Het was moeilijk. De zijkant van het schip was glad, en omhoog klimmen zou al lastig genoeg geweest zijn als Ceres niet zo uitgeput was van de dagenlange martelingen die ze had moeten doorstaan. Op de één of andere manier slaagde ze er toch in om zichzelf het dek op te hijsen. Ze gooide het grote zwaard voor zich neer, zoals een duiker met een net met mosselen zou hebben gedaan.
Ze krabbelde net op tijd overeind om een zeeman op zich af te zien rennen. Ceres griste haar zwaard met twee handen van het dek, stak en trok terug. Ze haalde rond in een grote boog en onthoofdde de zeeman, waarna ze direct op zoek ging naar de volgende tegenstander. Thanos worstelde met één van de zeelieden die de Bottenvrouw had gemarteld, dus Ceres schoot hem te hulp. Ze stak de zeeman in zijn rug, en Thanos gooide de stervende man naar de volgende die op hem afkwam.
“Snij jij haar los,” zei Ceres. “Ik hou ze tegen.”
Ze zwaaide met haar zwaard in het rond om de zeelieden tegen te houden, terwijl Thanos Jeva bevrijdde. Van dichtbij zag ze er nog aparter uit dan van veraf. Haar zachte, donkere huid was versierd met blauwe patronen die als slierten rook over haar geschoren hoofd kropen. Haar zijden kleding was gedecoreerd met stukken bot, en er vlamde opstandigheid in haar ogen.
Ceres had geen tijd om te kijken hoe Thanos haar lossneed, want ze moest zich concentreren op de zeelieden. Eén van hen hakte met een bijl op haar in. Ceres stapte in de ruimte die door zijn uithaal werd gecreëerd, bewoog zich langs hem heen en zwaaide haar zwaard in een cirkel om de anderen naar achteren te drijven. Ze stak het door het been van een man en trapte hem tegen de onderkant van zijn kaak.
“Ik heb haar,” zei Thanos, en toen Ceres een blik naar achteren wierp zag ze dat hij de Bottenvrouw inderdaad had bevrijd… en zij langs Ceres schoot om het mes van een gesneuvelde man van de grond te grissen.
Ze bewoog zich als een wervelwind door de groep zeelieden heen, snijdend en moordend. Ceres wierp een blik op Thanos en ging toen met haar mee. Ze deed haar best om de vrouw die ze zouden moeten redden bij te houden. Ze zag Thanos een zwaardaanval pareren en terugslaan, maar Ceres had haar eigen aanvallen af te weren.
Ze vochtend met zijn drieën en verwisselden van plek als de deelnemers aan een formeel bal waar er nooit een tekort aan danspartners leek te zijn. Het verschil was dat deze danspartners gewapend waren, en dat één misstap de dood kon betekenen.
Ze vochtend hard, en Ceres gaf een uitdagende schreeuw toen ze haar aanvielen. Ze sneed en bewoog en sneed weer. Ze zag Thanos vechten met de eerlijke kracht van een edelman, en de Bottenvrouw die uithaalde in een waas van verdorven agressie.
Toen verschenen de krijgsheren, en Ceres wist dat het tijd was om te gaan.
“Het water in!” schreeuwde ze, en ze rende naar de reling.
Ze dook en voelde haar lichaam weer verzwolgen worden door het ijskoude water. Ze zwom naar hun boot en hees zichzelf op de rand. Haar vader trok haar aan boord, waarna ze de anderen hielp.
“Wat bezielde je?” vroeg haar vader toen ze het dek bereikten.
“Ik vond dat ik niet machteloos kon toekijken,” antwoordde Thanos.
Ceres wilde iets zeggen, maar ze wist dat het deel was van wat Thanos maakte tot wie hij was. Het was één van de redenen dat ze zoveel om hem gaf.
“Onbezonnen,” zei de Bottenvrouw met een glimlach. “Volkomen onbezonnen. Dank jullie wel.”
Ceres keek om zich heen. Alle boten die vlakbij lagen waren gealarmeerd, en ze zag heel wat zeelieden hun wapens grijpen. Een pijl raakte het water naast hen, en toen nog één.
“Roeien!” riep ze naar de krijgsheren. Maar waar konden ze heen? Ze zag de anderen schepen al in beweging komen om hen te onderscheppen. Spoedig zou er geen uitweg meer zijn. Het was het soort situatie waarin ze haar krachten gebruikt zou hebben. Maar die had ze niet meer.
Alsjeblieft, Moeder, smeekte ze in de stilte van haar geest, je hebt me al eerder geholpen. Help me nu.
Ze voelde haar moeders aanwezigheid, ergens aan de rand van haar bewustzijn, vergankelijk en kalmerend. Ze kon de aandacht van haar moeder voelen, haar moeder die door haar heen keek en probeerde uit te vinden wat haar was overkomen.
“Wat hebben ze met je gedaan?” fluisterde haar moeders stem. “Dit is het werk van de tovenaar.”
“Alsjeblieft,” zei Ceres. “Ik hoef mijn krachten niet voorgoed terug, maar ik heb nu hulp nodig.”
In de stilte die volgde werd het dek tussen Ceres’ voeten geraakt door een pijl. Die was veel te dichtbij gekomen.
“Ik kan wat er is gebeurd niet ongedaan maken,” zei haar moeder. “Maar ik kan je deze ene keer wel een ander geschenk geven. Het zal echter slechts eenmalig zijn. Ik denk niet dat je lichaam nog meer kan verdragen.”
Het kon Ceres niet schelen, zolang ze maar konden ontsnappen. De boten kwamen al dichterbij. Ze hadden dit nodig.
“Raak het water aan, Ceres, en vergeef me, want dit zal pijn doen.”
Daar twijfelde Ceres niet aan. Ze legde haar hand op de golven, en voelde de natheid tegen haar huid klotsen. Ze zette zich schrap…
…en ze moest haar tanden op elkaar zetten om niet te schreeuwen. Er stroomde iets door haar heen, en stroomde het wateroppervlak op, en toen rees het op, de lucht in. Het leek alsof iemand een sluier over hen heen had getrokken.
Door de sluier heen kon Ceres boogschutters en krijgers zien, die geschokt voor zich uit staarden. Ze hoorden verbaast geschreeuw, maar de geluiden leken ineens gedempt.
“Ze klagen dat ze ons niet kunnen zien,” zei Jeva. “Ze zeggen dat het donkere magie is.” Ze keek Ceres vol bewondering aan. “Het lijkt erop dat je alles bent dat Thanos heeft gezegd.”
Daar was Ceres niet zo zeker van. Dit vasthouden deed meer pijn dan ze kon bevatten. Ze wist niet hoe lang ze het vol zou kunnen houden.
“Roeien,” zei ze. “Roeien, voor het verdwijnt!”
HOOFDSTUK DRIE
Irrien stond in het kasteel, in de tempel met hoge plafonds, en keek onbewogen toe terwijl de priesters Stephania voorbereidden op de opoffering. Hij staarde koelbloedig uit zijn ogen, terwijl zij druk in de weer waren. Ze bonden haar op het altaar vast terwijl zij schreeuwde en worstelde.
Normaal gesproken had Irrien geen tijd voor dergelijke zaken. De priesters waren een stel bloedlustige dwazen die leken te denken dat het sussen van de dood het kon voorkomen. Alsof iemand de dood kon ontlopen behalve door de kracht van zijn wapen. Smeken werkte niet. Niet naar de goden, en ook niet naar hem, zoals Delos’ kortstondige machthebber zou ondervinden.
“Alsjeblieft, Irrien, ik doe alles dat je wilt! Wil je dat ik voor je kniel? Alsjeblieft!”
Irrien stond als een standbeeld en negeerde haar, op dezelfde manier dat hij de pijn van zijn verwonding negeerde. Om hem heen keken aristocraten en krijgers toe. Het had wel degelijk zin om hen dit te laten aanschouwen, net zoals het zin had om de priesters tevreden te stellen. Hun gunsten waren ook een bron van zijn macht, en Irrien was niet zo dom om dat te negeren.
“Verlang je dan niet naar me?” smeekte Stephania. “Ik dacht dat je me als je speeltje wilde.”
Irrien kon Stephania’s charmes echter ook niet negeren. Dat was deel van het probleem. Toen ze haar hand op zijn arm had gelegd, had hij iets gevoeld dat verder ging dat de gebruikelijke opwinding en verlangens die hij voelde wanneer hij met mooie slaven was. Dat zou hij niet toelaten. Dat kon hij niet toelaten. Niemand kon macht over hem hebben, zelfs niet wanneer het gevoel van diep kwam.
Hij bekeek de menigte. Er waren meer dan genoeg mooie vrouwen aanwezig, waaronder Stephania’s voormalige dienstmeisjes, knielend in hun boeien. Sommigen van hen huilden bij de aanblik van wat er met hun voormalige meesteres gebeurde. Hij zou spoedig afleiding met hen vinden. Maar eerst moest hij zich ontdoen van de dreiging die Stephania vormde, met haar vermogen om hem iets te laten voelen.
De hoogste priester kwam naar voren, de gouden en zilveren draden in zijn baard rinkelend terwijl hij liep.
“Alles is klaar, mijn heer,” zei hij. “We zullen de baby uit de buik van de moeder snijden, en het op het altaar offeren zoals gebruikelijk is.”
“En je goden zullen dit waarderen?” vroeg Irrien. Als de priester de spottende toon in zijn stem had opgemerkt, dan liet hij dat in ieder geval niet merken.
“Jazeker, Eerste Steen. Ze zullen het erg waarderen.”
Irrien knikte.
“Dan zal het gebeuren op de manier waarop je het voorstelde. Maar ik zal degene zijn die het kind vermoord.”
“U, Eerste Steen?” vroeg de priester. Hij klonk verrast. “Maar waarom?”
Omdat het zijn overwinning was, niet die van de priester. Omdat Irrien degene was die zich een weg door de stad had gevochten, terwijl deze priesters waarschijnlijk veilig op de schepen hadden gezeten. Omdat hij degene was die een verwonding had opgelopen. Omdat Irrien zijn eigen moorden pleegde, in plaats het over te laten aan zijn minderen. Maar dat zei hij niet. Hij was deze mensen geen verklaringen schuldig.
“Omdat ik daarvoor kies,” zei hij. “Heb je daar bezwaar tegen?”
“Nee, Eerste Steen, geen bezwaar.”
Irrien genoot van de angst in zijn stem, niet vanwege de angst zelf, maar omdat het een herinnering aan zijn macht was. Dat was wat dit alles was. Het was net zo goed een verklaring van zijn overwinning als dankbaarheid aan de goden die toekeken. Het was een manier om deze stad te claimen en zich tegelijkertijd te ontdoen van een kind dat misschien zou proberen om zijn troon op te eisen als het oud genoeg was.
Omdat het een herinnering aan zijn macht was, keek hij toe terwijl de priesters aan hun slachtpartij begonnen. Ze stonden en knielden in nette rijen; de krijgers, de slaven, de kooplieden, en zij die claimden blauw bloed te hebben. Hij zag hun angst, hun gehuil, hun afkeer.
Achter hem begonnen de priesters te zingen. Ze zongen in eeuwenoude talen die volgens hen door de goden zelf geschonken waren. Irrien wierp een blik over zijn schouder en zag de hoogste priester een mes boven Stephania’s blote buik houden, klaar om te snijden terwijl zij vocht om weg te komen.
Irrien richtte zijn aandacht weer op degenen die toekeken. Dit ging om hen, niet om Stephania. Hij zag hun afschuw toen Stephania’s gesmeek in geschreeuw veranderde. Hij bestudeerde hun reacties, wie er onder de indruk waren, wie er bang waren, wie hem met een stille haat in de ogen aankeken, en wie van het spektakel leken te genieten. Hij zag één van de dienstmeisjes flauwvallen bij het aanzicht van wat er zich achter hem afspeelde, en nam zich voor om haar te straffen. Een ander meisje huilde zo hard dat een ander haar moest vasthouden.
Irrien had ondervonden dat het bestuderen van zij die hem dienden, hem meer over hen vertelde dan welke verklaring van loyaliteit dan ook. Stilletjes maakte hij een mentale aantekening van de slaven die nog niet volledig gebroken waren, en de aristocraten die met te veel jaloezie naar hem keken. Een wijs man liet zijn wantrouwen nooit los, zelfs niet wanneer hij al had gewonnen.
Stephania’s geschreeuw werd even scherper, en zwol aan tot een crescendo dat perfect getimed leek met het gezang van de priesters. Toen veranderde het in gejammer. Irrien betwijfelde dat ze dit zou overleven. Op dat moment kon het hem niet schelen. Ze vervulde haar doel door de wereld te laten zien dat hij hier de macht had. Al het andere was onnodig. Bijna onelegant.
Toen werd het gehuil van de mooiste edelvrouw van Delos vergezeld door het gehuil van haar baby. Irrien liep naar het altaar en spreidde zijn armen om de aandacht van de aanwezigen te trekken.
“We kwamen hier, en het Rijk was zwak, dus we bezetten het. Ik bezette het. De zwakkeren zullen dienen of sterven, en ik bepaal welke van de twee het word.”
Hij draaide zich om naar het altaar waar Stephania lag. Haar jurk was aan flarden gescheurd, en ze lag nu in net zoveel bloed en nageboorte als in zijde of fluweel. Ze ademde nog, maar haar ademhaling was onregelmatig, en de wond was niet het soort wond dat een zwak meisje als zij zou overleven.
Irrien ving de aandacht van de priesters op, en knikte naar Stephania’s uitgeputte lichaam.
“Ruim dat op.”
Ze haastten zich om te gehoorzamen en droegen haar weg, terwijl één van de priesters hem het kind overhandigde alsof het het mooiste geschenk ter wereld was. Irrien staarde ernaar. Het was vreemd dat zo’n klein, kwetsbaar wezen een dreiging kon zijn voor iemand als hij, maar Irrien was niet een man die dwaze risico’s nam. Op een dag zou deze jongen opgroeien tot een man, en Irrien had gezien wat er kon gebeuren wanneer een man het gevoel had dat hij niet had gekregen wat hem toebehoorde. Hij had er al heel wat moeten doden.
Hij legde het kind op het altaar en wendde zich tot de toeschouwers terwijl hij een mes trok.
“Kijk, allemaal,” beval hij. “Kijk en vergeet niet wat hier gebeurt. De andere Stenen zijn hier niet om deze overwinning te claimen. Ik wel.”
Hij draaide zich weer om naar het altaar, en op dat moment wist hij dat er iets mis was.
Er stond een figuur, een jong uitziende man met een spierwitte huid, licht haar, en amberkleurige ogen die Irrien aan de ogen van een kat deden denken. Hij droeg gewaden, maar deze waren licht in plaats van donker, zoals die van de priesters. Hij liet zijn vinger zonder zichtbare afschuw, eerder geïnteresseerd, over het bebloede altaar glijden.
“Ah, Vrouwe Stephania,” sprak hij in een stem die gelijkmatig, plezierig en vrijwel zeker een leugen was. “Ik bood haar de kans om mijn leerling te worden. Ze had mijn aanbod moeten accepteren.”
“Wie ben je?” vroeg Irrien. Hij verschoof de greep op het mes dat hij vasthield, van een greep die bedoeld was om naar beneden te steken naar één die bedoeld was om te vechten. “Hoe durf je mijn overwinning te verstoren?”
De andere man spreidde zijn handen. “Het was niet mijn bedoeling iets te verstoren, Eerste Steen, maar je stond op het punt om iets te vernietigen dat van mij is.”
“Iets…” Irrien voelde een steek van verbazing toen hij besefte wat de vreemdeling bedoelde. “Nee, jij bent niet de vader van dit kind. Dat is een prins van hier.”
“Dat heb ik nooit beweerd,” zei de andere man. “Maar het kind is mij beloofd als betaling, en ik ben hier om die betaling te innen.”
Irrien voelde zijn woede opwellen, en hij verstevigde zijn grip op het mes. Hij draaide zich om zodat hij het bevel kon geven om deze dwaas te laten oppakken, maar toen drong het tot hem door dat de andere aanwezigen niet meer bewogen. Ze stonden erbij alsof ze in trance waren.
“Ik geloof dat ik je moet feliciteren, Eerste Steen,” zei de vreemdeling. “Ik merk dat de meeste mannen die claimen dat ze machtig zijn vrij beïnvloedbaar zijn, maar jij hebt mijn… kleine inspanning niet eens opgemerkt.”
Irrien draaide zich weer naar hem om. Hij had Stephania’s kind nu in zijn armen, en wiegde het met een verrassend echt-lijkende zorgzaamheid.
“Wie ben je?” wilde Irrien weten. “Vertel het me zodat ik het op je grafsteen kan zetten.”
De andere man keek niet naar hem op. “Hij heeft de ogen van zijn moeder, vind je niet? Gezien wie zijn ouders zijn, weet ik zeker dat hij zal opgroeien tot een sterke, knappe man. Ik zal hem natuurlijk trainen. Hij zal een zeer vaardige killer worden.”
Irrien gromde. “Wie ben je? Wat ben je?”
Dit keer keek de andere man wel naar hem op, en in zijn ogen zag hij vuur en hitte.
“Er zijn mensen die me Daskalos noemen,” zei hij. “Maar er zijn ook mensen die me vele andere dingen noemen. Tovenaar, natuurlijk. Moordenaar van de Ouden. Wever van schaduwen. Op dit moment ben ik een man die een schuld komt innen. Laat me dat doen en ik zal in vrede vertrekken.”