Wat de situatie nog erger maakte, zei hij, was dat Amerika zo overbevolkt was geraakt, dat het voor politici om nationaal de aandacht te krijgen. En politici van beide partijen begonnen zich te realiseren dat extreme standpunten innemen de enige manier was om op nationaal niveau aan het woord te—wat ze nodig hadden voor hun eigen ambities.
Als resultaat waren de meest prominente leden van beide partijen het meest extreem. Allemaal probeerden ze de ander te overtreffen, waarbij ze posities innamen waar ze zelf niet eens echt in geloofden maar ze aannamen omdat ze in een hoek werden gedreven. Uiteraard, zodra de partijen met elkaar in debat gingen, konden ze alleen met elkaar botsen—en dit gebeurde met steeds groffere taal. In het begin waren het slechts woorden en persoonlijke aanvallen. Maar na verloop van tijd liep de verbale oorlog uit de hand. Tot op een dag een omslagpunt werd overschreden.
Op een dag, zo’n tien jaar geleden, kwam er een noodlottig omslagpunt toen een politieke leider een andere bedreigde met één fataal woord: “afscheiding.” Als de Democraten de belasting ook maar met één cent zouden verhogen, zou zijn partij zich afscheiden van de unie en zou elk dorp, elke stad, en elke staat in tweeën worden gedeeld. Niet qua land, maar qua ideologie.
Zijn timing had niet slechter kunnen zijn: op dat moment verkeerde het land in een economische depressie, en er waren genoeg mensen ontevreden en die de werkloosheid beu waren. Genoeg om hem in populariteit te doen stijgen. De media smulde van de kijkcijfers en gaven hem meer en meer zendtijd. Zijn populariteit steeg nog sneller. Uiteindelijk, toen niemand hem meer kon stoppen, met de Democraten die weigerden tot een compromis te komen, en met ongekende stuwkracht, werden zijn ideeën harder. Zijn partij kwam met het voorstel van een eigen vlag, en zelfs een eigen munteenheid.
Dat was het eerste keerpunt. Als iemand hem toen had gestopt, was het misschien wel allemaal gestopt. Maar niemand deed iets. Dus ging hij verder.
Aangemoedigd stelde deze politicus ook voor dat de nieuwe unie een eigen politiemacht zou hebben, eigen rechtbanken—en een eigen leger. Dat was het tweede keerpunt.
Als de president van de Democraten op dat moment een goede leider was geweest, had hij dit misschien kunnen stoppen. Maar hij maakte de situatie erger door de ene na de ene slechte beslissing. In plaats van de boel proberen te kalmeren, in plaats van de zaken aan te pakken die tot deze ontevredenheid leidden, besloot hij dat de enige manier om deze “opstand”, zoals hij het noemde, te vernietigen, was door een harde vuist te maken: hij beschuldigde alle Republikeinse leiders van muiterij. Hij kondigde een staat van beleg af en liet hen ’s nachts allemaal arresteren.
Hierdoor escaleerde de situatie, en bracht de hele partij bij elkaar. Dit bracht ook het halve leger bijeen. Mensen waren verdeeld, binnen elk huis, elke stad, elke legerkazerne; langzaam ontstond er spanning in de straten, en begonnen buren elkaar te haten. Zelfs families werden verdeeld.
Op een avond volgden de legerleiders die loyaal waren aan de Republikeinen geheime orders op en pleegden een coup, om de leiders uit de gevangenis te breken. Er volgde een confrontatie. En op de trappen van het Capitool werd het eerste fatale schot afgevuurd. Een jonge soldaat dacht dat een officier naar zijn pistool reikte en schoot eerst. Toen de eerste soldaat viel, was er geen weg meer terug. De laatste lijn was overschreden. Een Amerikaan had een Amerikaan gedood. Een vuurgevecht volgde met tientallen officieren dood. De Republikeinse leiders werden naar een geheime locatie gebracht. En vanaf dat moment werd het leger in tweeën verdeeld. De regering in tweeën verdeeld. Steden, dorpen, gemeentes en staten, allemaal in tweeën verdeeld. Dit werd bekend als de eerste golf.
Tijdens de eerste paar dagen probeerden crisismanagers en overheidsfacties wanhopig de vrede te bewaren. Maar dit was al te laat. Niet kon de aankomende storm nog stoppen. Een groep militant generaals nam het heft in eigen handen, gierig voor de roem. Ze wilden als eerste de oorlog beginnen vanwege het voordeel van een snelle verrassing. Ze dachten dat het verpletteren van de oppositie de beste manier was om dit alles snel tot een einde te brengen.
De oorlog begon. Er volgden veldslagen op Amerikaanse bodem. Pittsburgh werd het nieuwe Gettysburg, met tweehonderdduizend doden in een week. Tanks mobiliseerden zich tegenover tanks. Vliegtuigen tegen vliegtuigen. Elke dag, elke week escaleerde het geweld. Er werden lijnen getekend in het zand, militair- en politiemateriaal werd verdeeld, en in elke staat vonden veldslagen plaats. Iedereen vocht overal tegen elkaar, vrienden tegen vrienden, broeders tegen broeders. Het kwam tot een punt waarop niemand meer wist waar ze eigenlijk voor vochten.Het hele land was doordrenkt met bloed, en niemand kon het stoppen. Dit werd bekend als de tweede golf.
Tot op dat moment, hoe bloedig het ook was, was het nog steeds conventionele oorlogvoering. Maar toen kwam de derde golf, de ergste van allemaal. De president, die wanhopig vanuit een geheime bunker opereerde, besloot dat er maar één manier was om “de opstand”, zoals hij het nog steeds noemde, te verpletteren. Hij riep zijn beste officieren bijeen die hem adviseerden om zijn sterkste middelen in te zetten om de opstand eens en voor altijd neer te slaan: gerichte kernraketten. Hij stemde ermee in.
De volgende dag werden overal in Amerika nucleaire kernkoppen op strategische Republikeinse bolwerken gegooid. Die dag vielen er honderdduizenden doden op plaatsen als Nevada, Texas, Mississippi. Miljoenen kwamen om op de volgende dag.
De Republikeinen reageerden. Zij namen hun eigen middelen in handen, overwonnen NORAD, en vuurden hun eigen kernwapens op bolwerken van de Democraten. Staten zoals Maine en New Hampshire werden grotendeels weggevaagd. Tijdens de volgende tien dagen werd bijna heel Amerika vernietigd, de ene na de andere stad. Het was de ene na de andere golf van volledige verwoesting, en zij die niet meteen door de aanvallen werden gedood, stierven kort daarna door giftige lucht en water. Binnen een maand tijd was er niemand meer over om te vechten. Straten en gebouwen liepen één voor één leeg toen mensen tegen hun voormalige buren begonnen te vechten.
Papa wachtte niet eens op de oproep—en daarom haat ik hem. Hij vertrok al lang daar voor. He was twintig jaar lang een officier in het Korps Mariniers voordat dit alles begon, en hij had het allemaal al aan zien komen. Iedere keer als hij naar het nieuws keek, iedere keer als hij twee politici tegen elkaar zag schreeuwen op de meest respectloze manier, altijd de inzet aan het verhogen, schudde papa met zijn hoofd en zei hij, “Dit wordt oorlog. Geloof mij maar.”
En hij had gelijk. Ironisch genoeg had papa zijn dienst er al op zitten en was hij al jaren voordat dit gebeurde uit het Korps getreden; maar toen het eerste schot werd gelost, op die dag, had hij zich weer gemeld. Voordat er sprake was van een volledige oorlog. Hij was waarschijnlijk de eerste die zich vrijwillig aanmeldde, voor een oorlog die nog niet eens was begonnen.
En daarom ben ik nog steeds kwaad op hem. Waarom moest hij dit doen? Waarom kon hij iedereen niet gewoon elkaar laten vermoorden? Waarom kon hij niet thuis blijven om ons te beschermen? Waarom gaf hij meer om zijn land dan zijn familie?
Ik herinner me nog heel goed de dag dat hij ons verliet. Ik kwam thuis van school, en voordat ik de deur open deed, hoorde ik binnen al geschreeuw. Ik zette mezelf schrap. Ik haatte het als mama en papa ruzie maakten, wat altijd zo leek, en ik dacht dat dit weer gewoon een van hun argumenten was.
Ik opende de deur en wist meteen dat het dit keer anders was. Dat er iets heel, heel erg fout zat. Papa stond daar in volledig uniform. Ik snapte er niks van. Hij had zijn uniform al jaren niet gedragen. Waarom nu ineens wel?
“Je bent geen man!” schreeuwde mama tegen hem. “Je bent een lafaard! Je laat je familie in de steek. Voor wat? Om onschuldige mensen te gaan doden?”
Papa’s gezicht werd rood, zoals altijd als hij kwaad werd.
“Je weet niet waar je het over hebt!” schreeuwde hij terug. “Ik doe mijn plicht voor mijn land. Dit is het juiste keuze.”
“De juiste keuze voor wie?” snauwde ze terug. “Je weet niet eens waar je voor vecht. Voor een stelletje van die stomme politici?”
“Ik weet precies waar ik voor vecht: om ons land bijeen te houden.”
“Oh, sorry hoor, Meneer Amerika!” schreeuwde ze terug naar hem. “Je kan dit in je hoofd goedpraten wat je wilt, maar de waarheid is dat je weggaat omdat je mij niet kunt uitstaan.Omdat je nooit hebt begrepen hoe met je burgerlijke leven om te gaan. Omdat je te dom bent om iets van je leven te maken na het Korps. Dus zodra je de mogelijkheid hebt, smeer je ‘m—”
Papa stopte haar met een harde klap in het gezicht. Ik hoor het geluid van de klap nog steeds in mijn hoofd.
Ik was geschrokken; nog nooit had hij haar met een vinger aangeraakt. Het voelt alsof ik zelf een klap kreeg. Ik staarde hem aan en herkende hem bijna niet. Was dat echt mijn vader? Ik was zo verbijsterd dat ik mijn boek met een plof liet vallen.
Ze wendden zich allebei naar mij. Geschrokken draaide ik me om en rende via de hal naar mijn slaapkamer en sloeg de deur achter me dicht. Ik wist niet hoe ik op dit alles moest reageren en moest hen gewoon ontvluchten.
Iets later werd er zacht op de deur geklopt.
“Brooke, ik ben het,” zei papa met een zachte, berouwvolle stem. “Het spijt me dat je dat moest zien. Doe alsjeblieft open.”
“Ga weg!” schreeuwde ik terug.
Een lange stilte volgde. Maar hij ging niet weg.
“Brooke, ik moet nu gaan. Ik wil je nog één keer zien voordat ik ga. Alsjeblieft. Kom naar buiten om gedag te zeggen.”
Ik begon te huilen.
“Ga weg!” snauwde ik weer. Ik was zo overweldigd, zo boos dat hij mama had geslagen, en nog bozer omdat hij ons ging verlaten. En diep van binnen was ik bang dat hij nooit meer terug zou komen.
“Ik ga nu, Brooke,” zei hij. “Je hoeft de deur niet open te doen. Maar ik wil dat je weet dat ik heel veel van je hou. En dat ik altijd bij je zal zijn. Onthoud dit, Brooke, jij bent de sterkste. Zorg goed voor deze familie. Ik reken op je. Zorg goed voor ze.”
En toen hoorde ik de voetstappen van mijn vader die wegliepen. Zachter en zachter. Een moment later ging de voordeur open, en weer dicht.
En toen, niks.
Minuten—die voelden als dagen—later, deed ik langzaam mijn deur open. Ik voelde het al. Hij was weg. En ik had nu al spijt; Ik wou dat ik hem gedag had gezegd. Want diep van binnen voelde ik dat hij nooit meer terug zou komen.
Mama zat aan de keukentafel, met haar hoofd in haar handen, zachtjes te huilen. Ik wist dat dingen die dag voorgoed waren veranderd, dat het nooit meer hetzelfde zou worden—dat zij nooit meer dezelfde zou zijn. En ik ook niet.
En ik had gelijk. Terwijl ik hier nu zit, starend naar de sintels van het dovende vuur, met zware ogen, realiseer ik me dat niks meer hetzelfde is geweest sinds die dag.
*
Ik sta hier in ons oude appartement in Manhattan. Ik weet niet wat ik hier aan het doen ben of hoe ik hier ben gekomen. Ik begrijp er niks van, want het appartement is helemaal niet zoals ik me herinner. Het is helemaal leeg alsof we hier nooit gewoond hebben. Ik ben de enige hier.
Plotseling wordt er op de deur geklopt, en komt papa in volledig uniform binnenlopen, met een koffertje in zijn hand. Hij heeft een lege blik in zijn ogen alsof hij net terug komt uit de hel.
“Papa!” probeer ik te schreeuwen. Maar er komen geen woorden uit. Ik kijk naar beneden en zie dat ik aan de vloer ben gelijmd, verstopt achter een muur, en dat hij me niet kan zien. Hoe hard ik ook probeer om los te komen en naar hem toe te rennen en zijn naam te roepen, het lukt niet. Ik ben gedwongen om hulpeloos toe te kijken terwijl hij het lege appartement inloopt en rondkijkt.
“Brooke?” roept hij. “Ben je hier? Is er iemand thuis?”
Ik probeer nogmaals te antwoorden, maar mijn stem werkt niet. Hij doorzoekt alle kamers.
“Ik zei toch dat ik terug zou komen,” zegt hij. “Waarom hebben jullie niet op me gewacht?”
Dan begint hij te huilen.
Mijn hart breekt en ik probeer hem met alle macht te roepen. Maar hoe hard ik het ook probeer, er komt niks uit.
Uiteindelijk draait hij zich om en verlaat hij het appartement. Zachtjes doet hij de deur achter zich dicht. De klik van de deurkruk galmt in de leegte.
“PAPA!” schreeuw ik eindelijke met mijn stem.
Maar het is al te laat. Ik weet dat hij nu voorgoed weg is, en eigenlijk is het mijn schuld.
Ik knipper met mijn ogen, en ineens ben ik weer terug in de bergen, in het huis van papa, in zijn favoriete stoel naast de haard. Papa zit op de ban naar voren geleund met zijn hoofd naar beneden, met zijn Korps Mariniers mes te spelen. Ik ben geschokt om te zien dat de helft van zijn gezicht tot op het bot is weggesmolten; ik kan de helft van zijn schedel zien.
Hij kijkt me aan, en ik ben bang.
“Je kan je hier niet voor altijd verstoppen, Brooke,” zegt hij op kalme toon. “Je denkt dat je hier veilig bent. Maar ze komen je halen. Neem Bree mee en verstop je.”
Hij staat en komt op me af. Hij pakt me bij mijn schouders en schud me door elkaar. Zijn ogen branden intens. “HEB JE ME GEHOORD, SOLDAAT!?” schreeuwt hij.
Hij verdwijnt, en op het zelfde moment springen alle ramen en deuren open in een chaos van gebroken glas.
Een dozijn slavendrijvers stormen met getrokken pistolen ons huis binnen. Ze zijn gekleed in hun typische zwarte uniforms van top tot teen met zwarte gezichtsmaskers, en ze rennen naar alle hoeken van het huis. Een van hen grijpt Bree van de bank en draagt haar weg, gillend, terwijl een andere op mij af komt gerend en mijn arm vastpakt met zijn pistool in mijn gezicht.
Hij schiet.
Ik wordt schreeuwend wakker, verward.
Ik voel vingers die m’n arm vasthouden, verward tussen mijn droom en de realiteit, en ik ben klaar om te slaan. Ik zie dat het Bree is die aan mijn arm staat te schudden.
Ik zit nog steeds in de stoel van papa en de kamer is nu gevuld met zonlicht. Bree huilt hysterisch.
Ik ga rechtop zitten en knipper een paar keer met mij ogen om wakker te worden. Was het maar een droom? Het voelde allemaal zo echt.
“Ik heb eng gedroomd!” huilt Bree, die nog steeds mijn arm vast heeft.
Ik zie dat het vuur al lang gedoofd is. Ik zie het felle zonlicht, en realiseer me dat het al laat in de morgen moet zijn. Ik kan niet geloven dat ik in de stoel in slaap ben gevallen—dit overkomt me anders nooit.
Ik schud mijn hoofd om me van de spinnenwebben te ontdoen. Die droom leek zo echt, bijna niet te geloven dat het niet echt was. Ik heb eerder over papa gedroomd. Heel vaak. Maar nooit eerder zo confronterend. Ik vind het moeilijk om te bevatten dat hij niet hier bij me in de kamer is, en ik keek nog eens rond om er zeker van te zijn.
Bree rukt aan mijn arm, ontroostbaar. Zo heb ik haar ook nog nooit eerder gezien.
Ik buk om haar een knuffel te geven. Ze omhelst me stevig.
“Ik heb gedroomd dat die gemene mannen kwamen en me meenamen! En jij was er niet om me te redden!” huilt Bree over mijn schouder. “Niet weggaan!” huilt ze hysterisch. “Ga alsjeblieft niet weg. Laat me niet alleen!”
“Ik ga nergens heen,” zeg ik, terwijl ik haar stevig vasthoudt. “Shhh…. Het is al goed…. Er is niks om je zorgen om te maken. Alles is OK.”
Maar van binnen heb ik het gevoel dat alles niet goed is. In tegendeel. Mijn droom stoort me echt. En dat Bree ook een enge droom had—ongeveer op hetzelfde moment—biedt me weinig troost. Ik geloof niet echt in voortekenen, maar toch vraag ik me af of dit misschien een teken is. Ik hoor geen geluid of commotie, en als er binnen een straal van een kilometer iemand was, had ik het wel geweten.