Slaaf, Krijger, Koningin - Морган Райс 5 стр.


Lange termijn? Ineens drong het tot haar door dat zijn nieuwe baan niet voor slechts een paar maanden was. Het zouden wel jaren kunnen worden.

Ze was radeloos.

Hij deed een stap naar voren, alsof hij het voelde, en knuffelde haar.

Ze voelde hoe ze in zijn armen begon te huilen.

“Ik zal je missen, Ceres,” zei hij over haar schouders. “Je bent anders dan alle anderen. Ik zal elke nacht naar de hemel kijken en weten dat jij je onder dezelfde sterren bevind. Zal jij hetzelfde doen?”

Eerst wilde ze naar hem schreeuwen, en zeggen: hoe durf je me hier alleen achter te laten.

Maar in haar hart voelde ze dat hij niet kon blijven, en ze wilde het niet moeilijker voor hem maken dan het al was.

Er rolde een traan over haar gezicht. Ze snoof en knikte.

“Ik zal elke nacht onder onze boom staan,” zei ze.

Hij kuste haar voorhoofd en sloeg zijn lieve armen om haar heen. De wonden op haar rug voelden als messen, maar ze klemde haar kaken op elkaar en gaf geen kik.

“Ik hou van je, Ceres.”

Ze wilde antwoorden, maar ze kon zichzelf er niet toe brengen om iets te zeggen—haar woorden bleven in haar keel steken.

Hij haalde zijn paard uit de stal, en Ceres hielp hem met voedsel, gereedschap en andere spullen in de zadeltassen te pakken. Hij omhelsde haar een laatste keer, en ze dacht dat ze zou barsten van verdriet. Toch kon ze geen woord uitbrengen.

Hij besteeg zijn paard, en knikte voor hij het dier aanspoorde.

Ceres zwaaide terwijl hij wegreed, en ze keek met een onbuigzame aandacht toe tot hij achter de heuvel in de verte was verdwenen. De enige ware liefde die ze ooit had gekend kwam van die man. En nu was hij weg.

Er begon regen te vallen, en het prikte in haar gezicht.

“Vader!” schreeuwde ze zo luid als ze kon. “Vader, ik hou van je!”

Ze liet zich op haar knieën vallen en begroef huilend haar gezicht in haar handen.

Het leven, wist ze, zou nooit meer hetzelfde zijn.

HOOFDSTUK DRIE

Met pijnlijke voeten en brandende longen beklom Ceres de steile heuvel, zo snel als ze kon, zonder een druppel uit de emmers water te knoeien. Normaal gesproken zou ze wel een pauze nemen, maar haar moeder had gedreigd dat ze geen ontbijt zou krijgen als ze niet tegen zonsopkomst terug was—en geen ontbijt betekende dat ze niet zou eten tot het avondmaal. De pijn kon haar niet zoveel schelen—het zorgde dat ze niet de hele tijd aan haar vader hoefde te denken, en de miserabele situatie die hij had achtergelaten.

De zon kwam net boven de Alva Bergen in de verte op, en schilderde de verspreidde wolken in een goudroze gloed. Er blies een zacht windje door het hoge, gele gras aan weerszijden van de weg. Ceres snoof de frisse ochtendlucht op en dwong zichzelf om sneller te lopen. Haar moeder zou het feit dat hun gewone weg was opgedroogd, of dat er een lange rij bij de andere stond, bijna een kilometer verderop, geen acceptabel excuus vinden. Ze stopte niet voor ze de heuveltop bereikte—en toen ze er was, hield ze abrupt halt, verbijsterd door wat ze voor zich zag.

Daar, in de verte, stond haar huis—en daarvoor stond een bronzen wagen. Haar moeder stond buiten, diep in gesprek met een man die zoveel overgewicht had dat Ceres dacht dat ze nog nooit iemand had gezien die zelfs maar de helft van zijn gewicht had. Hij droeg een bordeauxrode linnen tuniek en een rode zijden hoed, en zijn lange baard was ruig en grijs. Ze kneep met haar ogen en probeerde het te begrijpen. Was hij een koopman?

Haar moeder droeg haar beste jurk, een lange, groene, linnen japon die ze jaren geleden had gekocht met geld dat eigenlijk bedoeld was om nieuwe schoenen voor Ceres van te kopen. Het sloeg helemaal nergens op.

Aarzelend begon Ceres de heuvel af te lopen. Ze hield haar ogen op hen gericht, en toen ze zag dat de oude man haar moeder een zware lederen buidel overhandigde en haar moeders ingevallen gezicht oplichtte, werd ze nog nieuwsgieriger. Hadden ze eindelijk weer eens geluk? Zou Vader nu weer thuis kunnen komen? De gedachten deden haar borstkas een beetje samentrekken, hoewel ze zichzelf niet toestond om opwinding te voelen voor ze wist wat er precies gaande was.

Toen Ceres hun huis naderde, draaide haar moeder zich om en gaf haar een warme glimlach—en Ceres kreeg onmiddellijk een knoop in haar maag. De laatste keer dat haar moeder zo naar haar had geglimlacht—met glimmende tanden en oplichtende ogen—had Ceres met de zweep gekregen.

“Liefste dochter,” zei haar moeder met een overdreven lieve toon. Ze strekte haar armen uit en vertoonde een grijns die Ceres’ bloed deed koken.

“Dit is het meisje?” zei de oude man met een begerige glimlach. Zijn donkere kraaloogjes werden groot toen hij naar Ceres keek.

Nu Ceres dichterbij stond, kon ze elk rimpel in de huid van de dikke man zien. Zijn brede, platte neus leek zijn hele gezicht in beslag te nemen, en toen hij zijn hoed afdeed, glom zijn bezwete kale hoofd in het zonlicht.

Haar moeder liep naar Ceres toe, pakte de emmers van haar over, en zette ze op het verschroeide gras neer. Dat gebaar alleen al bevestigde voor Ceres dat er iets ernstig mis was. Ze voelde paniek opwellen.

“Ik wil u graag voorstellen aan mijn trots en vreugde, mijn enige dochter, Ceres,” zei haar moeder, en ze deed of ze een traan uit haar ogen veegde, die er in werkelijkheid niet was. “Ceres, dit is Heer Blaku. Toon respect voor je nieuwe meester.”

Ceres voelde een steek van angst in haar borst. Ze haalde een teug lucht naar binnen. Ceres keek naar haar moeder, die met haar rug naar Heer Blaku stond en haar de meest kwaadaardige glimlach toewierp die ze ooit had gezien.

“Meester?” vroeg Ceres.

“Om onze familie van de financiële ondergang en publieke vernedering te redden, heeft de vrijgevige Heer Blaku je vader en mij een genereus bod gedaan: een zak goud in ruil voor jou.”

“Wat?” hijgde Ceres. Ze voelde de grond onder haar voeten wegzakken.

“Nu, wees het brave meisje dat je bent en betuig je respect,” zei haar moeder, die Ceres een waarschuwende blik toe wierp.

“Dat zal ik niet,” zei Ceres. Ze deed een stap achteruit en stak haar borst vooruit. Ze voelde zich een idioot om het feit dat ze niet meteen had beseft dat de man een slavendrijver was, en dat de transactie om haar ging.

“Vader zou me nooit verkopen,” voegde ze met op elkaar geklemde kaken toe. Haar angst en verontwaardiging werden steeds heviger.

Haar moeder keek haar dreigend aan en greep haar bij haar arm, en haar vingernagels begroeven zich in Ceres’ huid.

“Als je je gedraagt, neemt deze man je wellicht als zijn bruid, en voor jou zou dat iets heel moois betekenen,” mompelde ze.

Heer Blaku likte aan zijn dunne, korstige lippen terwijl hij zijn opgezwollen ogen gretig over Ceres’ lichaam liet glijden. Hoe kon haar moeder haar dit aandoen? Ze wist dat haar moeder niet zoveel van haar hield als van haar broers—maar dit?

“Marita,” sprak hij in een nasale stem. “Je had al gezegd dat je dochter mooi was, maar je bent vergeten te vertellen wat voor ongelofelijk magnifiek wezen ze is. Ik moet zeggen, ik heb nog niet eerder een vrouw gezien met lippen zo sappig als zij, en met zulke gepassioneerde ogen, en een lichaam zo stevig en voortreffelijk.”

Ceres’ moeder legde met een diepe zucht een hand op haar hart, en Ceres had het gevoel dat ze ieder moment kon overgeven. Ze balde haar handen tot vuisten en rukte haar arm los.

“Misschien had ik meer moeten vragen, als ze u zo goed bevalt,” zei Ceres’ moeder, die haar ogen radeloos neersloeg. “Ze is tenslotte ons enige geliefde meisje.”

“Ik ben bereid goed geld te betalen voor zo’n schoonheid. Wat dacht u van vijf extra goudstukken?” vroeg hij.

“Wat gul van u,” antwoordde haar moeder.

Heer Blaku waggelde naar zijn wagen om meer goud te halen.

“Vader zou het hier nooit mee eens zijn,” sneerde Ceres.

Ceres’ moeder deed dreigend een stap naar haar toe.

“Oh, maar het was je vaders idee,” beet haar moeder met hoog opgetrokken wenkbrauwen. Ceres wist nu dat ze loog—als ze dat deed, dan loog ze.

“Denk je nu echt dat je vader meer van jou houdt dan van mij?” vroeg haar moeder.

Ceres knipperde met haar ogen en vroeg zich af wat dat er mee te maken had.

“Ik zou nooit van iemand kunnen houden die denkt dat ze beter is dan ik,” voegde ze toe.

“Je hebt nooit van me gehouden?” vroeg Ceres. Ze voelde haar woede in hopeloosheid veranderen.

Met het goud in zijn handen waggelde Heer Blaku naar Ceres’ moeder, en overhandigde het haar.

“Je dochter is elk goudstuk waard,” zei hij. “Ze zal een goede vrouw zijn en vele zoons voor me baren.”

Ceres beet op de binnenkant van haar lippen en schudde haar hoofd.

“Heer Blaku komt je morgenochtend ophalen, dus ga naar binnen en pak je spullen in,” zei Ceres’ moeder.

“Doe ik niet!” schreeuwde Ceres.

“Dat is altijd al je probleem geweest, meisje. Je denkt alleen maar aan jezelf. Dit goud,” zei haar moeder, die de buidel voor Ceres’ gezicht liet bungelen, “zal je broers in leven houden. Het zal onze familie intact houden en ons de mogelijkheid bieden om in ons huis te blijven wonen en reparaties uit te voeren. Daar had je zeker niet aan gedacht?”

Voor een fractie van een seconde dacht Ceres dat ze misschien zelfzuchtig was, maar toen besefte ze dat haar moeder haar weer probeerde te manipuleren en Ceres’ liefde voor haar broers tegen haar gebruikte.

“Maakt u zich geen zorgen,” zei Ceres’ moeder terwijl ze zich tot Heer Blaku wendde. “Ceres zal gehoorzamen. U moet alleen streng tegen haar zijn, en dan wordt ze zo mak als een lammetje.”

Nooit. Ze zou nooit de vrouw van die man zijn, of iemands eigendom. En ze zou nooit toestaan dat haar moeder of wie dan ook haar leven zou verruilen voor vijfenvijftig stukken goud.

“Ik zal nooit met deze slavendrijver mee gaan,” beet Ceres, en ze wierp hem een blik vol walging toe.

“Ondankbaar kind!” schreeuwde Ceres’ moeder. “Als je niet doet wat ik zeg, zal ik je zo hard slaan dat je nooit meer kan lopen. Nu naar binnen!”

De gedachte dat ze door haar moeder geslagen zou worden bracht afschuwelijke, diepgewortelde herinneringen bij haar omhoog; ze werd weer meegevoerd naar dat angstige moment toen ze vijf jaar oud was, toen haar moeder haar had geslagen tot alles zwart was geworden. De wonden van dat pak slaag en vele anderen waren genezen—maar de wonden in Ceres’ hart waren altijd blijven bloeden. En nu ze zeker wist dat haar moeder niet van haar hield, en dat ook nooit had gedaan, spleet haar hart voorgoed in tweeën.

Voor ze kon antwoorden had Ceres’ moeder haar zo hard in haar gezicht geslagen dat haar oor begon te piepen.

Eerst was Ceres verbijsterd door de plotselinge aanval, en ze krabbelde bijna terug. Maar toen knapte er iets in haar. Ze zou zichzelf niet toestaan ineen te duiken zoals ze altijd had gedaan.

Ceres sloeg haar moeder terug, op haar wang, zo hard dat ze op de grond viel. Ze snakte naar adem.

Met een rood aangelopen gezicht krabbelde haar moeder overeind. Ze greep Ceres bij haar schouder en haren, en gaf haar een knietje in haar maag. Toen Ceres naar voren klapte, ramde haar moeder haar knie in Ceres’ gezicht, waardoor ze op de grond viel.

De slavendrijver stond daar en keek met grote ogen toe, grinnikend. Hij vond het duidelijk geweldig om het gevecht te aanschouwen.

Nog steeds hoestend en buiten adem van de aanval, krabbelde Ceres overeind. Schreeuwend viel ze haar moeder aan en werkte haar tegen de grond.

Dit eindigt vandaag, was het enige dat Ceres kon denken. Alle jaren dat haar moeder niet van haar had gehouden en haar met minachting had behandeld, voedden haar razernij. Ceres beukte haar gebalde vuisten keer op keer in haar moeders gezicht terwijl tranen van woede over haar wangen liepen, en ze oncontroleerbaar snikte.

Toen werd haar moeder slap.

Ceres’ schouders schokten met elke schreeuw, en haar ingewanden voelden alsof ze binnenste buiten waren gekeerd. Haar zicht wazig door haar tranen, keek ze op naar de slavendrijver. Ze voelde een nog intensere haat voor hem.

“Jij wordt een goeie,” zei Heer Blaku met een valse grijns terwijl hij de zak met goud opraapte en hem aan zijn lederen riem bevestigde.

Voor ze kon reageren had hij haar vastgegrepen. Hij sleurde haar naar zijn wagen en gooide haar in één snelle beweging achterin, alsof ze een zak aardappelen was. Zijn enorme omvang en kracht waren teveel voor haar. Terwijl hij met zijn ene hand haar pols vasthield en met zijn andere een ketting pakte, zei hij, “Ik ben niet dom genoeg om te denken dat je hier morgenochtend nog bent.”

Ze wierp een blik op het huis dat achttien jaar lang haar thuis was geweest, en de tranen sprongen in haar ogen toen ze dacht aan haar broers en haar vader. Maar ze moest een keus maken als ze zichzelf wilde redden, voordat de ketting om haar enkel zat.

Ze schraapte al haar kracht bij elkaar en in een snelle beweging trok ze haar arm los uit de greep van de slavendrijver, tilde haar been op, en trapte hem zo hard als ze kon in zijn gezicht. Hij viel achterover, van de wagen af, en tuimelde op de grond.

Ze sprong van de wagen af en rende zo snel ze kon over de zandweg, weg van de vrouw die ze nooit meer moeder zou noemen, weg van alles dat ze kende en waar ze van hield.

HOOFDSTUK VIER

Omgeven door de koninklijke familie, de gouden kelk met wijn in zijn hand, deed Thanos zijn best om een glimlach op zijn gezicht te toveren—maar het lukte hem niet. Hij haatte het om hier te zijn. Hij haatte deze mensen, zijn familie. En hij haatte het dat hij koninklijke bijeenkomsten moest bijwonen—zeker de bijeenkomsten die na de Killings kwamen. Hij wist hoe de mensen leefden, hoe arm ze waren, en hij voelde hoe gevoelloos en onrechtvaardig al deze ophef en verwaandheid waren. Hij zou er alles voor over hebben om hier ver vandaan te zijn.

Terwijl hij bij zijn neven Lucious en Varius en zijn nicht Aria stond, nam Thanos niet de moeite om deel te nemen aan hun zielige conversatie. In plaats daarvan keek hij naar de imperiale gasten die door de tuinen van het paleis slenterden, met hun toga’s en stola’s. Ze hadden neppe grijnzen op hun gezichten en spuwden niet-gemeende beleefdheden in het rond. Een paar van zijn neven gooiden voedsel naar elkaar terwijl ze over het keurig gemaaide gazon renden, tussen de tafels voor voedsel en wijn door. Anderen deden hun favoriete scenes van de Killings na, lachend en spottend met degenen die vandaag hun levens waren verloren.

Honderden mensen, dacht Thanos, en er was er geen één eervol.

“Volgende maand koop ik drie krijgsheren,” ze Lucious, de oudste, op een opschepperige toon. Hij depte wat zweetdruppeltjes van zijn voorhoofd met zijn zijden zakdoek. “Stefanus was nog niet eens de helft waard van wat ik voor hem heb betaald, en als hij niet al dood was, zou ik hem zelf neersteken voor het feit dat hij in de eerste ronde als een meisje vocht.”

Aria en Varius lachten, maar Thanos vond zijn opmerking allesbehalve amusant. Of ze de Killings nu als een spel beschouwden of niet, ze zouden meer respect moeten hebben voor de dapperen en de overledenen.

“Nou, heb je Brennius gezien?” vroeg Aria. Haar grote blauwe ogen werden groot. “Ik overwoog zelfs om hem te kopen, maar hij gaf me een verwaande blik toen ik bij zijn training kwam kijken. Kun je dat geloven?” voegde ze toe. Ze rolde met haar ogen en snoof.

“En hij riekt als een stinkdier,” voegde Lucious toe.

Iedereen lachte weer, behalve Thanos.

“Geen van ons zou hem gekozen hebben,” zei Varius. “Hoewel hij het langer heeft volgehouden dan verwacht, had hij een verschrikkelijke vorm.”

Назад Дальше