Eens gelokt - Блейк Пирс 3 стр.


Ze zag Chrissy, die nagenoeg gevangen zat in een bordeel door haar man, de mishandelaar en pooier.

En als ergste van allen, zag ze Trinda, een vijftienjarig meisje wier leven al een nachtmerrie van seksuele uitbuiting was geweest, en die zich geen ander leven kon voorstellen.

Riley kwam aan bij haar kantoor en liet zich in haar stoel vallen. Nu begreep ze de aanval van afschuw. De beelden die ze zojuist had gezien waren een trigger. Ze brachten haar donkerste inzichten uit de Phoenix case weer naar boven. Ze had een meedogenloze moordenaar gestopt, maar ze had geen gerechtigheid kunnen brengen aan de vrouwen en meisjes die ze had ontmoet. Een hele wereld van seksuele uitbuiting was nog over. Ze had nog niet het topje van de ijsberg van onrecht gezien.

En nu werd ze achtervolgd en gekweld zoals nooit tevoren. Wat haar betreft was dit erger dan PTSS. Ze kon haar woede en angst tenminste nog uitleven bij het sparren. Ze had geen manier om met deze nieuwe gevoelens om te gaan.

Kon ze zichzelf ertoe zetten om nog een zaak zoals die in Phoenix te werken?

Ze hoorde Bills stem vanuit de deuropening.

“Riley.”

Ze keek op en zag haar partner met een verdrietige gezichtsuitdrukking. Hij hield de map vast die Meredith aan haar had proberen te geven.

“Ik heb je nodig op deze zaak,” zei Bill. “Het is persoonlijk voor me. Ik word er gek van dat ik het niet kon oplossen. En ik blijf me maar afvragen of ik niet goed presteerde omdat mijn huwelijk op de klippen liep. Ik heb de familie van Valerie Bruner leren kennen. Het zijn goede mensen. Maar ik heb geen contact met ze gehouden omdat... nou, ik heb ze teleurgesteld. Ik moet het met ze goedmaken.”

Hij legde de map op Riley’s bureau.

“Kijk hier gewoon even naar. Alsjeblieft.”

Hij verliet Riley’s kantoor. Ze staarde naar de folder, nog steeds besluiteloos.

Dit was niet hoe ze was. Ze wist dat ze zich hier overheen moest zetten.

Terwijl ze piekerde, herinnerde ze zich iets uit haar tijd in Phoenix. Ze had een meisje kunnen redden, Jilly. Dat had ze geprobeerd tenminste.

Ze pakte haar telefoon en belde het nummer van een tieneropvang in Phoenix, Arizona. Een bekende stem nam op.

“Dit is Brenda Fitch.”

Riley was blij dat Brenda had opgenomen. Ze had de maatschappelijk werkster leren kennen tijdens haar vorige zaak.

“Hoi Brenda,” zei ze. “Dit is Riley. Ik wou even vragen hoe het met Jilly was.”

Jilly was een meisje dat Riley had gered uit de sekshandel, een magere, donkerharige dertienjarige. Jilly had geen familie, behalve een mishandelende vader. Zo nu en dan belde Riley om te horen hoe het met Jilly ging.

Riley hoorde Brenda zuchten.

“Goed dat je belt,” zei Brenda. “Ik wou dat meer mensen wat zorg zouden tonen. Jilly is nog hier bij ons.”

Riley’s hart zonk. Ze hoopte ze op een dag zou bellen en zou horen dat Jilly door een aardig pleeggezin was meegenomen. Maar vandaag was niet die dag. Nu maakte Riley zich zorgen.

Ze zei, “De laatste keer dat we elkaar spraken, was je bang dat ze haar terug naar haar vader zouden sturen.”

“O, nee, dat hebben we wettelijk geregeld. We hebben zelfs een contactverbod om hem van haar weg te houden.”

Riley ademde een zucht van opluchting.

“Jilly vraag heel vaak naar je,” zei Brenda. “Wil je haar spreken?”

“Ja. Alsjeblieft.”

Brenda zette Riley in de wacht. Riley vroeg zich opeens af of dit wel zo'n goed idee was. Iedere keer dat ze met Jilly praatte, voelde ze zich schuldig. Ze snapte niet waarom ze zich zo voelde. Ze had Jilly immers gered van een leven van uitbuiting en mishandeling.

Maar waarvoor was ze gered? vroeg ze zich af. Wat voor een leven had Jilly om naar uit te kijken?

Ze hoorde Jilly’s stem.

“Hé, Agent Paige.”

“Hoe vaak moet ik je nog zeggen om me zo niet te noemen?”

“Sorry. Hé, Riley.”

Riley lachte een beetje.

“Hé. Hoe gaat het met je?”

“Oké, denk ik.”

Er viel een stilte.

Een typische tiener, dacht Riley. Het was altijd lastig om Jilly aan het praten te krijgen.

“Wat ben je aan het doen?” vroeg Riley.

“Ik ben net wakker,” zei Jilly met suffe stem. “Ik ga nu ontbijten.”

Riley besefte toen dat het in Phoenix drie uur vroeger was.

“Sorry dat ik zo vroeg bel,” zei Riley. “Ik vergeet het tijdsverschil steeds.”

“Maakt niet uit. Het is aardig dat je belt.”

Riley hoorde een gaap.

“Ga je naar school vandaag?” vroeg Riley.

“Ja. Ze laten ons daarvoor iedere dag uit de bak.”

Dat was Jilly’s lopende grapje, de opvang “de bak” noemen alsof het een gevangenis was. Riley vond het niet erg grappig.

Riley zei, “Nou, ik laat je maar ontbijten en je klaarmaken.”

“Hé, wacht even,” zei Jilly.

Er viel nog een stilte. Riley dacht dat ze Jilly een snik hoorde inhouden.

“Niemand wil me, Riley,” zei Jilly. Nu huilde ze. “Pleeggezinnen slaan me steeds over. Ze vinden mijn verleden maar niks.”

Riley was stomverbaasd.

Haar “verleden”? dacht ze. Jezus, hoe heeft een dertienjarige een “verleden”? Wat is er mis met mensen?

“Het spijt me,” zei Riley.

Jilly sprak haperend tussen haar tranen door.

“Het is alsof... nou weet je, het is... ik bedoel Riley, het is alsof jij de enige bent die het iets kan schelen.”

Riley’s keel brandde en haar ogen prikte. Ze kon geen antwoord geven.

Jilly zei, “Kan ik niet bij jou komen wonen? Ik zal je niet tot last zijn. Je hebt een dochter toch? Ze zou zoals een zus voor me kunnen zijn. We zouden voor elkaar kunnen zorgen. Ik mis je.”

Riley had moeite met praten.

“Ik... ik denk niet dat dat mogelijk is, Jilly.”

“Waarom niet?”

Riley voelde zich verwoest. De vraag kwam aan als een kogel.

“Het is gewoon... niet mogelijk,” zei Riley.

Ze kon Jilly nog steeds horen huilen.

“Oké,” zei Jilly. “Ik moet gaan ontbijten nu. Doei.”

“Doei,” zei Riley. “Ik bel snel weer.”

Ze hoorde een klik toen Jilly de telefoon ophing. Riley boog zich over haar bureau, tranen stroomden over haar wangen naar beneden. Jilly’s vraag bleef maar in haar hoofd echoën....

“Waarom niet?”

Er waren wel duizend redenen. Ze had haar handen nu al vol aan April. Haar baan nam te veel van haar, zowel qua tijd als qua energie. En was ze deskundig en voorbereid genoeg om met Jilly’s psychologische trauma om te gaan? Natuurlijk niet.

Riley veegde haar ogen af en ging rechtop zitten. Het had geen zin om te zitten zwelgen in zelfmedelijden. Het was tijd om weer aan het werk te gaan. Meisjes stierven daarbuiten, en ze hadden haar nodig.

Ze pakte de map en opende deze. Was het tijd, vroeg ze zich af, om terug de arena in te gaan?

HOOFDSTUK DRIE

Scratch zat op de schommel op zijn veranda en keek hoe kinderen rondliepen in hun Halloweenkostuums. Normaal gesproken genoot hij van de kinderen die langs de deuren gingen. Maar dit jaar was het een bitterzoet gebeuren.

Hoeveel van deze kinderen zullen over een paar weken nog in leven zijn? vroeg hij zich af.

Hij zuchtte. Waarschijnlijk geen. De deadline was nabij en niemand lette op zijn boodschappen.

De kettingen van de schommel op de veranda piepten. Er viel een zachte, warme regen, en Scratch hoopte dat de kinderen geen kou zouden vatten. Hij had een mand met snoep op zijn schoot en deelde gul uit. Het werd laat, en over niet al te lang zouden er geen kinderen meer zijn.

In Scratchs gedachten was Grootvader nog steeds aan het klagen, ook al was de humeurige oude man al jarenlang dood. En het maakte niet uit dat Scratch nu volwassen was, hij zou nooit vrij zijn van het advies van de oude man.

“Kijk naar die ene met de cape en het plastic masker,” zei Grootvader. “Noem je dat een kostuum?”

Scratch hoopte dat hij en Grootvader niet weer ruzie zouden krijgen.

“Hij is verkleed als Darth Vader, Grootvader,” zei hij.

“Het maakt me geen reet uit wie hij zou moeten voorstellen. Het is een goedkoop kostuum uit de winkel. Als wij langs de deuren gingen, maakten we zelf een kostuum voor je.”

Scratch kon zich die kostuums nog wel herinneren. Om hem in een mummie te veranderen, had Grootvader hem ingewikkeld in gescheurde lakens. Om van hem een ridder te maken, had Grootvader hem karton bedekt met aluminiumfolie laten dragen, en hem een lans gemaakt van een bezemsteel gegeven. De kostuums van Grootvader waren altijd creatief.

Alsnog had Scratch geen vrolijke herinneringen aan die Halloweens. Grootvader was altijd aan het vloeken en klagen terwijl hij hem in de kostuums verkleedde. En als Scratch thuiskwam van het langs de deuren gaan... voelde hij zich voor een moment weer een klein jongetje. Hij wist dat Grootvader altijd gelijk had. Scratch begreep niet waarom, maar dat maakte niet uit. Grootvader had gelijk, en hij had het fout. Dat was gewoon hoe het was. Hoe het altijd geweest was.

Scratch was opgelucht toen hij te oud was geworden om langs de deuren te gaan. Sindsdien had hij op de veranda mogen zitten om snoep uit te delen aan kinderen. Hij was blij voor ze. Hij was blij dat ze van hun jeugd konden genieten, zelfs al had hij dat zelf niet gekund.

Drie kinderen kwamen de veranda op. Een jongetje was verkleed als Spiderman, een meisje als Catwoman. Ze waren zo'n negen jaar oud. Het kostuum van het derde kind maakte Scratch aan het lachen. Een klein meisje, zo'n zeven jaar oud, was verkleed als hommel.

“Trick or treat!” riepen ze terwijl ze voor Scratch stonden.

Scratch grinnikte en grabbelde in de mand naar snoep. Hij gaf wat aan de kinderen, die hem bedankten en weggingen.

“Stop met snoep aan ze geven!” gromde Grootvader. “Wanneer hou je nou eens op met het aanmoedigen van die kleine klootzakken?”

Scratch had zich al een paar uur stilletjes tegen Grootvader verzet. Hij zou het later moeten ontgelden.

Ondertussen mopperde Grootvader nog steeds. “Vergeet niet dat we morgenavond werk te doen hebben.”

Scratch antwoordde niet, maar luisterde naar het gekraak van de schommel. Nee, hij zou niet vergeten wat er morgenavond moest gebeuren. Het was een rotklusje, maar het moest gedaan worden.

*

Libby Clark volgde haar grote broer en haar nicht naar de donkere bossen die achter de achtertuinen van de buurt lagen. Ze wilde hier niet zijn. Ze wilde lekker knus in bed liggen.

Haar broer, Gary, liep voorop met een zaklamp. Hij zag er vreemd uit in zijn Spidermankostuum. Haar nicht Denise volgde verkleed als Catwoman. Libby liep op een drafje achter de twee aan.

“Kom op, jullie twee,” zei Gary terwijl hij doorliep.

Hij gleed gemakkelijk tussen twee bosjes door, en Denise ook, maar Libby’s kostuum was groot en pluizig en kwam vast te zitten tussen de takken. Nu had ze nog iets om bang voor te zijn. Als haar hommelkostuum kapot zou gaan, zou Mama echt boos worden. Het lukte Libby om los te komen en ze rende om de rest bij te halen.

“Ik wil naar huis,” zei Libby.

“Ga dan,” zei Gary, al doorgaande.

Maar natuurlijk was Libby te bang om terug te gaan. Ze waren al best een stuk gekomen. Ze durfde niet alleen terug te gaan.

“Misschien moeten we allemaal teruggaan,” zei Denise. “Libby is bang.”

Gary stopte en draaide zich om. Libby wilde dat ze zijn gezicht achter het masker kon zien.

“Wat is er aan de hand, Denise?” zei hij. “Ben je ook bang?”

Denise lachte nerveus.

“Nee,” zei ze. Libby kon zien dat ze loog.

“Kom dan, jullie allebei,” zei Gary.

Het kleine groepje bleef lopen. De grond was drassig en glibberig, en Libby stond tot aan haar knieën in het natte gras. Het was tenminste gestopt met regenen. De maan werd zichtbaar tussen de wolken. Maar het werd ook kouder, en Libby was klam, en ze was aan het rillen, en ze was heel, heel bang.

Eindelijk kwam er een grote open plek tussen de bomen en bosjes. Er rees damp op vanaf de natte grond. Gary stopte aan de rand van het veldje, en Denise en Libby ook.

“Hier is het,” fluisterde Gary, terwijl hij wees. “Kijk, het is vierkant, alsof hier een huis hoorde te staan of zo. Maar er is geen huis. Er is niks. Er kunnen hier niet eens bomen of bosjes groeien. Alleen gras. Dat is omdat de grond hier vervloekt is. Hier wonen geesten.”

Libby herinnerde zichzelf aan wat Papa had gezegd.

“Geesten bestaan niet.”

Alsnog beefden haar knieën. Ze was bang dat ze in haar broek zou plassen. Dat zou Mama zeker niet leuk vinden.

“Wat zijn dat?” vroeg Denise.

Ze wees naar twee vormen die uit de grond omhoog kwamen. Libby vond ze eruitzien als grote buizen die waren omgebogen aan de bovenkant, en bijna helemaal bedekt waren met klimop.

“Weet ik niet,” zei Gary. “Ze doen me denken aan periscopen van onderzeeërs. Misschien houden de geesten ons in de gaten. Ga eens kijken, Denise.”

Denise lachte bang.

“Ga jij maar kijken!” zei Denise.

“Oké, doe ik,” zei Gary.

Gary stapte het open veld op, niet meer zo moedig als eerst, en liep naar een van de vormen. Hij stopte met lopen toen hij er ongeveer een meter vandaan was. Toen draaide hij zich om en kwam hij terug naar zijn nicht en zus.

“Ik weet niet wat het is,” zei hij.

Denise lachte weer. “Dat is omdat je niet eens hebt gekeken!” zei ze.

“Wel waar,” zei Gary.

“Nietes! Je kwam er niet eens dichtbij!”

“Welles, ik kwam wel dichtbij. Als je zo nieuwsgierig bent, ga zelf dan lekker kijken.”

Denise zei even niks. Toen liep ze het kale veldje op. Ze kwam iets dichterbij de vorm dan Gary was gekomen, maar rende toen snel weer terug zonder te stoppen.

“Ik weet ook niet wat het is,” zei ze.

“Nu is het jouw beurt om te kijken, Libby,” zei Gary.

Libby voelde de angst in haar keel omhoog klimmen zoals de klimop langs de buizen was gekropen.

“Dwing haar niet om te gaan, Gary,” zei Denise. “Ze is te klein.”

“Ze is niet te klein. Ze wordt steeds groter. En het wordt tijd dat ze zich ernaar gaat gedragen.”

Gary gaf Libby een harde duw. Ineens stond ze een paar meter het veldje in. Ze draaide zich om om terug te gaan, maar Gary strekte zijn arm uit om haar tegen te houden.

“Nee-nee,” zei hij. “Denise en ik zijn gegaan. Jij moet ook gaan.”

Libby snakte naar adem en draaide weer om, kijkend naar de open plek met de twee gebogen dingen. Ze had het griezelige gevoel dat ze naar haar terugkeken.

Ze dacht weer aan de woorden van haar vader...

“Geesten bestaan niet.”

Papa zou daar niet over liegen. Dus ze had niks om bang voor te zijn, toch?

Ze was sowieso klaar met dat gepest van Gary. Ze was bijna net zo boos als dat ze bang was.

Ik zal hem eens laten zien, dacht ze.

Met trillende benen nam ze stap na stap richting de grote vierkante plek. Naarmate ze dichterbij het metalen ding kwam, voelde Libby zich steeds dapperder.

Tegen de tijd dat ze vlakbij het ding was–nog dichterbij dan zelfs Gary en Denise waren gekomen–voelde ze zich best trots op zichzelf. Alsnog wist ze niet wat het was.

Met meer moed dan ze dacht dat ze in zich had, stak ze haar hand ernaar uit. Ze duwde haar vingers in de klimop en hoopte dat haar hand niet gepakt of opgegeten zou worden. Haar vingers kwamen tegen de harde, koude metalen buis.

Wat is het? vroeg ze zich af.

Nu voelde ze een lichte trilling in de buis. En ze hoorde iets. Het leek uit de buis te komen.

Ze leunde heel dichtbij de buis. Het geluid was nauwelijks waarneembaar, maar ze wist dat het niet haar verbeelding was. Het geluid was echt, en het klonk precies als een vrouw die huilde en jammerde.

Libby trok haar hand weg van de buis. Ze was te bang om te bewegen of te praten of om wat dan ook te doen. Ze kon niet eens ademen. Het voelde als die keer dat ze uit een boom was gevallen op haar rug en de lucht uit haar longen geslagen was.

Ze wist dat ze weg moest komen. Maar ze bleef als bevroren staan. Het was alsof ze haar lichaam moest vertellen hoe het moest bewegen.

Draai om en ren, dacht ze.

Maar voor een paar angstaanjagende seconden kon ze het gewoon niet.

Toen leken haar benen als vanzelf te rennen, en voelde ze hoe ze naar de rand van de open plek sprintte. Ze was doodsbang dat iets vreselijks naar haar zou uitreiken en haar zou pakken en terugtrekken.

Toen ze aan de rand van het bos aankwam, boog ze voorover, snakkend naar adem. Ze besefte nu dat ze al deze tijd helemaal niet geademd had.

“Wat is er aan de hand?” vroeg Denise.

“Een geest!” zei Libby terwijl ze naar lucht hapte. “Ik hoorde een geest!”

Назад Дальше