Nacht van de Dapperen - Морган Райс 3 стр.


Alec gaf niet op. Hij bleef de zwerm aanvallen en weigerde zich terug te trekken. Meegesleurd door de wervelwind, bemerkte hij nauwelijks dat de paar overgebleven draken krijsend omkeerden en bang wegvlogen.

Alec kon het nauwelijks geloven toen hij het eenmaal doorkreeg. Draken. Bang.

Alec keek naar beneden. Hij zag hoe hoog hij vloog. De Baai des Doods strekte zich onder hem uit. Hij zag honderden schepen, de meeste in vuur en vlam, en duizenden drijvende trollen, dood. Ook het eiland van Knossos stond in brand, het grote fort nu een ruïne. Het was een uitgestrekt tafereel van chaos en verwoesting.

Alec spotte zijn vloot en stuurde de draak naar beneden. Toen ze naderden, hief Alec het zwaard en dreef het in de nek van de draak. De draak krijste en begon te vallen. Alec sprong en belandde in het water naast het schip.

Onmiddellijk werden er touwen uit gegooid en werd Alec weer aan boord getrokken.

Maar deze keer, toen hij op het dek landde, rilde hij niet. Hij was niet langer koud, moe, of zwak of bang. In plaats daarvan voelde hij een ongekende kracht. Hij voelde zich gevuld met moed, met kracht. Hij voelde zich herboren.

Hij had een zwerm draken gedood.

En niets in Escalon kon hem nu nog tegenhouden.

HOOFDSTUK DRIE

Vesuvius, gewekt door het gevoel van scherpe scharen die over de rug van zijn hand streken, deed één oog open, de ander zo opgezwollen dat hij hem niet open kreeg. Gedesoriënteerd keek hij op. Hij lag met zijn gezicht naar beneden in het zand, de golven van de zee achter zich. Het ijzige water klotste over zijn benen heen. Hij herinnerde het zich weer. Na dat epische gevecht was hij aangespoeld op de kust van de Baai des Doods; hij vroeg zich af hoe lang hij hier had gelegen, bewusteloos. Het tij kroop langzaam dichterbij, en zou hem ongetwijfeld weer hebben meegevoerd als hij niet was ontwaakt. Maar het was niet het koude water dat hem had wakker gemaakt—het was het wezen op zijn hand.

Vesuvius keek naar zijn hand, die uitgestrekt op het zand lag. Hij zag een grote paarse krab een schaar in zijn hand zetten en een klein stukje van zijn vlees afscheuren. Het nam zijn tijd, alsof Vesuvius een lijk was. Met elke scheur voelde Vesuvius een schokgolf van pijn.

Vesuvius kon het de krab niet kwalijk nemen; hij keek om zich heen en zag duizenden levenloze lichamen op het strand liggen. De overblijfselen van zijn trollenleger. Ze lagen daar, bedekt door paarse krabben, en het klik-klak van hun scharen vulde de lucht. De stank van de rottende trollen overweldigde hem, en hij moest bijna kokhalzen. Deze krab op zijn hand was duidelijk de eerste die het had gewaagd om helemaal naar Vesuvius toe te kruipen. De anderen hadden waarschijnlijk gevoeld dat hij nog leefde en hadden geduldig afgewacht. Maar deze dappere krab had het risico genomen. Er kwamen nu tientallen andere krabben zijn kant op, die aarzelend zijn voorbeeld volgden. Het zou niet lang meer duren, wist Vesuvius, voor hij levend zou worden opgegeten door dit kleine leger—als hij niet eerst de zee in werd gesleurd door het ijskoude tij van de Baai des Doods.

Overspoeld door een hete golf van woede reikte Vesuvius met zijn vrije hand naar de paarse krab, greep hem vast, en begon langzaam te knijpen. De krab probeerde weg te komen—maar Vesuvius liet hem niet gaan. Het wezen spartelde wild en probeerde Vesuvius met zijn scharen te bereiken, maar hij hield hem stevig vast. Hij kneep harder en harder, langzaam. Hij nam zijn tijd en haalde zoals altijd veel genoegen uit het toebrengen van pijn. Het wezen krijste en siste, een afschuwelijk schel geluid, terwijl Vesuvius langzaam zijn hand tot een vuist samenkneep.

Uiteindelijk explodeerde de krab. Het slijmerige paarse bloed droop over zijn hand terwijl Vesuvius het bevredigende gekraak van de schaal hoorde. Hij liet het vallen, vermorzeld tot pulp.

Vesuvius ging op een knie zitten, nog steeds wankel, en tientallen krabben scharrelden weg, duidelijk geschokt om een dode te zien opstaan. Er ontstond een kettingreactie, en toen hij ging staan vluchtten er duizenden krabben weg. Het strand was leeg toen Vesuvius zijn eerste stappen zette. Hij liep over het kerkhof, en langzaam begon alles weer terug te komen.

Het gevecht op Knossos. Hij was aan de winnende hand geweest en had op het punt gestaan om Lorna en Merk af te maken, toen die draken waren gearriveerd. Hij herinnerde zich dat hij van het eiland was gevallen; dat hij zijn leger had verloren; dat zijn vloot in vuur en vlam was gezet; en dat hij uiteindelijk bijna was verdronken. Het was een nederlaag geweest, en hij brandde van schaamte bij de gedachte. Hij draaide zich om en keek uit over de baai, de plek van zijn nederlaag. In de verte zag hij het Eiland van Knossos, dat nog steeds in brand stond. Hij zag de overblijfselen van zijn vloot drijven, aan stukken gescheurd. Sommige delen van schepen stonden nog in brand. En toen hoorde hij gekrijs boven zich. Hij keek op en knipperde met zijn ogen.

Vesuvius kon niet bevatten wat hij zag. Het kon niet waar zijn. Er vielen draken uit de lucht, de baai in.

Dood.

Hoog boven zich zag hij een eenzame man een draak berijden. Hij vocht tegen de andere draken terwijl hij zich aan de rug van de draak vastklampte, een zwaard in zijn handen. Uiteindelijk sloeg de rest van de zwerm op de vlucht.

Hij keek weer naar het water en zag tientallen schepen aan de horizon, voorzien van de vlaggen van de Verloren Eilanden. Hij keek toe hoe de man zich van de rug van de draak liet vallen en terugkeerde naar de schepen. Hij spotte het meisje, Lorna, en de huurling, Merk. Hij kon de wetenschap dat ze het hadden overleefd niet verdragen.

Vesuvius keek weer naar de kust. Terwijl hij zijn dode trollen zag, half opgegeten door de krabben of meegevoerd door het tij en uiteen gereten door haaien, had hij zich nog nooit zo alleen gevoeld. Hij was, besefte hij geschokt, de enige overlevende van het leger dat hij mee had genomen.

Vesuvius draaide zich om en keek naar het noorden, naar het vasteland van Escalon. Hij wist dat ergens, ver in het noorden, de Vlammen waren uitgeschakeld. Op dit moment vertrokken zijn trollen uit Marda om Escalon te plunderen. Miljoen trollen die naar het zuiden migreerden. Tenslotte was Vesuvius er wel in geslaagd om de Toren van Kos te bereiken, om het Zwaard van Vlammen te vernietigen. Zijn natie zou ongetwijfeld al de grens over zijn om Escalon te verscheuren. Ze hadden leiderschap nodig. Ze hadden hem nodig.

Vesuvius had dan wel deze slag verloren—maar hij moest niet vergeten dat hij de oorlog zou winnen. Zijn grootste moment van glorie, het moment waar hij zijn hele leven naar had uit gekeken, moest nog komen. Het was tijd voor hem om de mantel te claimen, om zijn volk naar een complete en totale overwinning te leiden.

Ja, dacht hij. Hij rechtte zijn rug en schudde alles van zich af; zijn pijn, zijn wonden, de kou. Hij had gekregen waarvoor hij was gekomen. Laat dat meisje en haar mensen maar op zee ronddobberen. De verwoesting van Escalon lag voor hem. Hij kon altijd nog teruggaan om haar te doden. Hij glimlachte bij de gedachte. Hij zou haar zeker doden. Hij zou haar ledematen van haar romp af scheuren.

Vesuvius ging er op een drafje vandoor, en begon toen te rennen. Hij zou naar het noorden gaan. Hij zou zijn natie treffen. En hij zou hen naar de grootste strijd aller tijden leiden.

Het was tijd om Escalon voor eens en altijd te vernietigen.

Spoedig zouden Escalon en Marda één zijn.

HOOFDSTUK VIER

Kyle keek vol ontzag toe hoe de scheur in de grond breder werd en duizenden trollen diep de aarde in vielen, hun dood tegemoet. Alva stond vlakbij, zijn staf opgeheven. Er schenen intense lichtstralen vanaf, zo fel dat Kyle zijn handen voor zijn ogen moest houden. Alva vernietigde het leger van trollen en beschermde in zijn eentje het noorden. Kyle had gevochten met alles dat hij had, net als Kolva naast hem, en hoewel ze gedurende een hevig gevecht tientallen trollen hadden weten uit te schakelen, waren ze uiteindelijk gewond geraakt. Alva was de enige die nu de trollen ervan weerhield om Escalon te overstromen.

Al snel kregen de trollen door dat de kloof hun dood betekende, en ze stopten aan de andere kant, vijftien meter verderop. Ze konden niet meer verder. Ze keken naar Alva en Kolva en Kyle en Dierdre en Marco, hun ogen gevuld met frustratie. Terwijl de kloof steeds verder uitscheurde draaiden ze zich om en sloegen ze in paniek op de vlucht.

Spoedig vervaagde het gedonder, en werd alles weer stil. Het tij van trollen was gestopt. Vluchtten ze weer terug naar Marda? Zouden ze zich hergroeperen om elders binnen te vallen? Kyle wist het niet.

Terwijl de rust weer terugkeerde lag Kyle daar, gekweld door zijn verwondingen. Hij keek toe hoe Alva langzaam zijn staf liet zakken en het licht dimde. Alva draaide zich naar hem om en legde zijn handpalm op Kyle’s voorhoofd. Kyle voelde een golf van licht door zijn lichaam stromen. Hij voelde zich warm worden, lichter, en binnen enkele momenten was hij volledig genezen. Hij ging rechtop zitten. Hij was weer zichzelf—en hij was zo dankbaar.

Alva knielde naast Kolva, legde een hand op zijn buik, en genas hem ook. Binnen enkele momenten ging Kolva staan, duidelijk verrast om weer op de been te zijn. Zijn ogen leken licht te geven. Toen waren Dierdre en Marco aan de beurt. Alva legde zijn hand op hen, en ze stonden op, genezen door Alva’s magische kracht.

Kyle stond daar, verbijsterd. Hij had met eigen ogen de kracht van dit magische wezen gadegeslagen, een kracht waar hij alleen nog maar verhalen over had gehoord. Hij wist dat hij zich in het gezelschap van een ware meester bevond. Hij voelde ook dat zijn aanwezigheid voorbijgaand was; hij was een meester die niet kon blijven.

“U heeft het gedaan,” zei Kyle, gevuld met ontzag en dankbaarheid. “U heeft de natie van trollen tegengehouden.”

Alva schudde zijn hoofd.

“Dat heb ik niet,” antwoordde hij kalm. Zijn stem klonk ferm en eeuwenoud. “Ik heb ze alleen vertraagd. Er komt nog steeds een grote en afschuwelijke verwoesting aan.”

“Maar hoe dan?” drong Kyle aan. “De kloof—ze konden er niet overheen. U heeft er duizenden gedood. Zijn we dan niet veilig?”

Alva schudde somber zijn hoofd.

“Dit was nog niet eens een fractie van hun natie. Er komen er nog miljoenen bij. De grote strijd is begonnen. De strijd die het lot van Escalon zal bepalen.”

Alva liep met zijn staf door het puin van de Toren van Ur, en Kyle bestudeerde hem, zoals altijd verward door dit enigma. Toen draaide hij zich om naar Dierdre en Marco.

“Jullie willen terug naar Ur, nietwaar?” vroeg hij hen.

Dierdre en Marco knikten, hoop in hun ogen.

“Ga,” beval hij.

Ze staarden hem verbijsterd aan.

“Maar er is daar niets meer,” zei ze. “De stad is verwoest. Overstroomd. De Pandesianen zijn nu aan de macht.”

“Teruggaan zou onze dood betekenen,” viel Marco bij.

“Voor nu,” antwoordde Alva. “Maar spoedig zullen jullie daar nodig zijn, als de grote strijd komt.”

Dierdre en Marco hoefden niet aangespoord te worden. Ze draaiden zich om, bestegen Andor en gingen er in galop vandoor, naar het zuiden, de bossen in, terug naar de stad van Ur.

Leo bleef achter bij Kyle, en Kyle aaide hem over zijn kop.

“Je denkt aan mij en je denkt aan Kyra, nietwaar jochie?” vroeg Kyle aan Leo.

Leo jankte aanhankelijk, en Kyle wist dat hij aan zijn zijde zou blijven en hem zou beschermen alsof hij Kyra was. Hij voelde dat de wolf een uitstekende strijdmakker zou zijn.

Kyle keek om terwijl Alva zich omdraaide en naar de bossen in het noorden staarde.

“En wij, mijn meester?” vroeg Kyle. “Waar zijn wij nodig?”

“Hier,” zei Alva.

Kyle staarde naar de horizon, in de richting van Marda.

“Ze komen,” voegde Alva toe. “En wij drieën zijn Escalons laatste hoop.”

HOOFDSTUK VIJF

Kyra werd overspoeld door paniek terwijl ze in het spinnenweb worstelde. Ze probeerde wanhopig om zichzelf te bevrijden terwijl het enorme wezen op haar af kroop. Ze wilde niet kijken, maar ze kon het niet helpen. Ze keek om en werd overspoeld door angst toen ze een gigantische sissende spin op zich af zag komen. Het beest staarde haar aan met zijn grote rode ogen en tilde zijn lange, harige zwarte benen op. Hij opende zijn bek wijd en liet gele tanden zien, druipend van het speeksel. Kyra wist dat ze nog maar enkele seconden te leven had—en dat dit een afschuwelijke dood zou zijn.

Terwijl ze worstelde hoorde Kyra het gekletter van botten in het web; ze keek om zich heen en zag de overblijfselen van de slachtoffers die hier waren gestorven. Ze wist dat haar kansen op overleven klein waren. Ze zat vast in het web, en er was niets dat ze kon doen.

Kyra sloot haar ogen, wetend dat ze geen andere keus had. Ze kon niet op de externe wereld vertrouwen. Ze moest naar binnen. Ze wist dat het antwoord niet in haar fysieke kracht of in haar fysieke wapens lag. Als ze op de externe wereld zou vertrouwen, zou ze sterven.

Maar van binnen, voelde ze, was haar kracht oneindig. Ze moest haar innerlijke kracht vinden, ze moest de kracht oproepen waar ze bang voor was. Ze moest begrijpen wat haar dreef, en het resultaat van haar spirituele training begrijpen.

Energie. Dat was wat Alva haar had geleerd. Als we op onszelf vertrouwen, gebruiken we slechts een fractie van onze energie, een fractie van onze potentie. Put uit de energie van de wereld. Het collectieve universum wacht om je te helpen.

Het stroomde door haar aderen, ze kon het voelen. Het was iets speciaals waar ze mee was geboren, iets dat ze van haar moeder had geërfd. Het was de kracht die door alles heen stroomde, als een ondergrondse rivier. Het was dezelfde kracht waar ze nooit op had durven bouwen. Het was iets dat heel diep in haar zat, iets dat ze nog steeds niet helemaal vertrouwde. Het was iets waar ze bang voor was, nog banger dan voor haar vijanden. Ze was wanhopig, en ze wilde haar moeder roepen. Maar ze wist dat dat niet kon, hier in Marda. Ze was helemaal alleen. Misschien was dit, die volslagen eenzaamheid, wel het laatste deel van haar training.

Kyra sloot haar ogen. Het was nu of nooit. Ze voelde dat ze groter moest zijn dan zichzelf, groter dan de wereld die ze voor zich zag. Ze dwong zichzelf om zich om de energie in zich te concentreren, en daarna op de energie op haar heen.

Langzaam stemde Kyra zich af. Ze voelde de energie van het web, van de spin; ze voelde het door zich heen stromen. Langzaam liet ze het deel van zichzelf worden. Ze verzette zich er niet meer tegen. In plaats daarvan liet ze zichzelf ermee versmelten.

Kyra voelde zichzelf vertragen; ze voelde de tijd vertragen. Ze stemde af op de kleinste details. Ze hoorde alles, ze voelde alles om zich heen.

Ineens voelde Kyra een golf van energie, en voor het eerst besefte ze dat het hele universum één geheel was. Ze voelde alle scheidingswanden instorten, voelde hoe de barrière tussen de externe en interne werelden oploste. Ze voelde dat het onderscheid zelf er niet meer was.

Ze werd overspoeld door een golf van energie, alsof er een dam werd opengebroken. Haar handpalmen brandden, alsof ze in vuur en vlam stonden.

Kyra deed haar ogen open en zag de spin, nu zo dichtbij, op haar neerkijken. Ze draaide haar hoofd en zag haar staf in het web vast zitten, een meter bij haar vandaan. Ze twijfelde niet langer aan zichzelf. Ze riep de staf, en op dat moment zeilde hij door de lucht, recht haar hand in. Ze greep hem stevig vast.

Kyra gebruikte haar kracht, wetend dat ze sterker was dan alles dat ze voor zich zag, en vertrouwde op zichzelf. Ze tilde haar arm op, en hij raakte los uit het web.

Ze schot overeind, en net toen de spin zijn tanden in haar wilde zetten, stak ze de staf in zijn bek.

De spin liet een afschuwelijk krijsend geluid uit, en Kyra dreef de staf diep zijn bek in. Het beest probeerde zijn kaken te sluiten, maar dat lukte niet.

Назад Дальше