Agent Nul - Джек Марс 4 стр.


De lange man draaide zich om en ijsbeerde door het betonnen kamertje, intussen boos prevelend in het Arabisch. “Vraag hem over Teheran.”

“Heb ik gedaan,” antwoordde de ondervrager.

De lange man draaide zich met een ruk om naar Reid. Hij was razend. Reid hield zijn adem in en wachtte tot hij weer een dreun zou krijgen.

In plaats daarvan hervatte de man het ijsberen. Hij sprak snel in het Arabisch. De ondervrager antwoordde. De woesteling staarde naar Reid.

“Alstublieft! zei hij luid over hun geklets heen. “Ik ben niet wie u denkt dat ik ben. Ik heb geen herinnering van iets van wat u gevraagd heeft…”

De lange man zweeg abrupt en sperde zijn ogen wijd open. Hij gaf zichzelf bijna een klap tegen het voorhoofd, en sprak toen opgewonden met de ondervrager. De onbewogen man in de kufi aaide over zijn kin.

“Mogelijk,” zei hij in het Engels. Hij stond op en pakte Reids hoofd tussen zijn beide handen.

“Wat is dit? Wat gaat u doen?” vroeg Reid. De vingertoppen van de man betastten langzaam zijn schedel.

“Stil,” zei de man botweg. Hij voelde over Reids haargrens, zijn nek, zijn oren – “Ah!” zei hij scherp. Hij babbelde tegen zijn kameraad, die op hen afvloog en hardhandig Reids hoofd naar een kant rukte.

De ondervrager liet een vinger over Reids slaapbeen glijden, het stukje bot net achter zijn oor. Er was een langwerpige bobbel onder de huid, nauwelijks groter dan een rijstkorreltje.

De ondervrager blafte iets tegen de lange man, en de laatste verliet haastig de kamer. Reids nek deed pijn door de vreemde hoek waarin ze zijn hoofd hielden.

“Wat? Wat gebeurt er?” vroeg hij.

“Dit knobbeltje, hier,” zei de ondervrager, die er zijn vinger weer over liet gaan. “Wat is dit?”

“Dat…dat is maar een botvergroeiing,” zei Reid. “Het zit daar sinds ik in een auto-ongeluk zat, toen ik ergens in de twintig was.”

De lange man kwam snel terug, ditmaal met een plastic dienblad. Hij zette het neer op het karretje, naast de leugendetector. Ondanks het gedempte licht en de vreemde hoek van zijn hoofd, kon Reid duidelijk zien wat er op dat dienblad lag. Zijn maag kneep zich samen van angst.

Het dienblad huisde een aantal scherpe, zilveren werktuigen.

“Waarvoor zijn die?” Zijn stem klonk paniekerig. Hij wrong zich tegen de touwen waarmee hij vastgebonden was. “Wat doen jullie?”

De ondervrager snauwde een kort bevel aan de woesteling. Hij deed een stap voorwaarts, en Reid werd bijna verblind door de plotselinge felheid van de operatiekamerlamp.

“Wacht…wacht!” riep hij. “Vertel me gewoon wat jullie willen weten!”

De woesteling greep Reids hoofd met zijn grote handen en hield het stevig vast, waardoor hij niet kon bewegen. De ondervrager koos een werktuig – een scalpel met een dun lemmet.

“Doe het alstublieft niet…doe het niet…” Reid ademde met horten en stoten. Hij hyperventileerde bijna.

“Sst,” zei de ondervrager kalm. “Je doet er goed aan stil te blijven zitten. Ik wil je oor er niet afsnijden. Of in ieder geval niet per ongeluk.”

Reid schreeuwde het uit toen het mes in de huid achter zijn oor sneed, maar de woesteling hield hem in bedwang. Iedere spier in zijn lichaam stond op strak.

Een vreemd geluid kwam hem ter ore – een zachte melodie. De ondervrager zong een wijsje in het Arabisch terwijl hij in Reids hoofd zat te snijden.

Hij liet de bloederige scalpel op het dienblad vallen terwijl Reid kleine teugjes adem door zijn tanden siste. Toen reikte de ondervrager naar een punttang.

“Ik vrees dat dit maar het begin was,” fluisterde hij in Reids oor. “Wat nu volgt gaat echt pijn doen.”

De tang greep iets in Reids hoofd vast – was het zijn bot? – en de ondervrager rukte. Reid gilde het uit toen een withete pijn door zijn brein schoot en naar zijn zenuwuiteinden pulseerde. Zijn armen trilden. Zijn voeten sloegen tegen de grond.

De pijn werd steeds sterker totdat Reid dacht dat hij het niet meer aan zou kunnen. Bloed suizde in zijn oren, en zijn eigen gillen klonken als van verre. Toen dimde de operatiekamerlamp, en de randen van zijn gezichtsveld verduisterden terwijl hij zijn bewusteloos verloor.

HOOFDSTUK DRIE

Toen Reid drieëntwintig was, kreeg hij een auto-ongeluk. Het stoplicht was op groen gesprongen en hij reed langzaam het kruispunt op. Een pickup truck reed door rood en knalde op zijn passagierszijde. Zijn hoofd sloeg tegen het raam. Enkele minuten was hij bewusteloos.

Zijn enige verwonding was het gebroken slaapbeen op zijn schedel. Het genas prima; het enige bewijs van het ongeluk was de kleine bobbel achter zijn oor. De dokter had hem verteld dat het een vergroeid bot was.

Het gekke aan het ongeluk was dat hoewel hij zich de gebeurtenis voor de geest on halen, hij zich geen pijn voor de geest kon herinneren – niet terwijl het gebeurde, en ook niet daarna.

Maar nu voelde hij het wel. Toen hij weer bij kwam was er een bonzende, martelende pijn bij het kleine stukje bot achter zijn linkeroor. De operatiekamerlamp scheen weer in zijn ogen. Hij kneep zijn ogen samen en kreunde zachtjes. De kleinste beweging met zijn hoofd had een nieuwe steek in zijn nek tot gevolg.

Plotseling flitsten zijn gedachten ergens naar. Het felle licht in zijn ogen was helemaal niet de lamp.

De middagzon brandde tegen de blauwe, kraakheldere lucht. Een A-10 Warthog vloog over. Hij helde naar rechts en begon hoogte te verminderen over de platte, grauwe daken van Kandahar.

Het visioen liep niet vloeiend door. Het kwam in flitsen, als foto’s op een rij; alsof je iemand onder stroboscooplicht zag dansen.

Je staat op het beige dak van een deels vernietigd gebouw, een derde ervan is opgeblazen. Je brengt de loop naar je schouder, kijkt door het vizier, en richt op een man daarbeneden…

Reid trok met zijn hoofd en kreunde. Hij was in de betonnen kamer, onder het kritisch oog van de operatiekamerlamp. Zijn vingers beefden en zijn ledematen voelden koud aan. Zweet drupte over zijn wenkbrauwen. Het leek erop dat hij in shock ging. Vanuit zijn ooghoek kon hij zien dat de linkerschouder van zijn hemd doordrenkt was met bloed.

“Botvergroeiing,” sprak de kalme stem van de ondervrager. Toen grinnikte hij sardonisch. Een slanke hand verscheen in Reids gezichtsveld en greep de punttang. Tussen de knijpers van de tang zat iets kleins en zilverkleurigs, maar Reid kon geen details onderscheiden. Zijn zicht was wazig en de kamer kantelde licht. “Weet je wat dit is?”

Reid schudde langzaam zijn hoofd.

“Ik geef toe, zoiets heb ik maar een keer eerder gezien,” zei de ondervrager. “Een chip voor geheugenonderdrukking. Het is een bijzonder nuttig apparaatje voor mensen in jouw unieke situatie.” Hij liet de bloederige tang en het kleine zilverkleurige graantje op het plastic dienblad vallen.

“Nee,” kreunde Reid. “Onmogelijk.” Het laatste woord kwam als gemompel uit. Geheugenonderdrukking? Dat was science fiction. Om te werken zou dat het gehele limbische systeem van de hersenen moeten beïnvloeden.

De vijfde verdieping van de Ritz in Madrid. Je doet je zwarte vlinderdasje goed voordat je een deur intrapt, met een stevige hiel vlak boven de deurknop. De man binnenin is van zijn apropos gebracht; hij springt op en grijpt een pistool van het bureau. Maar nog voor de man het op jou kan richten, grijp je de hand met het pistool en draait die om en weg van je. Door de kracht breekt de pols zonder moeite.

Reid schudde de troebele beelden uit zijn brein terwijl de ondervrager plaatsnam in de stoel tegenover hem.

“U hebt iets met me gedaan,” prevelde hij.

“Klopt,” stemde de ondervrager in. “We hebben je bevrijd uit je mentale gevangenis.” Met zijn strakke grijns leunde hij voorover, en zocht naar iets in Reids ogen. “Je begint het je te herinneren. Dit is fascinerend om te zien. Je bent in verwarring. Je pupillen zijn abnormaal verwijd, ondanks het licht. Wat is echt, ‘Professor Lawson’?”

De sjeik. Op welke manier dan ook.

“Wanneer onze herinneringen ons in de steek laten…”

Laatst gezien: Onderduikadres in Teheran.

“Wie zijn wij?”

Een kogel klinkt hetzelfde in iedere taal… Wie had dat gezegd?

“Wie worden wij?”

Dat heb jij gezegd.

Reid voelde zichzelf weer in het donker gat wegglijden. De ondervrager gaf hem twee klapjes in zijn gezicht, en hierdoor kwam hij met een schok weer in het kamertje terug. “Nu kunnen we in alle oprechtheid verdergaan. Dus vraag ik je het weer. Wat…is…jouw...naam?”

Je betreedt de verhoorkamer in je eentje. De verdachte is geboeid aan een lusvormige bout in de tafel. Je reikt in je binnenzak en haalt er een door leer omhulde legitimatiepenning uit en opent het…

“Reid. Lawson.” Zijn stem klonk weifelen. “Ik ben hoogleraar…Europese Geschiedenis…”

De ondervrager zuchtte teleurgesteld. Hij wenkte met een vinger naar de woeste, fronsende man. Een zware vuist verdween in Reids wang. Een kies stuiterde over de vloer met een spoortje van vers bloed.

Een moment was er geen pijn; zijn gezicht was murw en bonsde van de botsing. Toen werd dit vervangen door een nieuwe, duizelingwekkende pijn.

“Nngg…” Hij probeerde de woorden te vormen, maar zijn lippen weigerden te bewegen.

“Ik vraag het je weer,” zei de ondervrager. “Teheran?”

De sjeik zat verscholen op een onderduikadres vermomd als een verlaten textielfabriek.

“Zagreb?”

Twee Iraanse mannen werden aangehouden op een privé-landingsbaan. Ze stonden op het punt op een chartervliegtuigje naar Parijs te stappen.

“Madrid?”

Het Ritzhotel, vijfde verdieping: een geactiveerde slapende cel met een kofferbom. Vermoedelijke bestemming: de Plaza de Cibeles.

“Sjeik Mustafar?”

Hij onderhandelde voor zijn leven. Gaf ons alles dat hij wist. Namen, plaatsen, plannen. Maar hij wist niet alles…

“Ik weet dat je je aan het herinneren bent,” zei de ondervrager. “Je ogen verraden je…Nul.”

Nul. Een beeld flitste door zijn hoofd: Een man met een piloten-zonnebril en een donker motorjack. Hij staat op de straathoek van een of andere Europese stad. Deint mee met de menigte. Niemand weet het. Niemand weet dat hij hier is.

Reid probeerde de visioenen uit zijn hoofd. Wat gebeurde er toch met hem? De beelden dansten door zijn hoofd in korte stop-beweging, maar hij weigerde hen als herinneringen te erkennen. Ze waren onwaar. Op een of andere manier geïmplanteerd. Hij was een universiteitsprofessor, met twee tienerdochters en een bescheiden huisje in de Bronx…

“Vertel wat je weet over onze plannen,” eiste de ondervrager bot.

We zeggen niets. Nooit.

De woorden bleven onophoudelijk door de grot van zijn gedachten galmen. We zeggen niets. Nooit.

“Dit duurt te lang!” schreeuwde de lange Iraniër. “Dwing hem ertoe.”

De ondervrager zuchtte. Hij reikte naar het metalen karretje – maar niet om de leugendetector aan te schakelen. In plaats daarvan bleven zijn vingers zweven boven het plastic dienblad. “Ik ben gewoonlijk een geduldige man,” zei hij tegen Reid. “Maar ik moet toegeven dat de frustratie van mijn partner enigszins aanstekelijk werkt.” Hij pakte de bloederige scalpel op, waarmee hij het kleine zilverkleurige graantje van zijn hoofd had geplukt, en drukte de rand van het lemmet zachtjes tegen Reids spijkerbroek, zo’n tien centimeter boven de knie. “We willen niets anders weten dan wat jij weet. Namen. Data. Wie hebt ingelicht over wat je weet. De identiteiten van je collega-agenten in het veld.”

Morris. Reidigger. Johansson. Namen flitsten door zijn hoofd, en met elke naam verscheen een gezicht dat hij nooit eerder had gezien. Een jongere man met donker haar en een arrogante glimlach. Een vriendelijk uitziende man met een rond gezicht, gekleed in een gesteven wit hemd. Een vrouw met lang blond haar en grijze, stalen ogen.

“En wat er met de sjeik is gebeurd.”

Op een of andere manier was Reid zich er plotseling bewust van dat de betreffende sjeik aangehouden was, en getransporteerd naar een geheime locatie in Marokko. Het was geen visioen. Hij wist het gewoon.

We zeggen niets. Nooit.

Een koude rilling ging over Reids ruggengraat terwijl uit alle macht probeerde om enigszins bij zinnen te blijven.

“Vertel het,” drong de ondervrager aan.

“Ik weet het niet.” De woorden voelden vreemd aan, rollend over zijn opgezwollen tong. In paniek keek hij op en zag de andere man terug grijnzen

Hij had de eis in een vreemde taal begrepen…en hem beantwoord in perfect Arabisch.

De ondervrager duwde de punt van de scalpel in Reids been. Hij gilde toen het mes door de spieren van zijn dij kliefde. Instinctief probeerde hij zijn been weg te draaien, maar zijn enkels waren vastgebonden aan de stoelpoten.

Hij klemde zijn tanden stevig opeen. Zijn kaak protesteerde pijnlijk. De verwonding in zijn been brandde verschrikkelijk.

De ondervrager grijnsde en hield zijn hoofd enigszins schuin. “Ik geef toe, je bent harder dan de meesten, Nul,” zei hij in het Engels. “Spijtig voor je dat ik een professional ben.” Hij reikte naar onderen en trok langzaam een van Reids inmiddels vieze sokken af. “Ik krijg niet vaak de kans om deze tactiek toe te passen.” Hij kwam overeind en staarde Reid recht in de ogen. “Dit is wat er nu gaat gebeuren: ik ga kleine stukjes van je afsnijden, en je elk stukje laten zien. We beginnen met je tenen. Dan de vingers. Daarna…zien we wel waar we op dat moment zijn.” De ondervrager knielde en duwde het mes tegen de kleine teen van zijn rechtervoet.

“Wacht,” smeekte Reid. “Wacht alstublieft toch,”

De andere twee mannen in de kamer kwamen aan een kant staan en keken geïnteresseerd toe.

Wanhopig bevoelde Reid de touwen die zijn polsen gekneveld hielden. Het was een lusknoop met twee lussen ertegenover, die met halve steken waren vastgezet.

Een intense rilling liep van zijn onderrug naar zijn schouders. Hij wist het. Op een of andere manier wist hij het gewoon. Hij had een intens gevoel van déjà vu, alsof hij al eerder in deze situatie geweest was – of liever gezegd, de gestoorde visioenen die op een of andere wijze in zijn hoofd waren geïmplanteerd gaven hem die gedachte in.

Belangrijker nog, hij wist wat hij moest doen.

“Ik zal het u vertellen!” hijgde Reid. “Ik zal u vertellen wat u wilt weten/”

De ondervrager keek op. “Ja? Mooi. Maar allereerst ga ik toch deze teen verwijderen. Ik zou het niet fijn vinden als je denkt dat ik zat te bluffen.”

Achter de stoel greep Reid zijn linkerduim in de tegenovergestelde hand. Hij hield zijn adem in en rukte hard. Hij voelde de klik toen zijn duim uit de kom schoot. Hij wachtte op de scherpe, intense pijn, maar die bleek weinig meer te zijn dan een botte, kloppende pijn.

De ondervrager sneed door de huid van zijn teen en hij slaakte een gil. Met zijn duim in tegenovergestelde richting van hoe die eigenlijk zou moeten zijn, slipte hij zijn hand uit de touwen. Doordat een van de lussen nu open was, verdween ook de weerstand van de andere. Zijn handen waren los. Alleen had hij geen idee wat hij er nu mee moest doen.

De ondervrager keek op en fronste verward. “Wat…?”

Voor hij een ander woord kon uitbrengen, schoot Reids hand uit en greep het eerste werktuig waar hij over sloot – een precisiemes met een zwart heft. Toen de ondervrager overeind probeerde te komen, trok Reid zijn hand terug. Het mes gleed over de halsslagader van de man.

Zijn beide handen vlogen naar zijn keel. Bloed sijpelde tussen zijn vingers terwijl de ondervrager met grote ogen op de grond zakte.

De kolossale woesteling brulde razend terwijl hij naar voren sprong. Hij sloot beide vlezige handen om Reids keel en begon te knijpen. Reid probeerde na te denken, maar de angst had hem in zijn greep.

Назад Дальше