Nacht van de Dapperen - Морган Райс 4 стр.


Maar toen, tot Kyra’s schok, klapten zijn kaken ineens dicht. Haar eeuwenoude staf brak in stukken. De spin had het onbreekbare gebroken, verbrijzeld alsof het een tandenstoker was. Dit beest was sterker dan ze had gedacht.

De spin dook op haar af, en de tijd vertraagde weer. Kyra voelde alles helder worden. Diep van binnen voelde ze dat ze zichzelf kon bevrijden, dan ze sneller kon zijn dan de spin.

Kyra dook naar voren en rolde door het web; toen de spin zijn tanden liet zakken, reet hij het web uiteen in plaats van haar.

Terwijl Kyra zich concentreerde, voelde ze een vaag gezoem in de lucht, alsof iets haar riep. Ze draaide zich om en staarde naar de andere kant van het web. Daar bevond zich het ding waarvoor ze naar Marda was gereisd: de Staf van Waarheid. Daar lag hij, vastgezet in een zwart granieten blok, etherisch, glimmend onder de middernacht hemel.

Kyra voelde een intense band met de staf. Ze voelde haar handpalmen tintelen toen ze haar rechterhand uitstrekte. Ze gaf de grootste strijdkreet van haar leven, en ze wist, ze wist gewoon dat de staf haar zou gehoorzamen.

Plotseling voelde Kyra de aarde onder zich trillen. Ze wist dat ze het wapen uit de kern van de aarde trol, en voor een glorieus moment twijfelde ze niet meer aan zichzelf, aan haar krachten, of aan het universum.

Er volgde een luid geluid van steen schrapend tegen steen, en Kyra keek vol ontzag toe terwijl de staf langzaam uit het graniet omhoog rees. Toen vloog hij door de lucht, en de zwarte, met juwelen bezette schacht belandde in Kyra’s rechterhand. Ze sloot haar vingers eromheen, en ze voelde leven. Het was alsof ze een slang vast pakte, alsof ze een levend wezen vasthield.

Zonder te aarzelen spon Kyra om haar as en bracht de staf omlaag, net toen de spin op haar af kwam. Ineens veranderde de staf in een mes, en sneed ze het enorme web in tweeën.

De spin viel krijsend op de grond, verbijsterd.

Kyra draaide zich om en hakte weer op het web in. Ze landde op haar voeten. Ze hield de staf met beide handen vast, hoog boven haar hoofd. De spin dook op haar af. Dapper ging ze de confrontatie aan. Ze stapte naar voren en hakte met al haar macht op de spin in. Ze voelde de Staf van Waarheid door het dikke lichaam van de spin gaan. De spin krijste terwijl ze hem in tweeën hakte.

Dik, zwart bloed gutste uit het lichaam terwijl de spin dood voor haar voeten viel.

Kyra stond daar, de staf in haar hand, haar armen trillend, en voelde een ongekende energie. Ze voelde dat ze was veranderd. Ze voelde dat ze machtiger was geworden, dat ze nooit meer dezelfde zou zijn. Ze voelde dat alle deuren waren geopend, en dat alles mogelijk was.

Hoog boven haar klonk gedonder, en het begon te bliksemen. Vuurrode bliksemschichten schoten door de wolken heen, en het leek alsof er lava door de wolken stroomde. Er volgde een ongelofelijk gebrul, en Kyra was dolblij toen ze Theon door de wolken zag barsten. De barrière, voelde ze, was uitgeschakeld toen ze de staf uit het graniet had getrokken. Voor het eerst wist ze zeker dat zij degene was die voorbestemd was om alles te veranderen.

Theon landde voor haar, en zonder nog een seconde te verspillen klom ze op zijn rug. Ze vlogen hoog de lucht in. Het onweerde hevig terwijl ze tussen de wolken door vlogen, naar het zuiden, naar Escalon. Kyra wist dat ze tot het diepst was afgedaald en dat ze had gezegevierd, dat ze haar laatste beproeving had doorstaan.

En nu, met de Staf van Waarheid in handen, was het tijd voor oorlog.

HOOFDSTUK ZES

Terwijl het schip weg zeilde zag Lorna het nog steeds brandende eiland van Knossos aan de horizon verdwijnen, en haar hart brak. Ze stond bij de boeg van het schip, bij de reling, met Merk aan haar zijde en de vloot van de Verloren Eilanden achter zich, en ze voelde alle ogen op zich branden. Dit geliefde eiland, het thuis van de Wachters, het thuis van de dappere krijgers van Knossos, was niet meer. Het was in vlammen opgegaan. Het glorieuze fort was verwoest, de geliefde krijgers die duizenden jaren lang op wacht hadden gestaan waren gedood door de trollen, of afgemaakt door de zwerm draken.

Lorna voelde beweging en toen ze zich omdraaide zag ze dat Alec, de jongen die de draken had gedood, degene die eindelijk rust had gebracht in de Baai des Doods, naast haar kwam staan. Hij stond daar, met zijn zwaard in zijn hand, en zag er net zo verdwaasd uit als zij. Ze werd overspoeld door dankbaarheid voor hem en het wapen dat hij in zijn handen hield. Ze wierp een blik op het Onafgemaakte Zwaard, een waar pronkstuk, en kon de intense energie die er vanaf straalde voelen. Ze dacht aan de dood van de draken, en ze wist dat hij het lot van Escalon in handen had.

Lorna was dankbaar dat ze nog leefde. Ze wist dat zij en Merk een noodlottig einde in de Baai des Doods zouden hebben gevonden als deze mannen van de Verloren Eilanden niet gearriveerd waren. Maar ze voelde zich ook schuldig voor zij die het niet hadden overleefd. Wat haar nog het meeste pijn deed was dat ze dit niet had voorzien. Haar hele eenzame leven in de Toren van Kos had ze alles voorzien, alle wendingen van het lot. Ze had de komst van de trollen voorzien, de komst van Merk, en zelfs de verwoesting van het Zwaard van Vlammen. Ze had de grote strijd op het Eiland van Knossos voorzien—maar niet hoe het afliep. Ze had niet voorzien dat het eiland in vlammen op zou gaan, en ze had de draken ook niet voorzien. Ze begon aan haar eigen krachten te twijfelen, en dat raakte haar diep.

Hoe kon dit gebeuren? vroeg ze zich af. Het enige mogelijke antwoord was dat het lot van Escalon van het ene op het andere moment veranderde. Wat duizenden jaren geleden was geschreven, werd ongeschreven. Het lot van Escalon, voelde ze, was onzeker. Het was nu vormloos.

Lorna voelde alle ogen op zich branden. Iedereen wilde weten waar ze nu heen moesten, wat het lot zou brengen terwijl ze weg zeilden van het brandende eiland. Als de wereld brandde in de chaos, wilde iedereen een antwoord van haar.

Terwijl Lorna daar stond deed ze haar ogen dicht. Langzaam voelde ze het antwoord in zich opwellen. Het vertelde haar waar ze het meest nodig waren. Maar iets verstoorde haar zicht. Verschrikt herinnerde ze het zich. Thurn.

Lorna deed haar ogen open en speurde het water af. Ze bekeek de levenloze lichamen die voorbij dreven, de zee van lijken die tegen de scheepsromp op botsten. De zeelui hadden al uren gezocht, maar zonder succes.

“Mijn vrouwe, het schip wacht op uw bevel,” drong Merk voorzichtig aan.

“We hebben al uren gezocht,” voegde Sovos toe. “Thurn is dood. We moeten hem loslaten.”

Lorna schudde haar hoofd.

“Ik voel dat hij nog leeft,” kaatste Lorna terug.

“Ik, meer dan wie dan ook, wil dat dat zo is,” antwoordde Merk. “Ik ben hem mijn leven verschuldigd. Hij heeft ons van de adem van de draken gered. Maar we zagen hem vlam vatten en in zee vallen.”

“Maar we hebben hem niet zien sterven,” antwoordde ze.

Sovos zuchtte.

“Zelfs als hij op de één of andere manier de val overleefd zou hebben, mijn vrouwe,” voegde Sovos toe, “dan zou hij zijn gestorven in het water. We moeten hem loslaten. Onze vloot heeft richting nodig.”

“Nee,” zei ze beslist. Er klonk autoriteit in haar stem. Ze voelde een voorgevoel in zich opwellen, een tinteling tussen haar ogen. Het vertelde haar dat Thurn nog leefde, ergens tussen de wrakstukken, tussen de duizenden drijvende lichamen.

Lorna liet haar blik over het water glijden, wachtend, hopend, luisterend. Ze was hem dit verschuldigd, en ze zou een vriend nooit de rug toekeren. De Baai des Doods was griezelig stil. De trollen waren dood, de draken waren weg; en toch droeg de Baai een eigen geluid, het onophoudelijke huilen van de wind, het gespetter van de schuimkoppen, het kreunen van hun schommelende schip. Terwijl ze luisterde, begon de wind aan te trekken.

“Er is storm op komst, mijn vrouwe,” zei Sovos uiteindelijk. “We moeten hier weg. We hebben richting nodig.”

Ze wist dat ze gelijk hadden. En toch kon ze hem niet loslaten.

Net toen Sovos zijn mond open deed om te spreken, werd Lorna ineens overspoeld door opwinding. Ze leunde over de reling. Daar, in de verte, dobberde iets in het water, meegevoerd door de stroming. Ze voelde een tinteling in haar buik, en ze wist dat het hem was.

“DAAR!” schreeuwde ze.

De mannen haastten zich naar de reling en staarden over de rand, en zij zagen het ook: daar lag Thurn, drijvend in het water. Lorna verspilde geen seconde. Ze nam twee grote stappen, sprong van de reling af en dook het ijskoude water van de baai in.

“Lorna!” riep Merk uit. Er klonk bezorgdheid in zijn stem.

Lorna zag de rode haaien onder zich krioelen, en begreep zijn ongerustheid. Ze cirkelden rond Thurn, maar hoewel ze hem aanstootten, zag ze dat ze er nog niet in waren geslaagd door zijn wapenrusting heen te komen. Thurn had geluk, besefte ze, dat hij nog steeds zijn wapenrusting aan had. Het was het enige dat zijn leven had gered—dat, en de houten plank die hem drijvende hield. Maar de haaien werden steeds brutaler, en ze wist dat hij niet lang meer had.

Ze wist ook dat de haaien op haar af zouden komen. Toch aarzelde ze geen moment, niet nu zijn leven in gevaar was. Zoveel was ze hem wel verschuldigd.

Lorna belandde in het water, overweldigd door de ijzige kou, en zonder te stoppen zwom ze onder het wateroppervlak door tot ze bij hem was. Ze gebruikte haar kracht om sneller te zwemmen dan de haaien. Ze sloeg haar armen om hem heen en voelde dat hij nog leefde. Hij was alleen bewusteloos. De haaien begonnen op haar af te komen, en ze zette zich schrap, klaar om te doen wat ze moest om hen in leven te houden.

Ineens zag Lorna touwen naast zich landen. Ze greep er één stevig vast en voelde hoe ze snel naar achteren werd getrokken. Het was geen moment te laat: een rode haai sprong uit het water omhoog en beet naar haar benen. Hij miste haar net.

Lorna, die Thurn stevig vasthield, werd de lucht in getrokken, de ijskoude wind in. Ze bungelden heen en weer en zwaaien tegen de romp van het schip aan. Een moment later werden ze door de crew omhoog gehesen. Op het laatste moment ving ze nog een glimp van de haaien op, woedend omdat ze hun maaltijd kwijt waren.

Lorna belandde met een doffe bons op het dek, Thurn in haar armen. Ze draaide hem onmiddellijk om en onderzocht hem. De helft van zijn gezicht was verminkt, verbrand door de vlammen, maar hij had het in ieder geval overleefd. Zijn ogen waren gesloten. Ze keken tenminste niet naar de hemel; dat was een goed teken. Ze legde haar handen op zijn hart, en ze voelde iets. Het was zwak, maar hij had een hartslag.

Lorna legde haar handpalmen op zijn hart, en ze voelde een golf van energie, een intense hitte die door haar handen stroomde, naar hem toe. Ze riep haar krachten op en wenste dat Thurn weer tot leven kwam.

Ineens gingen Thurns ogen open. Snakkend naar adem schoot hij overeind, en hij gaf water op. Hij hoestte en de andere mannen haastten zich naar voren en wikkelden hem in vachten om hem op te warmen. Lorna was dolblij. Ze zag dat hij weer kleur in zijn gezicht kreeg, en ze wist dat hij het zou halen.

Ineens voelde Lorna hoe er een warme vacht over haar schouders werd gelegd. Toen ze zich omdraaide zag ze Merk glimlachend op haar neerkijken. Hij hielp haar overeind.

De mannen verzamelden zich om haar heen. Ze keken haar nu met nog meer respect aan.

“En nu?” vroeg hij ernstig. Hij moest bijna schreeuwen om boven de wind en het gekreun van het schip uit te komen.

Lorna wist dat hun tijd schaars was. Ze sloot haar ogen en strekte haar handen uit naar de hemel, en langzaam begon ze de textuur van het universum te voelen. Nu het Zwaard van Vlammen verwoest was, Knossos in vlammen was opgegaan en de draken waren gevlucht, moest ze weten waar Escalon hen nodig had.

Ineens voelde ze de vibratie van het Onafgemaakte Zwaard naast zich, en ze wist het. Ze draaide zich om en keek Alec aan, en hij staarde terug.

Ze voelde zijn speciale lotsbestemming in zich opwellen.

“Je zal niet langer achter de draken aan gaan,” zei ze. “De draken die zijn gevlucht zullen niet naar je toe komen—ze zijn nu bang voor je. En als je op zoek gaat, zal je ze niet vinden. Ze zijn elders in Escalon ten strijde getrokken. Het is nu aan iemand anders om hen te verslaan.”

“Wat dan, mijn vrouwe?” vroeg hij verrast.

Ze sloot haar ogen en voelde het antwoord naar zich toe komen.

“De Vlammen,” antwoordde Lorna. Ze wist het zeker. “Ze moeten hersteld worden. Het is de enige manier om te voorkomen dat Escalon door Marda wordt verwoest. Dat is nu het belangrijkste.”

Alec leek verward.

“En wat heeft dat met mij te maken?” vroeg hij.

Ze staarde hem aan.

“Het Onafgemaakte Zwaard,” antwoordde ze. “Het is onze laatste hoop. Alleen dat zwaard kan de Muur van Vlammen herstellen. Het moet worden teruggebracht naar zijn oorspronkelijke thuis. Tot dat gebeurd zal Escalon niet veilig zijn.”

Hij keek haar verrast aan.

“En waar is zijn thuis?” vroeg hij, terwijl de mannen dichterbij drongen om te luisteren.

“In het noorden,” antwoordde ze. “In de Toren van Ur.”

“Ur?” vroeg Alec verbijsterd. “Maar de toren is toch al vernietigd?”

Lorna knikte.

“De toren, ja,” antwoordde ze. “Maar niet wat eronder ligt.”

Ze haalde diep adem. Iedereen keek naar haar, en ze waren als aan de grond genageld.

“In de toren bevind zich een verborgen kamer, diep onder de grond. Het was niet de toren die belangrijk was—dat was een afleiding. Het was wat eronder lag. Daar hoort het Onafgemaakte Zwaard thuis. Als je het terug brengt, zal het land veilig zijn, en zullen de Vlammen voorgoed hersteld worden.”

Alec haalde diep adem.

“U wilt dat ik naar het noorden reis?” vroeg hij. “Naar de toren?”

Ze knikte.

“Het zal een verraderlijk reis zijn,” antwoordde ze. “Je zal overal vijanden tegen komen. Neem de mannen van de Verloren Eilanden met je mee. Zeil de Zee van Verdriet op, en stop niet tot je in Ur bent.”

Ze deed een stap naar voren en legde een hand op zijn schouder.

“Breng het zwaard terug,” beval ze. “En red ons.”

“En u, mijn vrouwe?” vroeg Alec.

Ze sloot haar ogen en werd overspoeld door een afschuwelijke pijn. Ze wist onmiddellijk waar ze heen moest.

“Duncan is stervende,” zei ze. “En ik ben de enige die hem kan redden.”

HOOFDSTUK ZEVEN

Aidan galoppeerde met Leifalls mannen door de woestijn, met Cassandra aan zijn ene kant, Anvin aan de andere, en White aan zijn voeten. Terwijl ze grote stofwolken opwierpen, voelde Aidan zich dolblij. Hij voelde overwinning en trots. Hij had geholpen het onmogelijke te doen, om de watervallen om te leiden, om de wateren van Everfall over de vlaktes te laten spoelen en het ravijn te laten overstromen—en net op tijd zijn vader te redden. Terwijl hij naderde, popelde hij om weer met zijn vader herenigd te zijn. Aidan kon zijn vaders mannen in de verte al zien. Zelfs vanaf hier was hun vreugdevolle geschreeuw hoorbaar, en hij werd overspoeld door trots. Het was ze gelukt.

Aidan was dolblij dat zijn vader en zijn mannen het hadden overleefd. Het ravijn liep over, duizenden Pandesianen waren dood, en spoelden aan voor hun voeten. Voor het eerst had Aidan een gevoel van doelbewustheid, een gevoel dat hij ergens bij hoorde. Hij had, ondanks zijn jonge leeftijd, echt bijgedragen aan zijn vaders zaak, en hij voelde zich als een man onder mannen. Hij had het gevoel dat dit één van de belangrijkste momenten van zijn leven was.

Terwijl ze galoppeerden en de zon op hen neer scheen, kon Aidan niet wachten tot hij zijn vader weer zou zien, de trots in zijn ogen, de dankbaarheid, en bovenal, de blik van respect. Hij wist zeker dat zijn vader hem nu als een gelijke zou beschouwen, als één van zijn mannen, een ware krijger. Dat was alles dat Aidan ooit had gewild.

Назад Дальше