Bill pauzeerde even.
“Het gebeurde toen ik negen jaar was,” vervolgde hij. “Vlak voor Kerst hield het personeel bij Mams bank hun jaarlijkse kerstfeest. Cadeautjes geven, taart eten, al dat kantoorgebeuren. Toen Mam die middag thuis kwam klonk ze alsof ze plezier had gehad en alsof alles in orde was. Maar naarmate de avond vorderde, begon ze zich raar te gedragen.”
Bills gezicht vertrok van de nare herinnering.
“Ze werd duizelig en verward, en begon onsamenhangend te praten. Het was bijna alsof ze dronken was. Maar Mam dronk nooit veel, en bovendien was er op het feestje helemaal geen alcohol geserveerd. We hadden allemaal geen idee wat er aan de hand was. Het werd snel erger. Ze werd misselijk en begon over te geven. Pap ging zo snel mogelijk met haar naar de Eerste Hulp. Wij kinderen gingen met ze mee.”
Bill viel weer stil. Riley zag dat het steeds moeilijker werd om haar te vertellen wat er gebeurd was.
“Tegen de tijd dat we bij het ziekenhuis aankwamen, ging haar hart tekeer, en hyperventileerde ze, en was haar bloeddruk torenhoog. Toen raakte ze in coma. Haar nieren begonnen ermee op te houden, en ze had hartfalen.”
Bills ogen zaten stevig dichtgeknepen en zijn gezicht was vertrokken van de pijn. Riley vroeg zich af of het misschien beter voor hem was als hij de rest van het verhaal niet zou vertellen. Maar ze voelde aan dat ze hem niet moest stoppen.
Bill zei, “De volgende ochtend hadden de dokters door wat er mis was. Ze leed aan vergiftiging met ethyleenglycol.”
Riley schudde haar hoofd. Het klonk bekend, maar ze kon het niet helemaal plaatsen.
Bill legde snel uit, “Er zat antivriesmiddel in haar punch op het feestje.”
Riley snakte naar adem.
“Mijn god!” zei ze. “Hoe is dat überhaupt mogelijk? Ik bedoel, zou de smaak...?”
“Nou, antivries heeft meestal een zoete smaak,” legde Bill uit. “Het is makkelijk om het onopgemerkt te mengen met suikerhoudende drankjes. Het is ontzettend makkelijk om als vergif te gebruiken.”
Riley vond het moeilijk om te begrijpen wat ze hoorde.
“Maar als er iets in de punch zat, hadden andere mensen dan nergens last van?” zei ze.
“Dat is het nou,” zei Bill. “Niemand anders was vergiftigd. Het zat niet in de kom met punch. Het zat alleen in Mams drinken. Iemand had het specifiek op haar gemunt.”
Hij viel weer even stil.
“Tegen die tijd was het te laat om iets te doen,” zei hij. “Ze bleef in coma en stierf op Oudejaarsavond. We stonden allemaal aan haar bed.”
Op een of andere manier slaagde Bill erin om niet in tranen uit te barsten. Riley vermoedde dat hij door de jaren heen hier al veel tranen om gelaten had.
“Het sloeg nergens op,” zei Bill. “Iedereen vond Mam aardig. Niemand kon ook maar een vijand in de wereld bedenken. De politie deed onderzoek, en het werd duidelijk dat niemand die bij de bank werkte verantwoordelijk was. Maar een paar collega’s konden zich een rare man herinneren die even op het feestje was geweest en toen weer was vertrokken. Hij had vriendelijk geleken, en iedereen was ervan uitgegaan dat hij iemands gast was, een vriend of familielid. Hij was weg voordat het feestje voorbij was.”
Bill schudde verbitterd zijn hoofd.
“De zaak liep dood. En dat is die nu nog steeds. Ik denk dat dat ook zo zal blijven. Na zoveel jaar zal het nooit meer opgelost worden. Het was vreselijk om er nooit achter te komen wie het gedaan had, om nooit gerechtigheid te krijgen. Maar het ergste was om nooit te weten te komen waarom. Het leek gewoon zo zinloos wreed. Waarom Mam? Wat had zij gedaan dat iemand haar zoiets vreselijks aandeed? Misschien had ze wel niks gedaan. Misschien was het een soort zieke grap. Het was een pure marteling om het niet te weten. Dat is het nog steeds. En dat is natuurlijk een van de redenen waarom ik besloot...”
Hij maakte de gedachte niet af. Dat hoefde ook niet. Riley wist al lang dat het onopgeloste mysterie van zijn moeders dood was waarom Bill had gekozen voor een carrière in wetshandhaving.
“Ik vind het zo erg voor je,” zei Riley.
Bill haalde zwakjes zijn schouders op, alsof er een enorm gewicht op zijn schouders rustte.
“Het was lang geleden,” zei hij. “Bovendien weet jij als geen ander hoe het voelt.”
Riley schrok van Bills zachte woorden. Ze wist precies wat hij bedoelde. En hij had gelijk. Ze had het hem lang geleden al verteld, dus het was niet nodig om het nu te herhalen. Hij wist het al. Maar dat maakte de herinnering niet minder schrijnend.
Riley was zes jaar oud, en Mamma had haar meegenomen naar een snoepwinkel. Riley was blij en vroeg om alle snoepjes die ze zag. Soms mopperde Mamma op haar als ze dat deed. Maar vandaag was Mamma lief en verwende ze haar, kocht ze al het snoep dat ze wilde.
Toen ze in de rij voor de kassa stonden, liep een vreemde man naar ze. Hij had iets op zijn gezicht waardoor zijn neus en lippen en wangen plat werden en hij zag er zowel grappig en eng uit, als een soort clown. Het duurde even voor Riley besefte dat hij een panty over zijn hoofd droeg, net zo een als Mamma aan haar benen aanhad.
Hij had een pistool vast. Het pistool zag er enorm uit. Hij richtte het op Mamma.
“Geef me je handtas,” zei hij.
Maar Mamma deed het niet. Riley wist niet waarom. Ze wist alleen maar dat Mamma bang was, misschien te bang om te doen wat de man zei dat ze moest doen. Riley moest waarschijnlijk ook bang zijn, dus dat was ze ook.
Hij zei wat stoute woorden tegen Mamma, maar ze gaf hem nog steeds niet haar handtas. Ze stond helemaal te trillen.
Toen was er een knal en een flits, en viel Mamma op de grond. De man zei meer stoute woorden en rende weg. Er kwam bloed uit Mamma’s borstkas, en ze hapte naar adem en kronkelde even voordat ze helemaal stil lag.
Kleine Riley begon te gillen. Ze stopte lange tijd niet met gillen.
De zachte aanraking van Bills hand op de hare bracht Riley terug naar het heden.
“Het spijt me,” zei Bill. “Ik wilde het niet allemaal oprakelen.”
Hij had duidelijk de traan die over haar wang naar beneden stroomde gezien. Ze kneep in zijn hand. Ze was dankbaar voor zijn begrip en zorg. Maar de waarheid was dat Riley Bill nooit verteld had over een herinnering die haar nog erger kwelde.
Haar vader was een kolonel bij de Marine geweest; een strenge, wrede, gevoelloze, liefdeloze en meedogenloze man. In al die jaren die volgden, had hij Riley de schuld gegeven voor de dood van haar moeder. Het maakte niet uit dat ze pas zes jaar oud was geweest.
“Je had haar net zo goed zelf kunnen neerschieten, met alles wat je haar hebt aangedaan,” had hij gezegd.
Hij was vorig jaar overleden zonder haar ooit te vergeven.
Riley veegde haar wang af en keek uit het raam naar het langzaam voorbijkruipende landschap kilometers onder haar.
Zoals ze zo vaak deed, realiseerde ze zich ook nu hoeveel zij en Bill gemeen hadden, en hoezeer ze beiden werden achtervolgd door tragedie en onrecht uit het verleden. Gedurende al die jaren dat ze partners waren, waren ze allebei door dezelfde demonen gedreven, door dezelfde geesten gekweld.
En ondanks dat ze zich zorgen maakte om Jilly en het leven thuis, wist Riley nu dat het de juiste keuze was geweest om met Bill mee te gaan voor deze zaak. Iedere keer dat ze samenwerkten, werd hun band sterker en dieper. Deze keer zou daar geen uitzondering op zijn.
Ze zouden deze moorden oplossen, dat wist Riley zeker. Maar wat zouden zij en Bill daarbij winnen of verliezen?
Misschien genezen we allebei wel een beetje, dacht Riley. Of misschien worden onze wonden opengereten en gaan ze meer pijn doen.
Ze vertelde zichzelf dat het niet echt uitmaakte. Ze werkten altijd samen om de taak gedaan te krijgen, los van hoe zwaar dat was.
Nu werden ze misschien wel geconfronteerd worden met een erg lelijke misdaad.
HOOFDSTUK ZEVEN
Toen het BAU-vliegtuig landde bij Sea-Tac, de Seattle-Tacoma International Airport, stroomden dikke regendruppels over de ramen naar beneden. Riley keek naar haar horloge. Het was thuis nu zo’n twee uur ’s middags, maar hier was het elf uur ’s ochtends. Dat zou ze wat tijd geven om vandaag nog iets aan de zaak gedaan te krijgen.
Terwijl zij en Bill naar de uitgang liepen, kwam de piloot uit zijn cabine en gaf hij hen ieder een paraplu.
“Deze zullen jullie nodig hebben,” zei hij met een grijns. “Winter is niet een goede tijd om in dit deel van het land te zijn.”
Toen ze bovenaan de trap stonden, moest Riley daar wel mee instemmen. Ze was blij dat ze paraplu’s hadden, maar ze had gewild dat ze zich warmer had aangekleed. Het was zowel koud als regenachtig.
Een SUV stopte aan de rand van het asfalt. Twee mannen in regenjassen haastten het voertuig uit, richting het vliegtuig. Ze stelden zichzelf voor als Agenten Havens en Trafford van het FBI-kantoor in Seattle.
“We nemen jullie mee naar de werkplek van de medisch onderzoeker,” zei Agent Havens. “De teamleider van dit onderzoek wacht daar op jullie.”
Bill en Riley stapten in de auto, en Agent Trafford begon te rijden door de gutsende regen. Riley kon nog net de standaard vliegveldhotels langs de weg zien staan, en dat was het. Ze wist dat er daar een levendige stad was, maar deze was praktisch onzichtbaar.
Ze vroeg zich af of ze Seattle ooit tijdens haar tijd hier zou zien.
*
Het moment dat Riley en Bill gingen zitten in de vergaderzaal bij de medisch onderzoeker in Seattle, voelde ze dat er iets broeide. Ze wisselde een blik uit met Bill, en zag dat hij de spanning ook voelde.
Teamleider Maynard Sanderson was een man met een brede borstkas en een grote kaak, en Riley vond hem iets tussen een militaire officier en een evangelische predikant uitstralen.
Sanderson staarde boos naar een dikke man wiens borstelige walrussnor zijn gezicht een permanent fronsende uitdrukking gaf. Hij was voorgesteld als Perry McCade, Politiechef van Seattle.
De lichaamstaal van de twee mannen en de posities die ze aan de tafel hadden genomen spraken voor Riley boekdelen. Om een of andere reden was het samen in een kamer zijn wel het laatste wat deze mannen wilden. Ze wist ook zeker dat beide mannen het vooral haatten om Riley en Bill hier te hebben.
Ze dacht terug aan wat Brent Meredith had gezegd voordat ze Quantico verlieten.
“Verwacht geen warm welkom. Zowel de politie als de FBI zal niet blij zijn om jullie te zien.”
Riley vroeg zich af in wat voor mijnenveld zij en Bill beland waren.
Er was een ingewikkelde machtsstrijd gaande zonder dat er ook maar een woord gesproken werd. Ze wist dat het maar een paar minuten zou duren voordat dit verbaal zou gaan worden.
Hoofd Medisch Onderzoeker Prisha Shankar, daarentegen, leek op haar gemak en onbezorgd. De vrouw met donkere huid en zwarte haren was rond Riley’s leeftijd en leek stoïsch en onverstoorbaar te zijn.
Zij is immers op eigen terrein, trok Riley als conclusie.
Agent Sanderson was zo vrij om de vergadering te starten.
“Agenten Paige en Jeffreys,” zei hij tegen Riley en Bill, “ik ben blij dat jullie dit hele eind vanaf Quantico gekomen zijn.”
Zijn ijzige stem zei Riley dat hij precies het tegenovergestelde dacht.
“Blij dat we van dienst kunnen zijn,” zei Bill, die niet al te zeker van zichzelf klonk.
Riley glimlachte en knikte gewoon.
“Heren,” zei Sanderson, de aanwezigheid van de twee vrouwen negerend, “we zijn hier allemaal om twee moorden te onderzoeken. Een seriemoordenaar zou op dreef aan het komen kunnen zijn hier in de omgeving van Seattle. Het is aan ons om hem te stoppen voordat hij weer moordt.”
Politiechef McCade gromde hoorbaar.
“Heeft u iets te zeggen, McCade?” vroeg Sanderson droogjes.
“Het is geen seriemoordenaar,” bromde McCade. “En het is geen zaak voor de FBI. Mijn politieagenten hebben dit onder controle.”
Riley begon het te snappen. Ze wist nog dat Meredith gezegd had dat de plaatselijke autoriteiten met deze zaak aan het stuntelen waren. Ze zag nu waarom. Niemand zat op één lijn, en niemand was het ergens over eens.
Politiechef McCade was kwaad dat de FBI zich opdrong aan een plaatselijke moordzaak. En Sanderson was laaiend dat de FBI Bill en Riley vanuit Quantico had gestuurd om orde op zaken te stellen.
De perfecte storm, dacht Riley.
Sanderson richtte zich tot de hoofd medisch onderzoeker en zei, “Dokter Shankar, misschien wilt u samenvatten wat we tot nu toe weten.”
Dokter Shankar, schijnbaar ongevoelig voor de onderliggende spanningen, drukte op een afstandsbediening om een afbeelding op het scherm aan de muur naar voren te brengen. Het was een rijbewijsfoto van een nogal doorsnee uitziende vrouw met steil haar met een doffe bruine kleur.
Shankar zei, “Anderhalve maand geleden overleed een vrouw genaamd Margaret Jewell in haar slaap aan wat leek op een hartaanval. Ze had de dag ervoor geklaagd over gewrichtspijn, maar volgens haar echtgenote was dat niet ongewoon. Ze leed aan fibromyalgie.”
Shankar drukte nog een keer op de afstandsbediening en bracht een andere rijbewijsfoto naar voren. Erop stond een man van middelbare leeftijd met een aardig maar treurig gezicht.
Ze zei, “Een paar dagen geleden liet Cody Woods zichzelf opnemen in South Hill Ziekenhuis, klagend over pijn op de borst. Hij klaagde ook over gewrichtspijn, maar ook deze keer was dat niet verrassend. Hij had wat artritis, en hij had de week ervoor een kunstknie gekregen. Hij overleed binnen een paar uur nadat hij in het ziekenhuis was opgenomen, ook aan wat leek op een hartaanval.”
“Totaal onafhankelijke sterfgevallen,” mompelde McCade.
“Dus nu zeg je dat deze gevallen allebei geen moord waren?” zei Sanderson.
“Margaret Jewell, waarschijnlijk wel,” zei McCade. “Cody Woods, zeker weten niet. We laten ons door hem afleiden. We laten de zaak vertroebelen. Als je het gewoon aan mij en mijn jongens zou overlaten, hebben we deze zaak binnen de kortste keren opgelost.”
“Jullie hebben al anderhalve maand de tijd gehad op de Jewell-zaak,” zei Sanderson.
Dokter Shankar glimlachte mysterieus terwijl McCade en Sanderson bleven kibbelen. Toen drukte ze weer op de afstandsbediening. Er kwamen nog twee foto’s naar voren.
De ruimte viel stil, en Riley voelde een schok van verbazing.
De mannen in beide foto’s zagen er Midden-Oosters uit. Een ervan herkende Riley niet. Maar de ander herkende ze zeker wel.
Het was Saddam Hussein.
HOOFDSTUK ACHT
Riley staarde naar de afbeelding op het scherm aan de muur. Wat zou het Hoofd Medisch Onderzoeker willen zeggen met een foto van Saddam Hussein? De afgezette leider van Irak was in 2006 geëxecuteerd voor misdrijven tegen de menselijkheid. Wat was zijn connectie met een mogelijke seriemoordenaar in Seattle?
Nadat het effect van de foto’s was ingezonken, sprak Dokter Shankar weer.
“Ik weet zeker dat we de man links allemaal herkennen. De man rechts was Majidi Jehad, een sjiitische dissident tegen Saddams regime. In mei 1980 werd aan Jehad toestemming verleend om naar Londen te reizen. Toen hij stopte bij het politiebureau in Bagdad om zijn paspoort op te halen, kreeg hij een glas sinaasappelsap aangeboden. Hij verliet Irak, gezond en wel. Hij stierf kort nadat hij in Londen aankwam.”
Dokter Shankar bracht nog meer afbeeldingen van Midden-Oosterse gezichten naar voren.
“Al deze mannen kwamen op eenzelfde manier aan hun einde. Saddam liquideerde honderden dissidenten op dezelfde manier. Wanneer sommigen van hen uit de gevangenis kwamen, kregen ze een drankje aangeboden om hun vrijheid te vieren. Geen van hen leefde lang.”