangen, hopeloos en verslagen. Ze nam zich voor om op een dag wraak te nemen.
Ze trok Sartes naar zich toe en bedekte zijn ogen. Ze wilde hem wanhopig graag beschermen, hem nog een paar jaar onschuld gunnen, hoewel er in dit land eigenlijk geen onschuld bestond. Ze dwong zichzelf om niet impulsief te handelen. Als man zijnde moest hij deze wreedheden zien, niet alleen zodat hij zich aan kon passen, maar ook zodat hij op een dag een sterke deelnemer van het verzet kon zijn.
De soldaten rukten de jongen uit de handen van de koopman en gooiden zijn bewusteloze lichaam achterin een houten wagen. De koopman drukte zijn handen tegen zijn gezicht en huilde.
Binnen enkele seconden was de wagen weer in beweging, en was de open ruimte weer gevuld met mensen die over het plein slenterden alsof er niets was gebeurd.
Ceres voelde een overweldigend gevoel van misselijkheid opwellen. Het was onrechtvaardig. Ze kon nu zo een handvol zakkenrollers aanwijzen—mannen en vrouwen die hun kunst zo hadden geperfectioneerd dat zelfs de soldaten van het Rijk hen niet konden pakken. Het leven van deze arme jongen was nu verwoest vanwege zijn gebrek aan vaardigheid. Als dieven werden gepakt, of ze nu jong of oud waren, verloren ze hun ledematen of meer, afhankelijk van de stemming van de rechters op die dag. Als hij geluk had, zou zijn leven gespaard worden en zou hij worden veroordeeld tot een straf waarbij hij levenslang in de goudmijnen moest werken. Ceres zou liever sterven dan zo’n straf ondergaan.
Ze vervolgden hun weg door de straat, hun stemming verpest, schouder aan schouder met de anderen. De hitte was bijna ondraaglijk.
Er kwam een gouden koets naast hen rijden die iedereen uit de weg dreef, en de mensen naar de huizen langs de straten duwde. Ceres werd ruw door elkaar geschud en keek op. Ze zag drie tienermeisjes in kleurrijke zijden jurken, hun ingewikkelde kapsels versierd met pinnen van goud en kostbare juwelen. Eén van de tienermeisjes gooide lachend een munt op straat, en een handjevol burgers liet zich op handen en knieën vallen, worstelend om een stukje metaal waar ze hun familie een hele maand mee zouden kunnen voeden.
Ceres stopte nooit om aalmoezen op te rapen. Ze zou liever verhongeren dan donaties van dat soort mensen aannemen.
Ze zag een jonge man de munt vastgrijpen, waarna een oudere man hem tegen de grond werkte en een stijve hand om zijn nek klampte. Met zijn andere hand wrikte de oudere man de munt uit zijn hand.
De tienermeisjes lachten en wezen, waarna hun koets weer verder reed.
Ceres’ ingewanden krompen samen van walging.
“In de nabije toekomst zal ongelijkheid voorgoed verdwijnen,” zei Rexus. “Daar zal ik op toezien.”
Terwijl ze hem hoorde spreken, zwol Ceres’ hart van trots. Op een dag zou ze zij aan zij met hem en haar broers in het verzet vechten.
De straten werden breder naarmate ze het Stadion naderden, en Ceres kreeg weer het gevoel dat ze kon ademen. De lucht gonsde. Ze had het gevoel dat ze zou scheuren van opwinding.
Ze liep door één van de tientallen gewelfde poorten en keek op.
Er bevonden zich duizenden en duizenden burgers in het schitterende Stadion. De ovalen structuur was aan de noordelijke kant ingestort, en de meeste rode markiezen waren gescheurd en boden slechts weinig bescherming tegen de verzengende zon. Wilde beesten gromden van achter ijzeren tralies en valdeuren, en ze kon de krijgsheren al klaar zien staan achter de poorten.
Ceres nam alles verwonderd in zich op.
Ineens keek Ceres op en besefte ze dat ze achter was geraakt. Ze haastte zich naar voren om Rexus en haar broers in te halen, maar op dat moment werd ze omsingeld door vier potige mannen. Ze roken naar alcohol, rottende vis en zweet en ze verdrongen zich om haar heen en staarden haar aan met hun rotte tanden en lelijke grijnzen.
“Jij gaat met ons mee, mooi meisje,” zei één van hen terwijl ze op strategische wijze dichterbij kwamen.
Ceres’ hart ging hevig tekeer. Ze keek voor zich uit, zoekend naar de anderen, maar ze waren al verzwolgen door de menigte.
Ze confronteerde de mannen en zette haar dapperste gezicht op.
“Laat me met rust of ik…”
Ze barstten in lachen uit.
“Wat?” spotte één van hen. “Een klein meisje als jij dat het tegen ons vier opneemt?”
“We zouden je hier schoppend en schreeuwend naar buiten kunnen dragen en niemand die er wat van zou zeggen,” voegde een ander toe.
En het was waar. Vanuit haar ooghoeken zag Ceres mensen voorbij lopen, die deden alsof ze niet zagen hoe deze mannen haar behandelden.
Ineens werd het gezicht van de leider serieus. Met één snelle beweging had hij haar bij haar armen gegrepen en haar naar zich toe getrokken. Ze wist dat ze haar konden meenemen en dat niemand ooit meer iets van haar zou horen, en die gedachte beangstigde haar meer dan wat dan ook.
In een poging haar bonzende hart te negeren draaide Ceres zich om en rukte haar arm los uit zijn houtgreep. De andere mannen lachten geamuseerd, maar toen ze de onderkant van haar handpalm tegen de neus van de leider sloeg en zijn hoofd naar achteren klapte, werden ze stil.
De leider greep met zijn smerige handen naar zijn neus en kreunde.
Ze liet zich niet vermurwen. Wetend dat ze maar één kans had, schopte ze hem in zijn maag, en hij klapte voorover.
Maar ze werd onmiddellijk door de andere drie besprongen. Hun sterke handen grepen haar vast en trokken haar mee.
Ineens bedaarden ze. Ceres keek om en zag tot haar opluchting dat Rexus was verschenen en er één in zijn gezicht stompte, waardoor de man bewusteloos raakte.
Toen verscheen Nesos. Hij greep een ander en gaf hem een knietje in zijn maag, waarna hij hem tegen de grond trapte en hem in het rode stof liet liggen.
De vierde man stormde op Ceres af, maar net toen hij wilde aanvallen, dook ze weg. Ze draaide om haar as en schopte hem tegen zijn achterste, waardoor hij met zijn hoofd tegen een pilaar aan klapte.
Ze stond daar, hijgend, en nam alles in zich op.
Rexus legde een hand op Ceres’ schouder. “Ben je in orde?”
Ceres’ hart ging nog steeds hevig tekeer, maar haar angst werd langzaam vervangen door een gevoel van trots. Ze had het goed gedaan.
Ze knikte en Rexus legde een arm om haar schouder terwijl ze verder liepen. Er speelde een glimlach om zijn volle lippen.
“Wat?” vroeg Ceres.
“Toen ik zag wat er gebeurde, wilde ik ze stuk voor stuk neersteken. Maar toen zag ik hoe je jezelf verdedigde.” Hij schudde zijn hoofd en grinnikte. “Dat hadden ze niet verwacht.”
Ze voelde haar wangen rood kleuren. Ze wilde zeggen dat ze onbevreesd was geweest, maar in werkelijkheid was dat niet zo.
“Ik was nerveus,” gaf ze toe.
“Ciri, nerveus? Nooit.” Hij kuste Ceres op haar hoofd, en ze liepen verder het Stadion in.
Ze vonden een paar lege plekken op de begane grond en ze namen plaats. Ceres was dolblij dat ze niet te laat waren. Ze liet alle gebeurtenissen van die ochtend achter zich en liet zich meeslepen door de opwinding van de juichende menigte.
“Zie je ze?”
Ceres volgde Rexus’ vinger en keek omhoog. Ze zag een stuk of tien tieners in een stand zitten, die wijn uit zilveren kelken dronken. In haar hele leven had ze nog nooit zulke mooie kleren, zoveel voedsel op één tafel, of zoveel glinsterende juwelen gezien. Niet één van hen had ingevallen wangen of holle buiken.
“Wat doen ze?” vroeg ze toen ze zag dat één van het munten in een gouden schaal verzamelde.
“Elk van hen bezit een krijgsheer,” zei Rexus, “en ze zetten geld in op wie ze denken dat er zal winnen.”
Ceres snoof. Dit was slechts een spelletje voor hen, besefte ze. Natuurlijk gaven die verwende tieners niets om de krijgers of de vechtkunst. Ze willen alleen zien of hun krijgsheer zou winnen. Maar voor Ceres draaide dit evenement om eer en moed en vaardigheden.
De koninklijke banners gingen de lucht in, er klonk trompetgeschal, en toen aan alle kanten van het Stadion de ijzeren tralies open vlogen, marcheerde de ene na de andere krijgsheer de duisternis uit, hun leren en ijzeren wapenrustingen glimmend in het zonlicht.
De menigte ging tekeer toen de vechters de arena betraden, en Ceres stond, evenals de rest, applaudisserend op. De krijgers eindigden in een naar buiten gerichte cirkel, hun bijlen, zwaarden, speren, schilden, drietanden, zwepen en andere wapens omhoog geheven.